II
De tijd van renaissance en reformatie
16. De renaissanceaant.
In de vijftiende eeuw loste de middeleeuwse maatschappij zich langzaam op. Allerlei bindingen werden doorbroken: het markwezen als organisatie van het grondbezit; het gildewezen als organisatie van de arbeid; de feodaliteit, die de persoonlijke betrekkingen regelde; de kerk als geestelijk centrum van de hele maatschappij. Het gemeenschapsgevoel, zo kenmerkend voor de middeleeuwse samenleving, verzwakte. De rechten van het individu kwamen op de voorgrond. De toenemende rijkdom en het gemakkelijker verkeer verruimden de blik, en verhoogden de genotzucht. In deze veranderde levensverhoudingen vond de oude Griekse en Romeinse beschaving opnieuw grote belangstelling, het eerst in Italië, waar talrijke intellectuele en artistieke emigranten uit het door de Turken bedreigde en in 1453 bezette Byzantium zich hadden gevestigd. Van Italië uit breidde deze wedergeboorte [= renaissance] van de klassieke kunst en filosofie zich over geheel West-Europa uit, waartoe ook de uitvinding van de drukkunst [kort vóor 1450] ten zeerste heeft meegewerkt. Het was bovendien de tijd van de grote ontdekkingsreizen [1492: Amerika], waardoor in enkele tientallen jaren het gehele wereldbeeld gewijzigd werd. Tenslotte hebben de fantastische rijkdommen, die uit de ontdekte en veroverde gebieden vooral naar Spanje en Portugal werden verscheept, al gauw een schokkende invloed uitgeoefend op de economische, sociale en politieke verhoudingen in heel Europa.
De aanhangers van de klassieke levensbeschouwing, humanisten genoemd, stonden meestal niet vijandig tegenover de kerkleer; sommigen bekleedden zelfs geestelijke waardigheden. Toch is het onderscheid opmerkelijk: het christendom zocht de hoogste heiligheid in een ascetisme, dat zich van het aardse leven los maakte. De kunst van de Oudheid daarentegen verheerlijkte bovenal de vreugde en de schoonheid van het leven. De renaissance stelde