Schets van de Nederlandse letterkunde
(1966)–Garmt Stuiveling, C.G.N. de Vooys– Auteursrechtelijk beschermd5. De ridderroman in het Dietsaant.Omstreeks 1250 was deze ontwikkeling in de Franse letterkunde voltooid. De vertalers konden naar hun smaak uit die rijke voorraad kiezen. Een chronologische volgorde naar de stof is bij ons dus niet aanwijsbaar. Wij bezitten fragmenten van een Roelandslied-vertaling, van Renout van Montalbaen en van veel andere romans, maar de meeste daarvan zijn waarschijnlijk niet ouder dan de vertaalde Britse en klassieke romans. De dichter van de Reinaert deelt ons mede dat hij vroeger reeds de Madoc, zeer waarschijnlijk een Britse roman, in het Diets bewerkt had. Jacob van Maerlant begon met de Alexander [± 1257], bewerkte toen twee Britse romans, o.a. het verhaal van de tovenaar Merlijn [± 1261], en gaf daarna zijn Historie van Troyen [± 1264]. Van de meeste romans kennen we de schrijvers niet, soms weten we alleen hun naam. Voor een groot deel zijn ze slaafs vertaald, vaak onbeholpen. Vroeger heeft men de waarde wel eens overschat. Toch mag men niet vergeten, dat in die ridderverhalen én vertaler én lezer hun wereldbeschouwing en idealen terugvonden, zodat ook in die werken het dertiende-eeuwse leven te onzent zich kan afspiegelen. Eén van de allervroegste bewerkingen is stellig de Aiol, geschreven omstreeks 1180 in een Limburgs dialect. In de zuivere rijmen is de invloed van Hendrik van Veldeke merkbaar. Tot de verdienstelijkste Frankische romans behoort Karel ende Elegast, waarin verteld wordt, hoe koning Karel op bevel van een engel uit stelen gaat. Door die goddelijke leiding is hij in de gelegenheid om de onschuld van zijn verongelijkte vazal Elegast te | |
[pagina 9]
| |
leren kennen, en ontdekt hij een samenzwering tegen zijn leven. Van dit werk is geen Frans origineel gevonden; er is aanleiding om het voor een oorspronkelijk Diets werk te houden. Tot dit genre behoort voorts Renout van Montalbaen, het bloeddorstige en avontuurlijke verhaal van de vier Heemskinderen en het ros Beijaert, dat eeuwenlang populair gebleven is. Onze belangrijkste Oosterse roman is Floris ende Blanchefloer, een bevallig verhaal, dat in Spanje en Babylonië speelt, en waarin de liefde tussen een mohammedaanse koningszoon en een christelijke slavin het hoofdthema is. Het is door diederic van assenede vlot uit het Frans vertaald. Een voorbeeld van de klassieke romans is de Alexander, die door Maerlant naar een Latijns origineel is bewerkt. Een Britse roman is de Ferguut, het verhaal hoe uit een ‘dorper’ door de liefde een volmaakt ridder groeide. Een paar andere Britse romans, o.a. de Walewein, heten origineel, omdat ze geen rechtstreeks voorbeeld hadden. Aan de Walewein, kunstig door penninc en vostaert samengesteld, ligt een oud sprookjesmotief ten grondslag: het is een boeiend verhaal van een onverschrokken ridder, die op zoek naar een zwevend schaakbord allerlei bloedige avonturen beleeft. De dertiende-eeuwse roman-literatuur wordt in de veertiende eeuw ijverig afgeschreven en uitgebreid. Ook onder de burgers maakte deze lectuur toen waarschijnlijk opgang. Maar door al dit navolgen ging deze dichtsoort zijn ondergang tegemoet. De belangstelling was in de vijftiende eeuw nog niet verdwenen: van Karel ende Elegast bestaat bijv. een oude druk. Ook in latere eeuwen bleven sommige van die verhalen, tot proza-volksboeken omgewerkt, voortbestaan. Nieuw is in de veertiende eeuw de belangstelling voor de allegorie. De Brabander heyn van aken [gestorven ± 1330], vertaalde de Roman van de Roos [± 1300], een breed uitgesponnen ridderlijke allegorie, die in Frankrijk grote opgang maakte: de Roos is de geliefde, die door de minnaar, ondanks allerlei belemmering, bemachtigd wordt. De allegorie, die in de vijftiende-eeuwse wereldse en stichtelijke poëzie een grote rol gaat spelen, vindt niet alleen in de Franse ridderpoëzie zijn oorsprong, maar hangt nauw samen met de gehele middeleeuwse kunst. |
|