Schets van de Nederlandse letterkunde
(1966)–Garmt Stuiveling, C.G.N. de Vooys– Auteursrechtelijk beschermd23. Toneel en letteren in Amsterdamaant.In het begin van de zeventiende eeuw bleef de kamer de Eglentier onder de zinspreuk ‘In liefde bloeyende’ de voorrang behouden, en de beste krachten tot zich trekken. Daarnaast stond de bevriende ‘Brabantse kamer’, 't Wit Lavendel, van uitgeweken Zuid-Nederlanders, waarvan o.a. Vondel lid was. De bloei van de Eglentier werd belemmerd door innerlijke misstanden: gebrek aan ernst en ijver bij de leden, en persoonlijke antipathieën. Daarom scheidden de beste leden zich in 1617 af, onder leiding van dr. samuel coster, (1579-1665) een medicus, die enige jaren als toneelschrijver optrad. Zij stichtten de Duytsche Academie, met de ruimere bedoeling om door Nederlandse colleges in verschillende vakken de wetenschap te bevorderen; maar na korte tijd beperkten ze zich weer tot toneelspeelkunst. Er werd gespeeld ten bate van een liefdadigheidsinstelling: ‘de Oude Kamer’ speelde voor het Oudemannenhuis, de Academie voor het Weeshuis. Costers voornaamste werken zijn het blijspel Teeuwis de Boer [1612] en het klassieke drama Iphigenia [1617] dat diende om calvinistische predikanten te hekelen, die vijandig tegenover de libertijnse Academie stonden [vgl. later de inkleding van Vondels Palamedes]. | |
[pagina 33]
| |
De Oude Kamer bleef, onder leiding van ‘ridder’ theodoor rodenburg (± 1579-1644), de voornaamste antipathie van de Academisten. Rodenburg toonde zijn voorliefde voor de Spaanse letterkunde in een reeks toneelstukken van zeer bont-romantische inhoud, die scherp staan tegenover Vondels eenvoud, en tegenover het realisme van de nationale klucht. Toen deze leider in 1621 naar Brussel vertrokken was, kwijnde de Kamer, en versmolt in 1632 met de Academie. Dit leidde tot de stichting van de eerste Amsterdamse schouwburg in 1637, die met het spelen van Vondels Gysbreght werd ingewijd. |
|