Het heerlick bewijs van des menschen ellende ende miserien(1595-1597)–Jeronimus van der Voort– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 22] [p. 22] [Van des Ackermans ellende.] WAnt als hy met arbeyt Dorens en Dijstels wt roeyt Diese hem voort brengt door vermaledijdinghe, Denckt hoe ellendich hy zijn leuen vermoeyt, Eer hem tcruyt om eten ten dienste groeyt? Jnt sweet zijns aenschijns een cleyn verblijdinghe, Besaeyende den acker, so coemt hem tijdinghe, Dat hem afgestoruen is Koe en peyrt, Ja dat de Soldaten sonder mijdinghe, Zijn huys hebben gheplondert, zijn schapen aenveyrt: Des auonts comende, vint hy den ydelen heyrt: Crijtende kinderen voor een ydel schappraeye, Vrou en Maerte zijn veltvluchtich, vreesende t'sweyrt, Sy en comen niet thuys, dan inden auont spaeye, Noch en is hy niet vry met alle dees schaeye: Moet huys en hof voor brant rantsoeneren, Oock als hy zijn lant al ghebrocht heeft ten saeye, So coemter haghel, wint, t' ghewas destrueren: Dits den loon zijns sweets int laboreren, Meynde te vullen zijn Schuere, crijcht luttel of niet: Daer en is ampt noch leuen sonder verdriet. Vorige Volgende