Schets van de Nederlandse letterkunde
(1966)–Garmt Stuiveling, C.G.N. de Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |
31. Latere zeventiende-eeuwse dichtersaant.In Vondel had de zeventiende-eeuwse literatuur het hoogtepunt bereikt. Evenmin als in de schilderkunst bracht het volgende geslacht talenten voort, die met de grote mannen uit de ‘gouden eeuw’ te vergelijken zijn. De oorspronkelijke voorgangers gaan ‘school’ maken. Cats vindt een navolger in de Zuid-Nederlandse dichter pater adriaen poirters [1605-1674], die voor zijn landgenoten een ‘Roomse Cats’ werd [Het Masker van de Wereldt afgetrocken, 1644]. Huygens wordt gecopieerd door jacob westerbaen [1599-1670], naar de leeftijd zijn tijdgenoot. De Antwerpse schoolmeester en toneeldichter willem ogier [1618-1689] was te Amsterdam opgegroeid, maar al omstreeks zijn tiende jaar naar zijn geboorteplaats teruggekeerd. De vroegste van zijn reeks realistische stukken (de Seven Hooft-sonden) zijn boeiende blijspelen in de trant van Bredero; de andere, een kwarteeuw later geschreven, dragen een meer moraliserend karakter. Vooral Vondel werd, nog bij zijn leven, omringd door een groep van schrijvers, die bewust of onbewust zijn dichtvormen overnamen. Daardoor ontstond een stereotiepe ‘dichterlijke taal’, die op zijn best een ruwe benadering geeft van het gevoel. De oudste van deze groep is nog een kunstenaar van betekenis, jeremias de decker [1609-1666], die zijn gedichten verzamelde onder de bescheiden naam Rijm-Oeffeningen [1659]; daarin vindt men o.a. het diep gevoelde Goede Vrijdagh. Naast hem verdient jodocus van lodensteyn [1620-1677], de dichter van zangerige, mystiek-gekleurde liederen [Uytspanningen], genoemd te worden. De vele herdrukken van zijn werk bewijzen, dat hij met Camphuysen tot de meest geliefde liederdichters heeft behoord. Ook de Gelderse predikant willem sluiter [1627-1673] maakte zich door zijn godsdienstige poëzie bekend. De lof van de landelijke eenvoud is een overheersend motief in zijn bescheiden werk. Het duidelijkst is Vondels invloed te zien in het werk van jan vos, reyer anslo, geeraerdt brandt, joachim oudaen en johannes vollenhove. Bij een grove natuur als jan vos [± 1615-1667] ontaardt die navolging in het pronken met klinkende woorden. Als regent van de schouwburg en lofdichter van aanzienlijke Amsterdammers, was hij een tijd lang een gevierd man. Zijn beide drama's, de bombastische Aran en Titus [1641] en de Medea [ge- | |
[pagina 50]
| |
schreven 1665, gedrukt en gespeeld 1667], een echt spektakelstuk met ‘kunst en vliegwerk’, werden zelfs door ontwikkelde tijdgenoten bewonderd. geeraerdt brandt [1626-1685] schreef onbeduidende gedichten, maar toonde talent als proza-schrijver, gevormd in de school van Hooft. Naast een Historie der Reformatie gaf hij drie bekende biografieën, van Hooft, Vondel en Michiel Adr. de Ruyter. Dit laatste boek is zijn meesterwerk. Bij reyer anslo [1626-1669], maar vooral bij vollenhove [1631-1708] kunnen we nagaan, hoe Vondels ‘hoogdravendheid’ gaat verstenen tot ‘Parnastaal’. Bij de Rotterdamse dichter joachim oudaen [1628-1692] klinkt nog een echte dichtertoon. Een talentvol navolger van Vondel is joannes antonides van der goes [1647-1684], een apothekers-leerling, die met steun van een kunstbeschermer voor dokter studeerde, maar jong stierf. Zijn hoofdwerk, de Ystroom, is overladen met mythologische opsiering. Het geluid van zijn alexandrijn doet telkens aan Vondel, soms aan Huygens denken, maar de retoriek staat de aanschouwelijkheid van uitbeelding in de weg. Ondanks zijn grote aanleg schreef hij weinig van blijvende waarde. Een afzonderlijke plaats neemt de jong gestorven schilder-dichter heiman dullaert [1636-1684] in, een leerling van Rembrandt, met een fijngevoelig talent. Zijn kleine dichterlijke nalatenschap, voor het eerst gedrukt in 1719, werd pas veel later op waarde geschat. Geheel apart, als eerste Nederlandse dichter in het burleske genre, staat de amsterdamse arts-bohémien willem van focquenbroch [1630-± 1674], die behalve bewerkingen van Franse en Spaanse blijspelen, een parodie schreef op Virgilius en voorts talrijke gelegenheidsgedichten. Daaronder zijn er, die door hun directheid van taal en onverbloemde openhartigheid zich handhaven naast verwant werk van Bredero of Starter. Zijn bundels Thalia of geurige [d.i. grappige] Zanggodin waren blijkens de vele herdrukken zeer populair. Hij overleed aan de Goudkust, als fiscaal in dienst van de West-Indische Compagnie. |
|