Schets van de Nederlandse letterkunde
(1966)–Garmt Stuiveling, C.G.N. de Vooys– Auteursrechtelijk beschermd7. Hadewijch [± 1200-± 1269]aant.Volgens overlevering geboren te Antwerpen en van adellijke afkomst. Middelpunt van de begijnenbeweging te Nijvel in Brabant. Een buitengewoon begaafde dichteres is Hadewijch, wier geschriften eerst sedert de tweede helft van de 19de eeuw grondig bestudeerd zijn. Haar strofische gedichten en liederen, in de vorm verwant aan de Duitse en Provençaalse minnelyriek, maar met een zeer persoonlijke mystieke inhoud, behoren tot het beste wat van de Dietse poëzie bewaard is. De mystiek, die een innige, rechtstreekse betrekking van de ziel tot God zoekt, staat lijnrecht tegenover vormelijke godsdienst en het verstandelijk aannemen van een leer. Onder verschillende vormen is de mystiek altijd aan het christelijk geloof eigen geweest. Geïnspireerd door de ‘minne’, de bezielende, naar eenwording dringende liefde tot God en al het geschapene, drukte Hadewijch haar hartstochtelijke persoonlijkheid uit in meeslepende ritmische zinnen en in een onmiddellijk aan de natuur ontleende beeldspraak. In overeenstemming met haar karakter, is de mystiek die zij belijdt een trotse, edele geesteshouding, met de ridderlijke deugden van moed en trouw als kenmerk. Aan al de gemoedsgesteldheden: eenzaamheid, verlangen en verrukking, wist zij uitdrukking te geven in een poëzie van West-Europees niveau. Belangrijk, als prozakunst, zijn ook haar Visioenen. Haar Brieven vergunnen een blik in haar gevoelsleven en haar omgang met geestverwanten, waartoe ook de oudere beatrijs van nazareth behoord zal hebben, van wie een merkwaardig Diets prozastuk overgeleverd is. Om door te dringen tot de kern van Hadewijchs kunst, is grondige kennis van haar taalgebruik en van de religieuze gevoelens en symbolen onmisbaar. |
|