Schets van de Nederlandse letterkunde
(1966)–Garmt Stuiveling, C.G.N. de Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 30]
| |
III
| |
[pagina 31]
| |
wel duidelijk de internationale renaissance-kenmerken vertoont. Het metrische vers overwint, speciaal de zesvoetige jambe [alexandrijn], die bij de mindere talenten licht in een dreun vervalt. Het klassieke drama wordt beoefend met z'n vijf bedrijven, z'n reien tussen die bedrijven, en z'n drie ‘eenheden’: van plaats, van tijd, van handeling. De taal krijgt een verzorgd, vaak zelfs verfijnd karakter, ook in de briefstijl. De beeldspraak steunt niet zelden op klassieke voorbeelden; de godennamen uit de Griekse en de Romeinse mythologie spelen een grote rol. De invloed van de antieke cultuur neemt tegen het einde van de eeuw nog toe, mede door het gezag van Frankrijk. De bloeitijd van onze poëzie ligt ná de bevrijding uit de rederijkers-vormen en vóor de verstarring van de renaissancistische idealen tot dogmatische voorschriften. De periode van voorbereiding door mannen als Coornhert en Spiegel, is gevolgd door een halve eeuw van gedegen kunst, totdat bij jongere en minder begaafde dichters de navolging begint die in de tweede helft van de 17de eeuw toeneemt en in het laatste kwart daarvan overheerst. |
|