Middelnederlandsche legenden en exempelen
(1900)–C.G.N. de Vooys– Auteursrecht onbekendBijdrage tot de kennis van de prozaliteratuur en het volksgeloof in de middeleeuwen
[pagina 230]
| |
Zevende hoofdstuk.
| |
[pagina 231]
| |
Grooter wonder wordt in een Marialegende (K 174) verhaald. Een clerc had altijd gebeden, dat hij het heilige sacrament vóór zijn dood mocht ontvangen, maar toen hij op zijn sterfbed er om vroeg, antwoordde de priester: ‘Dat en mach ic niet doen, overmits dat ghi niet in en hout.’ Hij verzocht nu het sacrament op zijn borst te leggen. ‘Ende doe hijt hem op die borst gheleet hadde, so opende die borst, ende ontfinc dat sacrament ende sloet weder toe’Ga naar voetnoot1). Een mirakel, waarvan de grondgedachte aan het eerstgenoemde herinnert, wordt ons verteld van een beghine ‘die alte dickent hoer verstoerde’: toen zij het vaste voornemen opvatte, zich te verbeteren, veranderde het sacrament in haar mond in een juweelGa naar voetnoot2). Ook hier geeft God, terwijl hij door den mensch opgenomen wordt, op wonderdadige wijze zijn welgevallen te kennen. Zóó groot is de kracht van het sacrament, dat zelfs de machten der duisternis, tegen hun wil, eer moeten bewijzen. Twee merkwaardige exempelen kunnen dit toelichten. Het eerste komt voor in een tractaat getiteld: ‘Dit is vander waerdicheit des heilighen sacraments, vergadert van een meester inder godheit’ (Ms. Lett. 222, fol. 148): Er was eens ‘een mensche die ommeghinc met ses swarte cunsten ende conste die duvelen vermaken tot sinen wille. Dit vernam een clerc ende ghinc tot desen man ende badt hem, dat hi tot hem woude laten comen een duvel in een schijn van enen mensche.’ De duivel verscheen, maar juist kwam de pastoor aan, die met het sacrament naar een zieke ging. ‘Als die duvel hoorde dat geluut der scellen, so viel hi op sijn knyen ende bat daer an dat waerde heilige sacrament.’ Men vroeg hem, waarom hij dit deed. ‘Doe antwoerde die duvel: “Al is dat sake dat ic hem niet lief en hebbe, nochtan, willic of wil ic niet, ic moet hem aenbeden.” Hiermee is te vergelijken het tweede exempel uit de Sermoenen over de tien geboden. Bij iemand “die niet wel en gheloefde” was “veel goets” gestolen “ende hij en const niet bevinden wiet hadde. Hij beval eenen waersagher, dat hij eenen middel vinden saude, dat hij sijn goet mochte weder vercrighen. De toeverare beval den viant, dat hij commen saude ende de viant verschiep hem in de ghelikenesse eens menschen ende | |
[pagina 232]
| |
quam met eenen quaden cleede an ende eenen hoet up thoeft; daer dese ongheloevich man ieghenwoerdich was, so drouch men dat helich sacrament eenen siecken ende het leet daer voer thuus. De viant viel vullic over beede sijn knien ende dede sinen hoet af. Als de priester weder ommekeerde, so knielde de viant met eenen knie ende den hoet bleef up sijn hoeft. Dit verwonderde hem lieden diet saghen. De viant seide: “En laet hu niet verwonderen: doe de priester hier eerstwaerf leet, so drouch hij den sone gods ende gaffen den zieken, ende als hij wederomme keerde, so was de seborie ijdel”Ga naar voetnoot1). De meeste wonderen die het sacrament verricht, dienen om het mysterie te verklaren, dat het brood in Christus' lichaam veranderd is. In het vorige hoofdstuk bleek, hoe de Joden den god der christenen in dezen vorm konden martelen: elke messteek bracht de hostie een bloedende wond toe. Hetzelfde wordt getoond in het “Spel vanden heilighen sacramente vander Nieuwervaert”; Toen Jan Bautoen het sacrament opnam, dat zich door een zoeten geur had geopenbaard, begon het te bloeden. Later stak de ongeloovige meester Macharius vijfbloedende wonden, om te zien of het echt was: volgens de duvelkens zou hij in de hel de straf daarvoor niet ontloopen. Ook ketters worden van hetzelfde misdrijf beschuldigd. In een Utrechtsch handschrift vond ik het volgende “exempel vanden heiligen sacrament” (Ms. Utr. 1016, fol. 105c). In het jaar 1436 werden te Greynobele ketters gevangen en gehangen. Daaronder was een vrouw, die bekende dat zij het sacrament in haar mond gehouden en thuis in een pan met olie gebakken had, en dat “die oly in scoen bloit wart verwandelt”. Zij zag “een nyebaren kint uten scharensteen vliegen”Ga naar voetnoot2). De verandering van het sacrament in het kind Jezus kon elk oogenblik plaats hebben om het ongeloof te verpletteren, twijfelaars te bekeeren, geloovigen te stichten en te sterken. Het geloof aan dit mirakel is al oud: het Vaderboec (Inc. IV:17) vertelt van een priester Pleghus, die op zijn gebed het sacrament zag veranderen in het kind Jezus, “dat die moeder voertijts al screyende in haren | |
[pagina 233]
| |
armen droech”. Bij Petrus Venerabilis (De miraculis I:8) is het een monnik Gerardus, die het wonder aanschouwtGa naar voetnoot1). Thomas van Chantimpré had zelf de verandering van de hostie in de verschillende gedaanten van Christus waargenomenGa naar voetnoot2). Caesarius van Heisterbach geeft in de negende afdeeling van zijn Dialogus, “De corpore Christi”, verscheiden voorbeeldenGa naar voetnoot3). Onder de Nederlandsche exempelen noem ik een Marialegende (K 31), die aan de Scala celi (50) ontleend is. Er was eens een priester, die Maria eerde, maar twijfelde aan het heilige sacrament. Bij de mis liet hij de hostie vallen van het altaar, en toen hij er naar omzag, “doe sach hi daer die moeder cristi voer hem staen ende hadde horen ghebenediden sone in horen armen”. Zij verklaarde hem het wonder. “Doe nam die priester dat kindekijn van onser vrouwen ende settet op dat corperael, mer doe hi so verre quam, dat hi dat sacrament soude breken, doe en sach hi niet meer die gedaente des kints, mer die ghedaente des broots.” Hetzelfde motief vindt men terug in een alleraardigst, naïef verteld exempel Van den sacramente: “Het was een paer volcs dat zeer simpel ende slecht was, mer si hadden veel cleynder kinderkijns, soe dat si tsamen uten huys niet gaen en mochten.” De man kreeg dus met Paschen van zijn vrouw de boodschap mee, dat hij aan den prochiaen voor haar “enen here” moest vragen. Hij stak de hostie “in sijn mouwe” en kwam er mee thuis. “Ic brenghe u den lichame ons heren,” zei hij, “ende track daer wt een nyeboren kint, ende hij waert zeere bescaemt vanden kinde, want hij hadde om gheen kint ghebeden, want hij hadder ghenoech. Ende alle des mans kindere quamen alle spelen met desen scoonen kinde. Mer als die vrouwe dit kint sach, was sij verdrietelijc ende scout op haren man, om dat hi haer een kint thuys bracht hadde ende seyde: “En hebben wij niet kinder ghenoech, ghij en moet ons oec een kint thuys bringhen? Ic en begheers niet. Ic en saels niet | |
[pagina 234]
| |
houden. Draghet den pape weder, diet u gaf!” Ende die goede man ghinc weder toten prochiaen ende seyde: “Lieve here, doen ic dat sacramente minen wive gheven waende, dat ghi mi gaeft, soe track ic wt mijnre mouwen een nyeboren kint ende mijn kindere ghinghen rechtevoert spelen daer mede. Mer mijn wijf is qualijc te vreden ende heeft mij bescouden daer omme ende si en willes niet houden ende seyt, si heeft kinder ghenoech.” Als die priester dit hoorde, soe mercte hi wel, dat goods werken waren, ende seyde den man, dat hij thuys wert ghinghe: hij soude hem corts volghen. Ende die priester volghde corts den goeden man met processiën ende haelde dat zuete kindeken, ende voert gaf hij der vrouwen dat heyleghe sacrament, ende hij ghinc weder omme metter processiën ter kerken wert. Amen’Ga naar voetnoot1). Het sacrament is onvergankelijk en onkwetsbaar: geen vuur kan het deren - men denke b.v. aan het mirakel van het Amsterdamsche sacramentGa naar voetnoot2) - geen onreine hand kan het bezoedelen. Al is de priester die het sacrament toedient, onrein, de waarde van het sacrament zelf wordt er niet door verminderd. Symbolisch is dit uitgedrukt in een exempel bij Jacques de Vitry (Crane no. 155), dat ik in de Sermoenen over de tien geboden terugvond. Een vrome ‘ermit’ ontving dikwijls het sacrament van een priester. Eens kwamen er menschen bij hem, die veel slechts van den priester vertelden: deze klopte de volgende maal vergeefs ‘voer des clusenaers duere’. ‘De priester waende, dat hij daer niet gheweest en hadde ende ghinc wech. De clusenare hoerde eenen voys, die seide: “Tvolc vonnest tghuent dat mi alleen behoert te vonnesse.” Ende hij viel in een visioen: hem dochte dat hij sach eenen scoenen guldenen put, ende daer hinghen heemers an ende een ketene, ende het dochte hem al van finen goude. Hem dochte, dat hij met allen groeten durst hadde, ende hem dochte dat in dien put alte goet een water was. Daer quam een lazers mensche, also | |
[pagina 235]
| |
hem dochte, ende putte van dien goeden watere ende goet in een scoen vat. Hij hadde gheerne ghedroncken, maer hij liet om des lasers menschen wille: Doe was hem ghevraecht, waeromme dat hij niet en dranc: al es de mensche besiect, die den dranc gheput hadde, daer omme en hadde hij den dranc niet vul ghemaect.’ De kluizenaar kwam tot zich zelf en zag in, dat hij verkeerd gehandeld had. Een overeenkomstige strekking heeft een exempel uit de Gesta Romanorum (ed. Oesterley no. 12). Iemand, die weigerde de mis van een onreinen priester bij te wonen, werd eens door een onweerstaanbaren dorst overvallen. Gelukkig vond hij een helder beekje met heerlijk water. Hij kon nog niet genoeg te drinken krijgen en zocht dus de bron zelf op. Tot zijn schrik zag hij, dat het heldere water voortkwam uit den bek van een vuilen hond. Dit was een symbolische vingerwijzing, dat hij voortaan de mis van den onkuischen priester niet behoefde te vermijden. Deze opvatting was in de Middeleeuwen niet algemeen gangbaar. Vooral op het einde van de 14de eeuw ontstond een sterke reactie: de woordvoerder was Geert Groote, de heftige bestrijder van de ‘focaristae’. Onverholen sprak hij het uit in een sermoen te Utrecht ‘dat een priester ofte een clerc, die sienlec ende oppenbaer oncuusschelec es met enen wive, also claerlec metter daet, dat menne met negeenre varwen ofte bedeckene oft verhuedene of messakene ontsculdegen en mach, ende alle de gebuere dat roepen ofte de meeste hoep, dies priesters ende dies clercs messe, ochte vesperen, ocht ander ambacht, ocht getiden inder kerken salmen scuwen ende miden ende niet horen. Ende die priestere ofte clerc es suspens van sinen ambachte te doene ende anderen menschen verboden sijn ambacht te horne, ende oec en salmen de sacramente van hen niet nemen, en ware dat gerechte noet ware’Ga naar voetnoot1). Het is merkwaardig, dat er ook een exempel bewaard is, waarin dezelfde strengheid tegen onreine priesters duidelijk uitkomt. ‘Doe een priester misse dede, een schoelre bi hem stont, (ende) sach inder pathenen inder tijt der brekinge niet ghedaente des brodes, mer eens kindes, wes aensicht verstuert | |
[pagina 236]
| |
ghenoech ende onweerdich scheen. Ende doe die priester dat kint opbuerden, op dat hijt neme, began dat kint sijn aensicht af te kieren ende mit handen ende mit voeten weder te stoten, op dattet van den priester niet ghenomen en worde, als of dat kint den priester segghen wolde: “Van di vlie ic, want ic sie in di, daer mi voer gruwelt.” Ten lesten is dat kint gesien al ghewelt hebbende gheleden ende in des priesters monde meer ghedruct dan ghenomen.’ De knaap vertelde den priester, wat hij gezien had, en bewerkte daardoor zijn bekeering. Toen deze priester later de mis eens bediende ‘sach die schoelre dat kint met ghevoldenen handen ende voeten haesteliken in des priesters mont gliden’Ga naar voetnoot1).
In het volksgeloof nam de vereering van het sacrament nog andere vormen aan, die de geestelijkheid niet kon goedkeuren. Men beschouwde de hostie als een soort toovermiddel, dat o.a. dienen kon om liefde op te wekken. In dit opzicht is het volgende exempel van groot belang, dat voorkomt in een tractaat: ‘Dyt is een suverlike materie vanden heiligen sacrament’ (Ms. Gent 1349, fol. 66v): ‘Het is geweest een vrouwe, die raet gegenomen hevet aen een toeversche, hoe si doen moch(te) dat een man hoer lief gecrech. Den raet gaf hoe(r) die toversche, dat si dat heilige sacrament in horen mont nemen solde ende den man daer mede cussen, soe solde hi hoer lief hebben.’ Zij bracht dus een sacrament uit de kerk mee naar huis en sloot het in een kist. ‘Het is daer nae gescyet, dat hoer maecht in die kist gync, daer dat heilige sacrament in geleet was, ende als si die kist apen dede, soe vant si daer in een scoen kindeken liggen. Si riep hoer vrouwe ende vrachden, wat kynt dat dat waer. Die vrouwe hat groet wonder ende viel op hoer knyen neder ende bekende hoer mysdaet. Si bad genade ende dat kynt is weder inden sacrament verwandelt. Alsoe hevet sijt weder doen dragen vanden priesteren inder kerken’Ga naar voetnoot2). Reeds bij Jacques de Vitry komt een exempel voor van een vrouw, die de hostie bewaart om als toovermiddel te dienen (bij Crane no. 270)Ga naar voetnoot3). | |
[pagina 237]
| |
Er was nog een andere reden, waarom men soms het sacrament uit de kerk heimelijk meenam: als men het in een bijenkorf legde, dan werd daardoor de sterfte tegengegaan en de opbrengst vermeerderd. Dit geloof bestond al in de 12de eeuw: de eerste schrijver, die er een wonder van verhaalt, is waarschijnlijk Petrus Venerabilis († 1156): De miraculis I:1. In de 13de eeuw zijn er meer verhalen hierover in omloopGa naar voetnoot1): het Biënboec vermeldt er drie. Een man hoorde de bijen wonderschoon zingen, en toen hij naar de oorzaak zocht, bleek het, dat er een hostie in de korf lag (Biënboec Inc. fol. 123b). Het tweede exempel had een groote verbreiding gekregen: ook bij Caesarius van Heisterbach (Dial. mir. IX:8) en Étienne de Bourbon (no. 317) is het opgeteekendGa naar voetnoot2). ‘Een wijf hadde veel ymmen, die niet wel toe en namen, mer dicke storven. Doe si daer ten lesten raet van vragede, wert hoer geseit, waert datse naem dat lichaem cristi ende leydet onder die bijen, so soude die plage ophouden. Doe ginc si totter kerken ende vensde hoer te begeren dat heilige sacrament. Doe si des heren lichaem ontfangen had, ginc si te hant vanden priester ende namt weder wt den monde ende leydet in enen ymmecorf. Daer wert getoent die wonderlike macht gods. Die byekens bekenden horen scepper ende maecten van horen alren zuetsten honichzeem den alren zuetsten gast een capelle van wonderliken tymmer, ende inder capellen maecten si vander zelver materiën een outaer ende leyden daer op dat alre heilichste lichaem cristi. Ende die here gebenedide der bijen werc. Een wijl tijts daer nae, doe dat wijf den zelven ymmecorf opbrac ende die voergenoemde capelle sach, wert si begaen ende liep totten priester ende belyede al dat si gedaen had ende gesien. Doe nam die priester mit hem sijn kerspellude, ende quamen te samen tot den ymmekorf, ende die bijen die daer om vlogen (ende) songen totten love hoers sceppers, iaechden si of, ende mit verwonderen sagen si der capellen wande, die vensteren ende dat dack, ende si sagen daer clockekens ende een duerken ende dat outaer. Ende si droegen dat | |
[pagina 238]
| |
lichaem ons heren mit love ende gloriën tot der kerken. Al is god wonderlic in sinen heiligen, noch is hi veel wonderliker in desen mynsten creatueren’Ga naar voetnoot1). De laatste zin bevat de quintessens van het mirakel: zelfs de redelooze dieren herkennen in het sacrament hun schepper, bewijzen hem eer en verheugen zich over zijn tegenwoordigheid. Het misbruik van de hostie treedt geheel op den achtergrond. Iets meer nadruk valt er op in het volgende mirakel, waarin ook het sacrament door de bijen geëerd wordt en door zijn gedaanteverwisseling het wonder verhoogt. Een ‘huusman die ymmecorven had’, kreeg denzelfden raad als de boven genoemde vrouw. ‘Hi dede als hem gheseit was ende hielt den mont voer dat gat ende blies mit al sijnre vlijt inwert. Doe hi den adem lange in toech ende crachtelic weder wt blies, werp hi dat heilige lichaem cristi wt den monde, ende dat viel op die eerde biden ymmecorf. Doe quam alle die veelheit der bijen wt den binnensten des korves ende liepen weerdelic totten heiligen lichaem cristi ende nader wise redeliker creaturen buerden si dat op vander eerden ende droegent mit groter eerweerdicheit, daert die mensche aensach.’ Alle bijen werden door den man gedood. ‘Doe hi die honichroten ondersochte, sach hi een dinc dat wonderlic te seggen is. Hi sach dat lichaem ons heren dat wt sinen monde gevallen was, verwandelt in die gedaente eens alren schoensten kyndes, recht oft nyes geboren waer, ende lach onder den honichroten. Van den myrakel wert hi verveert ende bevede, alset behoerlic was. Mer hi twivelde een wijl tijts, wat hi daer mede doen soude. Ten lesten vant hi den raet, dat hi dat kyndeken woude nemen in sinen handen ende dragent totter kerken. Ende wantet hem doot docht wesen, so woude hi dat kyndekijn, dat god was, alleen graven, so dattet nyemant weten en soude. Doe hi dat began ende dat kynt in sinen handen nam ende ter kerken droech, recht of hijt heymelic graven woude, voert haestelic onversienlic wt den handen des geens, diet onweerdelic droech.’ De straf volgde op de misdaad, want ‘die zelve stede, die te voren vol volcs was, wert in corter tijt verwoestet ende enich.’ Van dit laatste mirakel, dat door Thomas naar een mondelinge mededeeling werd opgeteekend, trof ik een variant aan in een Brusselsch handschrift van het Passionael (Ms. Br. 388, | |
[pagina 239]
| |
fol. 279d): Een scoen mirakele vanden werdeghen heyleghen sacramente. ‘Inden tijden karel des groeten conincs soe was in vlaenderen lant een ertwinneGa naar voetnoot1), die bi rade van eender waerseggherssen dat heyleghe sacrament, dat hij op den paeschdach ontfanghen hadde, werp in een biecare, om dat sijnder ghebueren bijen te meer comen souden tot sinen biën ende dat hi dies te meer honichs hebben soude. Maer doen den tijt quam, datmen dat honich afdede, ende hij dat vat ontdede, soe vant hij daer voer honich den maker des hoenichs.’ Hij zag nl. ‘die alder glorioste maghet marie ende tusschen haer ermen houdende minliken ihesum, haren goedertierene sone. Doen dit die onsaleghe man sach, vervaerdi hi hem te male seere, want wt den biecare ghinc alsoe overgroeten claerheit ende sueten roeke, dat alle die stat wonderlec weder blincte.’ Hij liep nu haastig naar den priester, die onmiddellijk de klok liet luiden. ‘Ende doen daer een groet volc vergaert was wt sijnder prochien, soe cleede hi hem met priesterliken ghewaden ende ghinc al singhende tot der stat daer die biecare stont, met den dorpman, dien leydde. Maer want gods wonder daer binnen was, soe nam hi met gheboechden knyen, met vele tranen ende suchtinghen dat vat tusschen sijn ermen ende droecht werdichlijc tot der kerken.’ Op het altaar nam de hostie weer den gewonen vorm aan. Het is merkwaardig, dat deze Middeleeuwsche legenden zich aansluiten bij dergelijke Grieksche wonderverhalen. Van ouds waren de bijen een soort heilige wezens. Volgens de Grieksche overlevering brachten zij den goden spijs. Pausanias bericht, hoe bijen te Delphi een Apollo-tempeltje gebouwd hadden uit was en vederenGa naar voetnoot2), dat dus te vergelijken is met het kapelletje in het eerstgenoemde exempel uit het Biënboec. Ten slotte misbruikte men soms de hostie om in stukjes onder de groente te zaaien, waardoor men de rupsenplaag meende tegen te gaan. Bij Caesarius (Dial. mir. IX:9) wordt verhaald van een vrouw, dit dit eens in haar jeugd gedaan had op raad van een ‘mulier vaga’, maar die daarvoor met een ziekte gestraft was. Zulke verhalen over Middeleeuwsch ‘bijgeloof’ zijn voor de cultuur-geschiedenis zeer belangrijk. |
|