Schets van de Nederlandse letterkunde
(1966)–Garmt Stuiveling, C.G.N. de Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 54]
| |
34. Het blijspel omstreeks 1680aant.Na een periode van ruwe zouteloze kluchten, waarin Bredero's werk zonder veel talent werd nagevolgd, heeft het blijspel zich in het laatste deel van de zeventiende eeuw weer kunnen verheugen in een zekere bloei. De belangrijkste figuur is thomas asselijn [1620-1701]. Aanvankelijk kantte hij zich tegen de heersende mode van de vertaalde Frans-classicistische drama's; in zijn eigen treurspelen echter is hij er niet in geslaagd het peil duidelijk te verbeteren. De blijspelen evenwel, eerst na zijn zestigste jaar door hem geschreven, tonen een merkwaardig en ondanks de Franse invloeden ook oorspronkelijk talent. Het eerste is tevens het bekendste: Jan Klaaz of gewaande dienstmaagd [1682]. Daarin wordt op vermakelijke wijze de spot gedreven met de ouderwetse degelijkheid, speciaal in doopsgezinde kring. Het stuk wekte grote beroering. De vervolgen erop hebben dit eerste spel niet geëvenaard. Ook met verschillende van zijn kluchten heeft Asselijn langdurig succes gehad. De geneesheer, later hoogleraar pieter bernagie [1656-1699] schreef tegen zijn dertigste jaar een hele reeks ernstige en grappige spelen, waarvan vooral de klucht De belachchelyke Jonker [1681] als geestige zedenschildering waarde heeft. Zijn stukken zijn ook gedurende de achttiende eeuw nog veel gespeeld. Bernagie heeft zich jarenlang voor het toneel verdienstelijk gemaakt als regent van de schouwburg. De Duinkerkenaar michiel de swaen [1654-1707] was als heelmeester werkzaam in zijn geboortestad. Hoewel Duinkerken in 1662 door Frankrijk werd ingelijfd, sprak de bevolking er nog in overgrote meerderheid Vlaams. Als lid van de rederijkerskamer werd De Swaen er wegens zijn begaafdheid tot prins gekozen. In zijn omvangrijke werk vindt men behalve veel middelmatige gelegenheidspoëzie en vroom beredeneerde leerdichten ook een aantal bladzijden met treffende godsdienstige lyriek. Naar modern oordeel is zijn belangrijkste schepping echter de klucht De gekroonde leersse [1688], die door de uitstekende compositie, de pittige werkelijkheidszin en de vlotte dialoog het hoogtepunt vormt van de Vlaamse letteren in deze periode van bedreiging en verval. |
|