Schets van de Nederlandse letterkunde
(1966)–Garmt Stuiveling, C.G.N. de Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |
28. Constantijn Huygens [1596-1687]aant.Levensloop: Geboren in Den Haag. Zijn vader, Christiaan Huygens, secretaris van Willem I, was een Brabander. Vroeg ontwikkeld [taalstudie, muziek]. Studie in de rechten te Leiden [1616-1617]. Reis naar Engeland [1618-1619] en naar Venetië. Tweede en derde reis naar Engeland als gezantschapssecretaris [1621-1622]. Secretaris bij Frederik Hendrik [sedert 1625], bij Willem II en Willem III. Huwelijk [1627] met Suzanna van Baerle [†1637]. Het laatste deel van zijn leven ambteloos op zijn buitenplaats Hofwijck, bij Voorburg, en in Den Haag. De rijkbegaafde Huygens was in de gunstigste omstandigheden om zijn aanleg ten volle te ontwikkelen. Evenals Cats kreeg hij een godsdienstige opvoeding, en bleef hij levenslang overtuigd calvinist. Ook hij verwierf zich een grondige boeken- en mensenkennis, waardoor hij zich in alle kringen thuis voelde, en berekend was voor zijn invloedrijke maatschappelijke positie. Daarin zocht hij zijn levenstaak. Zijn gedichten waren de ‘korenbloemen’ op zijn levensakker. De verbeelding speelt daarin een geringe rol. Hij is ook geen verteller zoals Cats. Zijn poëzie beweegt zich om zijn eigen huiselijk en maatschappelijk leven. ‘De oprechtste onzer autobiografen’ is hij terecht genoemd. Als schrander en geestig opmerker weet hij te schertsen en te hekelen. In zijn later werk toont hij, als vaderlijk opvoeder, zijn beminnelijke en rijpe levenswijsheid. Ondanks de overeenkomst in de stof en de stichtelijk-moraliserende strekking, draagt de poëzie van Huygens een geheel ander karakter dan die van Cats. Dat ligt aan hun opvatting van poëzie. Cats wil begrijpelijk zijn, Huygens eist studie en nadenken. ‘Daar zijn dichters’, zegt hij, ‘die selden Dicht baeren: meest on-Dicht in Rijm, ende het wordt gangbaer. Haer lof is: sy spreken klaer, en behoeven geen tolck. Soo en doen zij: Maer wie soude haer de duysterheid vergeven? haer Dicht is on-Dicht.’ Huygens weegt zijn woorden zorgvuldig, zoekt naar het krachtige en bondige, schept zijn eigen taal, waar de omslachtige of versleten uitdrukking hem niet voldoet. Die gedrongenheid doet hem het slappe ritme van Cats versmaden, en geeft zijn alexandrijn een zware gang en een eigen karakter. De ‘duisterheid’ van zijn stijl, die bij nadere kennismaking voor een groot deel wijkt, is onafscheidelijk van het meest wezenlijke in zijn kunst. Daar staat tegenover dat hij, onder invloed van een modestroming in die dagen, het Marinisme, zijn stijl overdrijft. De zucht om over- | |
[pagina 46]
| |
al woordspelingen te maken, die veel van raadseltjes hebben, wordt hem vaak te machtig; de zware ritmen worden soms stroef. De Nederlandse werken van Huygens - hij schreef ook Latijnse, evenals vele geleerde tijdgenoten - gaf hij de titel Korenbloemen [1658, vermeerderd in 1672]. Daarin vindt men o.a. Voorhout; Costelick Mal; Dagwerck; Oogentroost; Hofwijck; Zeestraet; Sneldichten en de realistische klucht van Trijntje Cornelisdr. Zijn eerste werken: Voorhout [1621], een schildering van de Haagse wandelplaats en het Haagse leven in de vier seizoenen, en Costelick Mal [=kostbare dwaasheid; 1622], een satire op de mode, tonen reeds de karakteristieke eigenschappen van Huygens' kunst: zijn liefde voor de naaste omgeving, zijn geest en opmerkingsgave, zijn zucht tot moraliseren, zijn pittigheid van uitdrukking. Als moralisatie sluit zich daarbij aan: Oogentroost [1647] waarin de dichter een blinde vriendin troost, door haar te tonen hoeveel mensen op verschillende wijzen zedelijk blind zijn. Dagwerck [1639], Hofwijck [1651] en Cluyswerck [1683, eerst in de negentiende eeuw gedrukt] zijn autobiografisch. In het eerste tekent hij zijn leven met Susanna van Baerle, zijn ‘sterre’; in het tweede zijn leven op de buitenplaats Hofwijck, door hem zelf ontworpen [vgl. Zorgvliet van Cats]; in het derde zijn eenzame ouderdom in Den Haag. De Zeestraet [1666] is de Scheveningse weg, op initiatief van Huygens tot stand gekomen. Opmerkelijk is de realistische klucht Trijntje Cornelisdr [geschreven 1653] die schijnbaar weinig in harmonie is met het overige werk, en door de dichter als bagatel behandeld werd. Die klucht toont ons een buitengewoon talent van dramatische uitbeelding, zoals dat in zijn beschrijvende gedichten slechts hier en daar uitkomt. Voor een billijke beoordeling van de zeventiende-eeuwse kunst is het van belang, erop te letten hoe in de fijnst-beschaafde kringen andere begrippen van kiesheid heersten dan nu. De talrijke Sneldichten bevatten invallende gedachten, woordspelingen, puntdichten, spreuken, anekdoten, enz. Ze zijn niet alle even geestig en fijn: er is veel kaf onder het koren. Maar door geen tijdgenoot is Huygens hierin voorbijgestreefd. Van de honderden composities, door Huygens gemaakt, is maar éen kleine bundel met liederen bewaard gebleven. Zij tonen een begaafdheid, die zijn dichterschap evenaarde, zo niet overtrof. |
|