Lust tot poëzie
(1989)–Joost van den Vondel– Auteursrechtelijk beschermdOp een Italiaans schilderij van Suzanneaant.De zuivere suzan, schier naakt en bad-gereed,
bewaart nog de eerbaarheid van voren met haar kleed,
zo zuiver als het vlees, en ziet eerst om, beladen
of iemands oog zich zoekt in 't eenzaam te verzaden
5[regelnummer]
met aan te zien hetgeen de man alleen betaamt.
Zij verft zorgvuldiglijk met schaamrood en beschaamd
de wang uit achterdocht voor onbeschaamde schalken.
Haar flonk'rende ogen zien nog wakkerder dan valken
door lommer en door loof, dat voelt alree het vuur,
10[regelnummer]
de gloet der schone kole: een tergsel van Natuur
met Salomons vernuft noch ene bron te blussen.
Gelukkig is de mond die zulk een mond mag kussen,
dat kopje van robijn voor één alleen gespaard.
Maar let aandachtiglijk met welk een schuwen aard
15[regelnummer]
zij u de rugge biedt om 't voorste te beschermen.
Bezie de schouders eens, de nek, de rug en de armen,
dat levendige albast, die hoogsels en dat diep,
dat ronden op zijn maat. Toscaans vernuft, hoe sliep
| |
[pagina 67]
| |
de schilderkunst zo lang om eind'lijk dus t'ontwaken?
20[regelnummer]
Kan dove verf onz' borst, vol sneeuw en ijsgang, blaken?
Hier leeft geen schildergeest met verven en penseel;
hier hangt geen kunstig beeld zo los uit zijn paneel:
het schijnt door Angelo uit marmersteen gehouwen.
't Gezicht van zulk een deugd en kuise zon der vrouwen
25[regelnummer]
verrukt ons te overtreên de stenigende wet,
die met een hagelbui de grijzen 't hoofd verplet.
Hier voelt Sint-Paulus zelf de zelfstrijd door zijn leden
en sneuvelt, zo hij niet gewapend met gebeden
van boven wordt gesterkt door hemelse gena.
30[regelnummer]
De schildergeest heeft schuld, men wijte hem de scha
der zielen, die in 't net van deze vlechten dwalen,
naardien hij zijn penseel ontvonkte aan zonnestralen
van ogen, waar de Min hem levend uit verscheen.
Had Jozef deze vrouw haar schoonheid zien ontkleên,
35[regelnummer]
zij hoefde hem met kracht de mantel niet t'ontrukken.
Hij had haar zelf gesmeekt en onder 't nederbukken
aanminnig aangezocht; 't en ware een engel zelf,
zijn hoeder, afgedaald van 't sterrelicht gewelf,
zijn hart in steen verkeerde en uitdoofde al de vieren,
40[regelnummer]
die door 't ontvonkb're bloed en zeên en aders zwieren.
O Schoonheid al te kuis en waard een konings gunst,
zo strijkt Natuur de vlag ter ere van de Kunst.
|
|