Schets van de Nederlandse letterkunde
(1966)–Garmt Stuiveling, C.G.N. de Vooys– Auteursrechtelijk beschermd10. Geestelijke poëzieaant.Wanneer we een aantal gedichten onder de rubriek ‘geestelijke poëzie’ samenbrengen, moet men niet denken dat die scherp van de overige ‘wereldse’ gescheiden zijn. Alleen een gedicht als de Reinaert, waarin luchthartig of spottend over kerk en godsdienst gesproken wordt, en sommige boerden, kluchten en liederen dragen een zuiver werelds karakter. De meeste romanliteratuur en didactiek is van de middeleeuws-christelijke geest doortrokken. Maar er zijn werken, die ons in een andere sfeer brengen dan de ridderlijke poëzie en de ‘clercken’-letterkunde, nl. de sfeer van de christelijk-ascetische levensbeschouwing, die in het kloosterleven bevrediging vond. Voor de vrome was het aardse leven een voorbereiding tot de hemel. Door het doden van alle zinnelijke lusten, door verachting van het aardse bestaan en terugtrekking uit de samenleving naderde de heilige tijdens zijn leven de volmaaktheid, om daarna in de hemel een bevoorrechte plaats in te nemen. Die heiligheid werd vooral bewonderd en nagestreefd in de kloosters. Heiligenlevens, in het Latijn, bezat elke kloosterbibliotheek. Se- | |
[pagina 15]
| |
dert de dertiende eeuw nu werden er zulke geschriften, in het bijzonder van Nederlandse heiligen, in Dietse verzen bewerkt, o.a. dat van Sinte Lutgart, een heilige vrouw uit Tongeren [± 1270], door willem van afflighem. Verschillende veertiende-eeuwse berijmde biografieën sluiten zich daarbij aan. Een geheel ander karakter draagt het merkwaardige gedicht Van den Levene ons Heren [± 1260-1270]. Wij geven het hier een plaats, omdat de onbekende dichter een vijandige houding aanneemt tegenover de ridderpoëzie. Het staat eigenlijk dichter bij het werk van Maerlant en Boendale dan bij de ascetische kloosterliteratuur. Vooral is het belangrijk, omdat we er uit leren hoe de bijbelse wereld leefde in de fantasie van de naieve middeleeuwse mens. Al put hij uit de bijbel, en niet minder uit de apocriefe verhalen, uiterlijk en innerlijk krijgt zijn verhaal een middeleeuwse kleur. Het beste middel om zulk werk op waarde te leren schatten, is de kennismaking met middeleeuwse schilder- en beeldhouwkunst. Wij zijn zo gewoon aan ‘historische waarheid’, dat het ons ontgaat hoe dit zogenaamde ‘anachronisme’ van een innig meeleven met het uitgebeelde getuigt. Dit dertiende-eeuwse gedicht staat niet op zichzelf: uit menig lied en prozaverhaal, in de volgende eeuwen geschreven, spreekt dezelfde geest. Uit de eerste helft van de veertiende eeuw dagtekenen waarschijnlijk twee gedichten, Theophilus en Beatrijs, die beide een Marialegende tot kern hebben. De Theophilus-legende verhaalt van een priester die zijn ziel aan de duivel verkocht, maar door Maria's hulp verlost werd. Beatrijs is een non die het klooster ontvlucht, en veertien jaar in zonde leeft, maar berouwvol terugkerende, ontdekt dat de Heilige Maagd haar plaats had ingenomen, om haar voor schande te bewaren. Dit laatste gedicht behoort in zijn eenvoud tot het mooiste dat ons uit de middeleeuwen bewaard is. De Mariaverering nam in het middeleeuwse geloof een grote plaats in. Maerlant o.a. dichtte een lofzang tot haar eer, en nam in zijn Spieghel Historiael een reeks Mariamirakelen op. De vele Marialegenden die in omloop waren, of in boeken te lezen, werden in de tweede helft van de vijftiende eeuw in beknopte proza-redactie verzameld. Ze geven ons menig verrassend kijkje op middeleeuws leven en middeleeuwse vroomheid. |
|