| |
| |
| |
Toelichting
Op Amsterdam (1631) 7
Vondel dicht op de macht en grootsheid van Amsterdam. De stad dankt haar rijkdom aan de vruchtbare overzeese handel, maar haar welvaart zal, zo eindigt het gedicht, alleen gehandhaafd blijven, wanneer het stadsbestuur de vrijheid van de burgers waarborgt.
1 voên: bevoorraden, door middel van schepen die over deze rivieren de stad bereiken; 3 's hemels as: de top van de hemel; 4 op ... borst: diep in de aarde. Pluto is de god van de onderwereld en van de rijkdom; 10 in: binnen.
Op de Romeinse historieschilderijen (1656) 7
Deze drie historieschilderijen, die Romeinse consuls tot onderwerp hebben, kwamen in opdracht van de Amsterdamse burgemeesters tot stand en waren bestemd voor het stadhuis op de Dam. De doeken hadden een duidelijke functie, die Vondel dan ook benadrukt: de consuls gaven met hun voortreffelijke gedrag een goed voorbeeld aan de bestuurders van de stad.
Titel: vertrek: in het burgemeestersvertrek vergaderden de oud-burgemeesters.
i Jan Lievens (1607-1674) schilderde Quintus Fabius Maximus die zijn vader gebood van zijn paard te stijgen omdat hij had nagelaten hem te begroeten. De vader, die zijn zoon op de proef had willen stellen, prees de jonge consul daarna voor het vasthouden aan zijn waardigheid.
3 die ... bloed: die voor zijn bloedverwanten geen uitzondering maakt.
ii Vergeefs probeerden de Samnitische gezanten Marcus Curius Dentatus met goud om te kopen. Hij verkoos een eenvoudig maal van rapen en daarmee wees hij hun aanbod af. Vondel wijst in het bijschrift op het belang van de matigheid en
| |
| |
trouw die Govert Flinck (1615-1660) met dit historiestuk tot uitdrukking bracht (zie omslag).
iii Op het schilderij van Ferdinand Bol (1616-1680) neemt de standvastige Gaius Fabricius Luscinus de centrale plaats in. Toen Pyrrhus, koning van Epirus, hem goud aanbood en hem vervolgens probeerde de schrik op het lijf te jagen door onverwacht een trompettende olifant ten tonele te voeren, liet hij zich niet imponeren (zie afb. 1).
10 verzet: verleidt; zucht: geldzucht.
Op de Bespiegelingen der geneeskunst van Nicolaas Tulp (verschenen 1660) 9
De eerste helft van dit lofdicht is gewijd aan het belangrijke medische handboek (voor het eerst verschenen in 1641) van Nicolaas Tulp (1593-1674). Vondel kiest de naam van de medicus als uitgangspunt voor een ingewikkelde maar fraaie beeldspraak: de bloem en haar bladeren worden opgevoerd als aanduiding voor de auteur, het boek en de zieken. Vervolgens komen Tulps verdiensten als staatsman aan de orde. Dan is hij niet meer de heelmeester van individuele patiënten, maar ‘land-arts’ (45), die het welzijn van de hele staat dient.
Titel: raad: lid van de gemeenteraad; 3 verven: kleuren; 12 's hemels toorts: de zon; 14 Hippocraat: Hippocrates, medicus uit de Griekse oudheid; 39-42 Traditioneel wordt in de zeventiende eeuw ziekte geweten aan een verstoorde harmonie tussen de verschillende lichaamsvochten; 52 't land: voor het land.
De Kruisberg (1637 of 1638) 11
Dit gedicht beschrijft Christus' kruisdood als een bron van heil en bezieling voor de mens in het algemeen, en in het bijzonder voor Magdalena Baeck, tot wie Vondel zich richt. De dichter hoopt op zijn beurt door het lijden van Gods zoon geïnspireerd te worden. Steeds weer bepalen het beeld van de roos (als symbool van liefde, schoonheid en lijden) en de lelie
| |
| |
(symbool van onschuld en reinheid) de beschrijving.
Titel: Kruisberg: Golgotha of Calvarieberg; Magdalena Baeck: vrouw van Justus Baeck. Het echtpaar behoorde tot Vondels directe vriendenkring; 2 op ... berg: niet op de berg Helicon (waar volgens de klassieke mythologie de muzen zetelden); 5 onnozel: onschuldig; 10 overwassen: overgroeid; 16-18 Vondel doelt hier op de duisternis die inviel tijdens de kruisiging (Matth. 27:45). De beeldspraak wordt gevoed door de klassieke voorstelling van de zonnewagen; 22-29 Gedachtengang: zoals bijen uit bloemen honing putten, zo verschaft de dood van Christus (26: 's levens bloem) de gelovigen het reddend heil; 24 verklaart: verheldert; 29 alsem: bittere vloeistof; doornenbos: doornenkroon; 31 mann' met nectar: manna, het hemelse voedsel, en de godendrank. Verwijzing naar het brood en de wijn van de eucharistie; 32 ambroos: hemelse spijs; 33-34 geen dag voert een rozekleurige dageraad met zich mee die zo etc. 38 's levens ... -hout: het kruis; 42 Vgl. Joh. 15:1 (‘Ik ben de ware wijnstok’); 44-45 Vgl. 1 Joh. 1:7 (‘Het bloed van Jezus Christus [...] reinigt ons van alle zonden’); 46 vijf: te weten de wonden in handen, voeten en zijde; 48 koninklijke bruid: de gemeenschap der gelovigen, die een symbolische bruiloft met Christus aangaat, bezongen door Salomo in het Hooglied en door David in de psalmen, 56 Vgl. 1 Cor. 10:4 (‘Want zij dronken uit de geestelijke steenrots die volgde; en de steenrots was Christus’); 60 blad: blad van de tong; 68 tegen 't paradijs: als om het paradijs te overtreffen; 71 gebit: bit (van een paard) 77 magdaleen: Maria Magdalena, die bij de kruisiging aanwezig was. Tevens een toespeling op
Magdalena Baeck (vgl. ook 80).
Gebed tot God over mijn langdurige kwijnende ziekte (1621) 13
Vondel beklaagt zich tegenover God over de drukkende last van het bestaan van alledag en de zwakte van het lichaam, dat door ziekte geteisterd wordt. Dergelijke persoonlijke ontboeze- | |
| |
mingen zijn schaars in Vondels oeuvre. In dit gebed verwoordt hij een zeker doodsverlangen om deel te kunnen hebben aan de Goddelijke zaligheid en hij besluit met verzoek om steun bij het dragen van het juk van het leven.
4 aarden vat: vat van aardenwerk, beeld voor het menselijk lichaam (vgl. 2 Cor. 4:7); 11 geesten: levensgeesten; 16 Waar de zon helder schijnt in de blauwgroene hemel; 20 pennen: vleugels; 31 mijn zangeres: mijn muze.
Uitvaart van mijn dochtertje (1633) 14
Sara, het dochtertje van Vondel, overleed in 1633 op achtjarige leeftijd aan de pokken. Het gedicht opent met het beeld van de onberekenbare en hardvochtige dood die zelfs onschuldige kinderen treft. Daarna volgt een beschrijving van het meisje dat nog geheel opging in allerlei kinderspelletjes. Aan het slot, wanneer de vriendinnetjes hun eer betonen aan Saartje, vindt Vondel zich ontroostbaar.
1 geen ... zien: geen vrolijkheid kan verdragen; wit: tevens toespeling op wit haar; 3 schicht: (doods)pijl; 4 onnozel: onschuldig; 7 wuft: beweeglijk; 10 ‘Fiane’ zal het dansliedje zijn dat in het reitje (11) wordt gezongen; 12 lodderijtje: mogelijk een kinderwoord voor een van de meespelende kinderen of voor het liedje; 15 schop: schommel; 19-20 volgde de kinderlijke regels (wet) van het bikkelspel; bonket: een stuiter, hier van ivoor (vgl. 21); 27 flits: pijl; 33 haar gespeel: hun vriendinnetje; 35 kaartje: kameraadje; 38 rosmarijn: symbool van de eeuwigheid.
Cupido en de Dood (1613) 16
Dit embleem legt uit hoe het komt dat jongeren soms in de bloei van hun leven sterven terwijl oude mensen plotseling verliefd raken. De verklaring die zowel in het opschrift, de afbeelding als het onderschrift wordt gegeven, is dat Cupido en de Dood na het slapen abusievelijk hun pijlkokers hebben verwisseld. De prent geeft de oorzaak en de gevolgen (in de achter- | |
| |
grond) duidelijk weer (zie afb. 2).
Opschrift: Cupido: het naakte minnegodje, zoon van Venus; blind: blindelings. Cupido en de Dood worden traditioneel geblinddoekt voorgesteld ten teken dat zij zonder onderscheid des persoons te werk gaan; schichten: pijlen; Rom. 6: brief van Paulus aan de Romeinen, 6:23; 6 haast: kort daarop; 8 kweelt: klaagt; 16 stok: oude man.
Dankdicht aan Jacob Baeck (1632?) 17
Dit gedicht, in beginsel opgezet als een dankbetuiging voor geschonken appels, is in feite een uitgebreide lofzang op de familie Baeck, met wie Vondel goed bevriend was. Hij bezingt hun mooie buitenplaats Scheibeek bij Beverwijk, waar hij meermalen te gast was en hij besteedt aandacht aan de daden en deugden van de verschillende familieleden. Het gedicht eindigt met een heilwens voor Jacob en zijn zuster. Indien zij in het huwelijk treden, belooft Vondel voor allebei een bruiloftdicht te schrijven.
3 op: open; 4 met ... vrucht: vgl. titel; 8 Hespers ... hof: tuin der Hesperiden, waar gouden appels groeien; 15 te gemoeten: tegemoet te treden; 19 strekt: verstrekt; Helicon: volgens de klassieke mythologie de berg der dichters; 20 Hengstebron: de bron der dichterlijke inspiratie, geslagen door het paard Pegasus; 22 Duitse: Nederlandse; 31 vervloekte waarheid: in de zaak van Johan van Oldenbarneveldt nam Vondel een duidelijk standpunt in waardoor hij tijdelijk moest onderduiken om gevangenneming te voorkomen; 34 deisden: zwegen; 36 onnozelheid: onschuld; 37 de ... drost: P.C. Hooft; 43 mijn broeder: Willem van den Vondel, die in gezelschap van Jacob Baeck een ‘grand tour’ naar Italië ondernam; 46 Urbaan: paus Urbanus viii, die 1625 uitriep tot een jubel- of gouden jaar, waarin pelgrims extra aflaat konden krijgen; 47 de ... aloudheid: de klassieke oudheid; 53 Vos: Gerard Vossius, een bekend zeventiende-eeuws geleerde; Haas: de medicus Nicolaes van der Haes; 65 Dan: maar.
| |
| |
Roskam (1626?) 19
In dit hekeldicht ‘roskamt’ Vondel de corrupte regenten, wier hebzucht ertoe leidt dat zij meer oog hebben voor eigen voordelen dan voor het algemeen belang. Vondel houdt hun de deugden van C.P. Hooft voor, oud-burgemeester van Amsterdam en vader van de dichter P.C. Hooft aan wie deze satire is opgedragen. In Vondels optiek geldt C.P. Hooft, die kort tevoren overleden was, als een ideaal bestuurder, omdat de christelijke theorie en praktijk bij hem in overeenstemming waren. Daardoor was hem iedere vorm van baatzucht vreemd en zette hij zich met al zijn krachten in voor de burgers. Dit laatste nu zou Vondel ook graag zien bij de inhalige bestuurders die hier gelaakt worden.
3 tongeklank: ijdele woorden; 7 Waarheid: Christus. Vgl. Matth. 15:8; 8 naakt: nadert; 9 gebaar: uiterlijk vertoon; 11 geleken: vergeleken; 11-12 Vgl. Matth. 23:27; 15 gal: gal wordt beschouwd als het lichaamssap dat o.a. boosaardigheid veroorzaakt; 18 Roomse: Romeinse; 21-22 Verwijzing naar het verhaal van consul Curius Dentatus, die rapen verkoos boven het goud waarmee de vijand hem wilde omkopen; 24 kreuken: rimpels; 26 stijl des raads: steunpilaar van de gemeenteraad; 27 onz'... tijen: de tijd dat de landvoogd Leicester in de Nederlanden verbleef (1585-1587). Vondel vergelijkt hem met Catilina, een berucht samenzweerder uit de oudheid; 30 eigenbaat: eigenbelang. Met 't hoofd van eigenbaat wordt Leicester bedoeld; 35 ten ... strekken: van dienst zijn; 40 't gemeen: het volk; 49 vader Ney: pater Ney, onderhandelaar namens de Spanjaarden; 51 Duinkerk: versta: de zeerovers van Duinkerken; overheren: terroriseren; 52 aarslings: achterstevoren; 53 door ... koord: door de strop van een galg; 55 spant: bindt; 58 Gierigheid: hebzucht; 60 zorg: vrees; 61 breuk: synoniem met boete; 63 dies: daarom; 67 dijen: groeien; 70 scheel: verschil; 71 Cato: Romeins censor, die pleitte tegen overdaad en hebzucht; 73 feilen: zedelijke gebreken; 75 verbaffen: afblaffen; 76 past: zorgt; 77 waar: hou toezicht op; 85
| |
| |
Nijd: afgunst. Vondel doelt hier op de Engelse concurrentie; 92 zucht: liefde; 99 in te schieten: aan te besteden; 105 in spijt: ondanks; 106 Duits: Nederlands; 112 ruitervane: banier aan de lans van een ruiter; 113 bescheids: getuigenis; 114 't Kostelijke Mal: satire uit 1622 van Constantijn Huygens over de overdaad van de mode; 118 op halsstraf: op straffe van de dood; 122 rekening: verantwoording; 129 vernoegt u: stelt u tevreden; 140 ongeduld: verantwaardiging; 144 Toespeling op de executie van Johan van Oldenbarneveldt. Om kritiek van de overheid te voorkomen breekt Vondel deze versregel bewust af; 151 Harpij: monster uit de mythologie; hiermee bedoelt Vondel iemand die de strekking van zijn Roskam zou willen verdraaien; 153 tol ... schot: belastingen; 156 uit te meten: te verdelen; 157 Haagse Bie: Joris de Bie, de rechtschapen beheerder van de gelden van de Republiek (Thesaurier-Generaal); Bie: bij; 163 ontwassen: in druk afnemen; 166 Muyse-vreugd: toespeling op de corrupte Dordtse burgemeester Muys van Holy; 170 wanneer ik misschien iemand trof, dan was het ...; 175-179 Met de Roskam hoopt Vondel een blijvend portret te hebben gegeven van het deugdzame innerlijk van C.P. Hooft. Dan zou hij een aanvulling geven op het werk van de schilder, die het uiterlijk van Hooft heeft vereeuwigd.
Op het overlijden van C.P. Hooft (1626) 25
C.P. Hooft, die tussen 1588 en 1610 twaalf keer burgemeester was geweest van Amsterdam, stierf in 1626. In dit sonnet bezingt Vondel de deugden van de man, zoals hij dat ook doet in de Roskam. Nadrukkelijk komen de rouw van de stad en de klachten van haar burgers aan de orde.
Titel: raad: lid van de gemeenteraad; 1 trekt: luidt; 4 waard: beschermer; 5 koor: van de Nieuwe Kerk, waar zich het graf van de familie Hooft bevond; 6 staatzucht: heerszucht; 13 Fabricius: Romeins consul, spreekwoordelijk voor onkreukbaarheid en onverschrokkenheid; Cato: Romeins censor die pleitte voor eenvoud en deugdzaamheid; 14 wies: groeide.
| |
| |
Op de optocht van de schutterijen (1668) 26
De Amsterdamse schutterij die optrekt om de burgemeesters te gaan salueren, wil Vondel met een ‘dichttrompet’ lof toe blazen. Voordat de dappere schutters in de laatste regels worden aangemoedigd de stad en het algemeen belang te beschermen, gaat Vondel in het tussengedeelte in op de succesrijke handel van de Oost-Indische Compagnie op Azië. Deze parallel brengt tot uitdrukking dat krachtige bescherming tot welvaart leidt.
1 der ... maan: Amsterdam, waarvan de grachten namelijk een halve maan vormen; 2 mastbos: de talrijke scheepsmasten; 10 brave burgertocht: het optrekken van van dappere burgers; 13 't Capitool: het stadhuis; 15 Vondel verwijst hier naar de Doelen waar de schutters oefenden. Mavors is een andere naam voor de oorlogsgod Mars; 17 musketmuzijk: geweersalvo's; 21-22 De namen van de vier zittende burgemeesters van Amsterdam toen Vondel in 1668 dit gedicht schreef; 25-28 Toespeling op de vrede van Kleef (1666) en de vrede van Breda (1667); 29 Vier minden: beeld voor alle landen; 31 kortouw: scheepsgeschut; 45 De ... Nijdigheid: het afgunstige Engeland dat ook handel dreef; 50 Batavië: Batavia, het middelpunt van de Aziatische handel; 51-52 verheft [...] de kam: vat weer moed. De retourboten voeren door de Straat van Soenda; 54 kling: zwaard; 55 des Tarters: van de Groot Mogol, heerser over het van oorsprong Tartaarse rijk; 57-60 De Compagnie (Indus' maatschappij) bereikte haar beoogde doel (wit), het monopolie op de vrije handel. De koloniaal bewindsman Cornelis Speelman dwong in 1667 Makassar tot vrede; 68 sterkt: bevestigt.
Op het portret van Maarten Harpertsz. Tromp als Neptunus (1653) 28
De vlootvoogd Tromp (1598-1653) wordt door Vondel in dit onderschrift bij de prent van Cornelis van Dalen de Jongere (1638-1664) als de dappere heerser over de oceaan voorgesteld.
| |
| |
Door zijn standvastig optreden sloeg hij vele aanvallen af voor de Nederlandse kust. Tromp die op de prent inderdaad het roer in handen heeft (vgl. vs. 2), is uitgerust met de drietand, attribuut van Neptunus; in de lucht blaast de Faam op haar bazuin de lof (zie afb. 3).
Titel: Neptunus: god van de zee, die vaak op een wagen over de golven rijdt; 3 donderkloot: kanonskogels.
Zegezang over Michiel de Ruyter (1666) 28
In deze zegezang bezingt Vondel de overwinning die Michiel de Ruyter (1607-1676) op de Engelsen behaalde tijdens de vierdaagse zeeslag (11-14 juni 1666). In de eerste zang benadrukt hij dat hij zijn stof voor dit gedicht uit de geschiedenis put, in tegenstelling tot veel klassieke dichters. Die kozen bij voorbeeld voor het fictieve verhaal van de tocht der Argonauten, die op zoek waren naar het gulden vlies (‘ene schapevacht’, 7). Ook in de tegenzang legt Vondel er de nadruk op dat hij dicht over reële gebeurtenissen. Behalve naar de deugden van De Ruyter gaat de aandacht uit naar de wandaden van de Engelse koning Karel ii, die herhaaldelijk op zijn wrede gedragingen wordt aangesproken.
2 verzieren: verzinsels; 6 leugenklip: de gevaarlijke rotsen, die de Argo (het schip van Iason en de zijnen) moest passeren; 14 onversierde: waarheidsgetrouwe; 16 de beide stranden: Engeland en de Nederlanden; 17 de zeeschrik karel: het Engelse schip Royal Prince, dat op 13 juni 1666 werd veroverd en in brand gestoken; 23-24 in lij te leggen: de loef af te steken; 25-28 Gedachtengang: niet de verzonnen heldendaden van bij voorbeeld Perseus, maar stof uit de realiteit wordt in dit gedicht bezongen; 28 gene: geen enkele; Pegazen: meervoud van Pegasus, het mythologische gevleugelde paard dat voor de dichterlijke inspiratie staat; 42 aangestreên: aangevallen; 44 Stuart: Karel ii; 47 besneên': heiden; 47-48 zich kietel' met: zich vrolijk maakt om; 50 stout: vermetel; 54 gevangens: gevangenen; 55
| |
| |
Phalaar: Phalaris (ca. 560 v. Chr.), tiran van Sicilië, die evenals de Romeinse keizer Nero bekend stond om zijn wreedheid; 60 de voeten spoelen: verdrinken; 61 Gods gezalfde: de Engelse koning; 64-65 op [...] heet: begerig naar; 67 uitgezonderd: uitverkoren; 69 in: ondanks; 76 in uw gedachten reeds hebt vernietigd; 81 stam van Stuart: voorouders van Karel ii; 83 Hij: namelijk de stam, met name Maria Stuart en Karel i; onnozel: onschuldig; 93-95 Monk, Berkeley en Ayscue voerden het bevel over de Engelse vloot; 96 besproken: afgesproken; 99 zeekartouwen: scheepskanonnen; 100 schootvrij: onaantastbaar; 113 Triton is de naam van een zeegod; 115 Mars: god van de oorlog; mars: mast; 117 zeekoralen: zeegezangen, tevens koraalrif; 119 twijfelen: op en neer gaan; 122 ga: weerga; 130 in uwe schaduw: onder uw bescherming.
Sonnet op Het licht der zeevaart (1621) 34
Vondel schreef dit sonnet bij de uitgave in 1621 van Het derde deel van 't Licht der zeevaart van Willem Ianszoon (Blaeu). Hij geeft aan hoe belangrijk goede kaarten van de Middellandse-Zeekusten zijn voor de kooplieden die op Cyprus varen. Hun angst voor schipbreuk is geheel geweken, nu dit werk, dat als een lichtend baken fungeert, is verschenen.
1 Als nu (ook) de Straat van Gibraltar gezuiverd zou zijn van misdadig gespuis; 2 Archipelago: de Archipel tussen Griekenland en Klein-Azië; 8 kluiten: geldstukken; 11 Charybd', noch Scyll': Charybdis en Scylla zijn twee mythologische monsters, waarmee de beruchte draaikolk en de klippen in de Straat van Messina bij Sicilië werden aangeduid; plaat: zandplaat; 12-13 bande [...] van: afhield van.
Aan de beurs van Amsterdam (1643) 34
Dit (eerste) gedicht op de Amsterdamse beurs heeft Vondel in de mond gelegd van de beursknecht. Deze had het opzicht over de beurs en zag toe op het naleven van de bepalingen.
| |
| |
Iemand dus die het wel en wee van nabij kende. Niet de lof, maar het geringe vertrouwen in de onvoorspelbare fortuin staat centraal in de verzen. Kritiek op het gedicht bleef niet uit en nog in hetzelfde jaar schreef Vondel een tweede, meer lovend beursgedicht (zie hierachter).
2 keizer: de architect van de beurs Hendrick de Keyser (1565-1621); 5-6 Byrsa is afgeleid van een woord dat huid betekent omdat koningin Dido zoveel grond kocht als door een ossehuid kon worden bedekt. Op die plek werd de burcht van de handelsstad Carthago gesticht (vgl. Vergilius' Aeneis 1, 367-68); 9 Blijf dan aan de voorzichtigheid toevertrouwd; 10 brieven: geldswaardige papieren; 11 beursgeloof: krediet; 19 wissel: wisselkoers; vast: voortdurend; 21 Reinout: een van de vier Heemskinderen, die het paard Beyaert bereden; 24 dies: daarom; 25 gij: de beurs; 28 grimmelt: wemelt; 29 teerling: dobbelsteen; 31-36 Deze regels illustreren hoe snel een situatie kan veranderen; 30 Carthago: vgl. 5-6; 39-40 Tyrus, Sidon: andere Phoenicische handelssteden; 42 Bedoeld wordt dat de fortuin wisselvallig is.
Aan de beurs van Amsterdam (1643) 36
Op de beurs werd dagelijks in goederen gehandeld die uit alle windstreken naar Amsterdam waren aangevoerd. Dit lofdicht vergelijkt de beurs met een vruchtbare akker, die -veelzeggend - gouden en zilveren oogsten opbrengt. Een waarschuwing tegen misbruik van de vergaarde rijkdom acht Vondel op zijn plaats. In de laatste verzen refereert hij aan de vergankelijkheid van de weelde en prijst hij de standvastige deugd.
2 ten oorbaar: tot nut; 8 of: hoewel; 12 Atlas' boomgaard: de tuin der Hespenden, waar gouden appels groeien; 15 Dit vers verwijst naar het mythologische verhaal van Jupiter, die in de gedaante van een gouden regen tot zijn geliefde Danaë komt; 22 verfraait: verheugt, namelijk door de overzeese specerijen; 24 bouwden: bevoeren; 29 oorlogsonweer: de donder van geschut;
| |
| |
30 volgt: imiteert; 31 veder: pen; 38 voet: fundering. Een toespeling op het spreekwoord: het zijn sterke benen die de weelde kunnen dragen.
Op het verbranden van het stadhuis van Amsterdam (1652) 37
Het oude stadhuis, dat plaats moest maken voor het nieuwe van Jacob van Campen, brandde tijdens de afbraak op 7 juli 1652 af. Vondel spreekt dit door het vuur verwoeste stadhuis toe en roemt de eervolle functies ervan uit het verleden. Hij eindigt met de wens dat de bestuurders van het nieuwe stadhuis de stad even goed zullen dienen als de bestuurders die zetelden in het oude stadhuis.
3 krukken: stutpalen; 6 vast: reeds; 12 slechte: eenvoudige; 14 schreeuwen: huilen; 15 der ... scheidsvrouw: als zetel van de schepenbank; 16 toeverlaat ... weeuwen: als zetel van de weeskamer; 17 schoot: verwijst naar de stadswisselbank; 18 gestoffeerd met schijven: voorzien van geld; 28 dekken: beschutten; 40 Nijd: afgunst; 44 gewend aan een eenvoudig levensonderhoud; 45 Bantam: Pas vanaf 1596 handelde men met Bantam; 53 gebroken: pas ontgonnen; 56 kog: koggeschip, dit stond als symbool in het oude zegel van de stad; 57 gehengt: toestaat; 61 kustingbrieven: hypotheekbewijzen; 66 Feniks: deze mythologische vogel verrees uit zijn eigen as; 67 verdooft: ook al overstraalt, misschien ook: dooft uit; 70 verkuist: zich laten inpakken; 71 grijns: masker; 71-72 Mogelijk een toespeling op de aanval op Amsterdam door Willem ii.
Op De nieuwe Herengracht, geschilderd door Gerrit Berckheyde (1672)40
Gerrit Adriaensz. Berckheyde (1638-1698) schilderde in 1672 de bocht van de Herengracht bij de Nieuwe Spiegelstraat te Amsterdam. In datzelfde jaar schreef Vondel er dit gedichtje op. Hij spreekt zijn bewondering uit voor dit stadsgezicht en vermeldt dat men, gezien de inval van de Fransen, zijn geld
| |
| |
beter kan uitgeven aan geschilderde huizen dan zelf gaan bouwen (zie afb. 4).
1 maalt: schildert; 5 enen ... morgen: betere en veiliger tijden.
Inwijding der schilderkunst (1654) 40
Vondel werd in 1653 op het feest van het Sint-Lucasgilde met een lauwerkrans gehuldigd. Een jaar later schreef hij op zijn beurt een gedicht ter ere van zijn kunstbroeders. Via de vergelijking met de zonnebloem, die meedraait met de zon en haar volgt, prijst Vondel de schilderkunst die de schoonheid van de natuur zó getrouw weet uit te beelden, dat ze mens en dier misleidt. Zij krijgt voor haar verdiensten, als teken van eer, een krans.
Titel: de evangelist Lucas wordt vereerd als patroon van de schilders; 8 gunst: liefde; 13 zweeft en zwiert: bevalligheid van beweging vertoont; 14 verkloekt: misleidt; 15 schildermin: voedster van de schilder; 16 zanggodin: muze; de negen muzen worden geassocieerd met de berg Parnassus (vgl. 17-18).
Op Cornelis Anslo (1641) 42
Vondel spreekt in dit gedicht op ds. Anslo de gedachte uit dat de schilder slechts het uiterlijk kan weergeven en daagt Rembrandt uit de stem van Anslo te schilderen. Pas dan zou het meest eigene van de welbespraakte voorganger te zien zijn.
1 maal: schilder.
Op het verongelukken van dokter Roscius (1624) 42
Tijdens een sledetocht over het ijs in de winter van 1623-'24 zakten het dochtertje en de vrouw van dokter Anthonie Jacobsz. Roscius, predikant en medicus te Hoorn, door het ijs. Dit sonnet beschrijft zijn manmoedige maar vergeefse poging hen te redden: het meisje werd levenloos bovengehaald en kort daarop stierf de moeder. Roscius moest zijn reddingspoging met de dood bekopen.
| |
| |
4 zich te verroekelozen: zijn leven te wagen; 7 vrucht: kind; waarde: lieve; 10-11 ving ... ziel: bedoeld wordt dat zij aan zijn mond haar laatste adem uitblies; 11 hemelde: ging naar de hemel.
Het stokske van Johan van Oldenbarneveldt (1657) 42
In deze ode aan het stokje van Van Oldenbarneveldt spreekt Vondel zijn lof uit over de steun die het de raadpensionaris tijdens de laatste jaren van zijn leven heeft gegeven. Deze wandelstok was niet alleen een trouwe hulp bij de dagelijks gang, maar ondersteunde de veroordeelde ook bij het beklimmen van het schavot toen hij in 1619 werd onthoofd (voor Vondel was dit een schandelijke daad). Het stokje zal altijd de herinnering levend houden aan het goede dat deze Vader des Vaderlands met de Republiek voorhad.
1 Moge mijn wens vervuld worden dat u niet zult verrotten; 6-7 Vergelijking van de veroordeling van Seneca door keizer Nero met die van Van Oldenbarneveldt door Maurits; 10 uitgang: dood; 19 't lastig landspak: de drukkende last van de staatszorgen; 22 stok: oude man.
Geuzenvesper (1631?) 43
Een scherpe aanklacht tegen de rechters (in de titel ‘de vierentwintig’) die de hoogbejaarde Johan van Oldenbarneveldt ter dood veroordeeld hadden. Vondel doet het voorkomen dat ze door wroeging gekweld worden, omdat ze zijn gaan inzien dat ze een onrechtvaardig vonnis geveld hebben. In de vorm van een lied biedt hij de aan hun geweten lijdende rechters spottend een ‘Ziekentroost’ aan, traditioneel een reeks bijbelteksten ter vertroosting van de stervenden, die achter het gereformeerde psalmboek was bijgebonden.
Titel: Geuzen-: calvinisten; vesper: katholiek avondgebed, waarin de nadruk ligt in de overdenking van de eigen zonden; 1-2 gedragen ... hart: zoals een moeder haar kind; 8 op zijn goed:
| |
| |
met zijn goederen, waaruit na zijn dood namelijk het honorarium voor de rechters betaald is; 13 pistoletten: Spaanse muntstukken; 15 wetten: aanwakkeren; 17 Gierigheid: hebzucht; 27 Dordtse santen: ironische aanduiding voor de theologen van de calvinistische Dordtse Synode; 29 kloppen: het geweten aanspreken; 31 wellen: bronnen; de wonden van een vermoorde heetten zich niet te sluiten.
Vertroosting aan Gerard Vossius (1633) 45
In 1633 overleed op eenentwintigjarige leeftijd de veelbelovende zoon van de geleerde Gerardus Vossius (1577-1649). Vondel spreekt zijn wijze vriend troostend toe en wijst hem erop dat Dionys in de hemel een behouden haven heeft gevonden. De dood treft een ieder, jong of oud, en daarom kan men zich er maar het best tegen wapenen met een standvastig gemoed, dat zich niet snel laat meeslepen.
Titel: Vossius bekleedde een geestelijk ereambt aan de kathedraal van Canterbury; 17 schut: houdt tegen; 26 gemelijken: knorrige.
Lijkzang over Caspar van Baerle (1648) 46
Op 14 januari 1648 stierf Caspar van Baerle, professor aan het Athenaeum Illustre en een vermaard Neolatijns dichter. Vondel beschrijft de rouw van de dichtergod Apollo, voorgesteld als een vader voor Van Baerle, en het verdriet van Amsterdam, dat zo'n geleerde en veelzijdige burger verliest. Hij verenigt kwaliteiten in zich die in de klassieke oudheid alleen afzonderlijk voorkwamen bij grote voorgangers. Deze voorgangers worden in dit gedicht opgesomd ter meerdere ere van de overledene.
1 Helicon: in de klassieke mythologie de berg waarop de dichters zetelen; 2 Hengstebron: bron der dichterlijke inspiratie, geslagen door het paard Pegasus; 6 paait: troost; 8 gouden stralen: zonnestralen, Apollo is tevens zonnegod; 9 Claudiaan: de
| |
| |
Latijnse dichter Claudianus, bekend om zijn historische epen en lofdichten; 12 Pindus' toppen: ontoegankelijk hoog gebergte in Griekenland; 18 Deez' koopstad: Amsterdam; 19 Tempe: klassieke naam voor een paradijselijk dal in Griekenland; 23 begrijpt: bevat; 27 heldenmaat: verheven poëzie; 29 zanggodes: muze; 30 Aristotels: van Aristoteles, Grieks wijsgeer (vierde eeuw v. Chr.); 31 Hippocraat: Hippocrates, Grieks medicus (vijfde eeuw v. Chr.) Van Baerle studeerde o.a. medicijnen; Cicero: Romeins redenaar (eerste eeuw v. Chr.); 37 neffens Hooft: Van Baerle is evenals de kort tevoren gestorven P.C. Hooft in de Nieuwe Kerk begraven; 37-38 Fictief grafschrift.
Op de afbeelding van Susanna van Baerle (1652) 48
Susanna van Baerle (1622-1674) ging in 1652 in ondertrouw met Vondels latere biograaf Geeraardt Brandt. Dit portretgedicht (mogelijk een reactie op een schilderij van Geeraardt van Zijl) bezingt niet alleen de jeugdige schoonheid van Susanna, maar ook haar deugd en wijsheid.
3 dooft: doet dof lijken; gezicht: ogen; 6 verbeeldt ... vader: is een afspiegeling van de scherpzinnigheid van haar vader, de geleerde Caspar van Baerle.
Ode op de geboorte van Anna Roemers Visscher (1620) 48
Vondel schreef dit lofdicht toen Anna Roemers Visscher (ca. 1583-1641) rond de veertig jaar oud was. Zij was de begaafde dochter van de dichter Roemer Visscher (1547-1620) en werd alom geprezen om haar veelzijdige artistieke talenten. In deze ode doet Vondel het voorkomen dat de goden bij haar geboorte uit de hemel waren afgedaald om een heilwens over haar uit te spreken. Nu ze dan volwassen is, kan hij concluderen dat al hun voorspellingen zijn uitgekomen; zijn lof gaat in het bijzonder uit naar haar literaire prestaties.
Titel: Sappho: Grieks dichteres (ca. 600 v. Chr.); 1 noodge- | |
| |
heim: noodlot; jonnen: gunnen; 7 lichten: ogen; 11 bestond: begon; 12 gemein: gewoon; 16 onnooz'le: onschuldige; 18 opgelegd: bewaard; 20 Arachne: Lydisch meisje dat volgens de mythologie kon weven als geen ander; 21 graafijzer: etsnaald; 22 Polymnia: muze van het (ernstige) lied; Erato: muze van het minnedicht; 24 Feniks: mythologische vogel, enig in zijn soort, die uit zijn eigen as verjongd oprijst, hier: beeld voor de voortreffelijkste; 27 verwaald: gegraveerd; 33 Grotius: Hugo de Groot (1583-1645); bril: beschaamd; 34 Heins: Daniël Heinsius (1580-1655); Schrijver: Petrus Scriverius (1576-1660): beiden dichters in het Nederlands en het Neolatijn; 36 Pallas: Athena, godin van de wijsheid en beschermster van de kunsten; 38 Poppen: de embleembundel Sinnepoppen van haar vader Roemer Visscher, waarvoor Anna bijschriften heeft geschreven; 42 Maro: de Romeinse dichter Vergilius; Cato: Romeins censor, bekend om zijn wijsheid; 43 Was op: groei op; 45 vermits: vanwege; 51 hemels spook: bovennatuurlijke verschijning van goddelijke aard; 55 Nijd: afgunst; 64 marren: talmen; 66 Sibylle: klassieke profetes die ook christelijke waarheid verkondigde.
De meester en de ezel (1617) 51
De fabel van de jaloerse ezel die op de schoot van zijn meester wil springen, staat centraal in dit embleem. Vondel verbindt dit dierverhaal met Suetonius' levensbeschrijving van keizer Augustus waarin wordt verteld hoe een hoveling zich eens als een domme ezel had misdragen en voor straf werd afgeranseld. De les is dat de mens moet weten wat zijn taak is en zich niet hoger moet voordoen dan hij is (zie afb. 5).
Aplas: de naam van een hoveling die echter bij Suetonius niet voorkomt; 5 werd [...] beraên: had besloten; te feesteren: te behagen; 12 misval: ongeluk, fout.
Op de vijf zinnen (ca. 1644) 53
Wanneer de mens redelijk omspringt met zijn zintuigen
| |
| |
kunnen ze hem veel genot verschaffen. Zien, horen, ruiken, proeven en voelen kennen elk hun eigen genoegens. In deze opsomming gaat Vondel iedere keer na hoe het zou zijn een van deze zintuigen te moeten missen.
1 werkt: veroorzaakt; 9 redelijk begrijp: verstandelijk vermogen; 19 Jupijn: Jupiter 21 jankt: vurig verlangt; 22 kittelt: streelt; 't ... bedankt: er zich in verheugt; 23 wicht: Cupido; 24 schicht: pijl
Op De triomf van Bacchus, geschilderd door Philips Koninck (1654) 54
Bacchus, de god van de wijn, wordt genotvol triomferend op een wijnvat voorgesteld. Enkele aspecten van de uitwerking van de wijn komen in het gedicht ter sprake: kunstenaars komen door het geestrijk nat tot grote prestaties, de krijgsman wordt erdoor aangemoedigd en het veroorzaakt blijdschap (zie afb. 6).
Titel: Jacob Faes (1621-1661), bezitter van het schilderij, was een Amsterdams koopman; het schilderij van Philips Koninck (1619-1688) dateert uit 1654; 1 voedervat: wijnvat; 2 wijngeestendom: bacchanten, volgelingen van Bacchus; 3 teelen graangodin: Venus en Ceres.
Dankoffer aan de heer Jan Six (1658?) 54
De dichter, kunstkenner en beschermer van kunstenaars Jan Six (1618-1700) was een goede vriend van Vondel. Via dit gedicht wil Vondel zijn dank uitspreken voor de vruchten en het wildbraad die hij vanaf de idyllische buitenplaats Elstbroek te Hillegom van Six heeft ontvangen. Het vreedzame leven op dit buitenverblijf staat in schril contrast met de woelige oorlogstijd in Europa waardoor de christenen zichzelf hun ondergang aandoen. Het is voor de mohammedanen overbodig zich nog in te spannen.
1 Toespeling op de Noordse oorlog en de oorlogvoering van
| |
| |
Engeland en Frankrijk samen tegen Spanje; 2 geaasd: gevoed; 4 titels: aanspraken; 11 kruismacht: macht van de christenen; 14 zich slaafs te onderwerpen aan de macht van de Turken (vgl. 12, hij in 15, 18 en zijn in 19); 20 bestellen: in orde maken; 21 vont: doopvont, hier: het christendom; 31 verf: kleur; 36 de ... wachter: het hemelgewelf, tevens God; 50 Margriet: Six' vrouw Margaretha Tulp; 54 veldgedicht: Six schreef het gedicht Landt-leven; 64 Croesus' schatten: Croesus was de schatrijke koning van Lydië; 66-67 De dageraad Aurora was de bruid van Tithonus; 69 gaat te wed: gaat in zee onder; 78-82 Vondel vraagt zich hier af hoe hij het geschenk kan vergoeden. Hij doet dit door schertsend te spreken van een onrecht, hem aangedaan, dat nu moet worden vergolden.
Wildzang (verschenen 1660) 58
Vondel luistert in dit lichtvoetige gedicht de zang af van de in het wild levende vogels. Het is een lof op het buitenleven, die de zorgen en de twisten in de stad tegenover de vrijheid en de genoegens van het leven op een buitenplaats stelt.
6 vers gesproten lof: fris ontloken gebladerte; 11 potgeld: in een pot weggestopt geld; 14 kommerzieke: vol zorgen; 21 Vgl. Matth. 6:26; 24 bestelt: verschaft; 30 pluimen: veren.
De Beemster (ca. 1644) 59
In 1612 viel na vele jaren malen de Beemster uiteindelijk droog. Waar eens een meer het omringende land had bedreigd, lag nu een polder die rijke kooplieden als Karel Looten lokte er een buitenwoning te laten bouwen. Vondel beschrijft in dit gedicht het ontstaan van het nieuwe land en het paradijselijk leven dat de welgestelde bewoners er genoten.
1 paaien: stillen; 6 staatsiekeurs: feestkleed; 11 Verwijzing naar de ringdijk, waarop de molens stonden die het meer droogmaalden; 17 Verzier van: fantaseer over; 18 deez' godin: de Beemster; 17-18 Deze verzen refereren aan het verhaal van
| |
| |
Venus (Cypris), die uit zeeschuim geboren het eerst op Cyprus aan land ging.
Oranje Meilied (1626) 60
Meilied ter ere van de geboorte van de zoon van Frederik Hendrik en Amalia van Solms, prins Willem ii, die op 27 mei 1626 ter wereld kwam. Met het beeld van de Oranjeboom zinspeelt Vondel op het goudeneeuwse vrede-rijk, dat dank zij het wijze beleid van de Oranjes in de Nederlanden tot stand is gebracht. Willem ii, zo dicht hij, zal zeker in de voetsporen van zijn vader treden en het land evenzeer geluk brengen.
9 duikt: schuilt; 16-17 Peneus: rivier die stroomt door het paradijselijke dal Tempe in Griekenland; 30 strekt tot schrik: afschrikt; 42 deugd: weldaad; 47-48 Melkerbuur, Elske: een herder en herderin, wier vredig bestaan het zalige leven onder de Oranjeboom illustreert; 53 steê: stad; 54 herders: minnaars; 62 rei: reidans.
Gezang (ca. 1620) 63
In een van zijn herdersdichten schrijft Vergilius dat een ieder in zijn daden gestuurd wordt door wat hem behaagt. Deze gedachte kiest Vondel als uitgangspunt voor dit speelse gezang. Hij voert niet zonder spot keer op keer mensen op, die zich met hart en ziel overgeven aan hun geliefde bezigheden. De opzet van het hele gedicht correspondeert met de eerste ode van Horatius.
4 wit: doel; 11 natuur: aard; 18 verf: kleur; 20 voor: in plaats van; 28 op ... is: op de hielen zit; 29 molossen: jachthonden; 40 en hun wapenfeiten roemde; 50 Mars: god van de oorlog; 56 in zijn huid: in al zijn doen en laten; 57 gezette stonden: de uren waarop hij zijn gebeden moet uitspreken; 58 klokzeel: klokketouw; 60 gedraagt zich erg vroom; 67 spenst: spookt; 72 Soxes: fictieve monniksnaam.
| |
| |
Sonnet op het huwelijk van P.C. Hooft en Helionora Hellemans (1627) 65
In 1627 trouwde P.C. Hooft, drost van Muiden, met Helionora Hellemans. Vondel laat hen samenkomen ten overstaan van Juno, de godin van het huwelijk, en vergelijkt hen met de stralende zon en de lichtende maan. Bescheiden en met lichte ironie biedt hij zijn sonnet aan, dat bij de klaarheid van de bruid en bruidegom afsteekt als een walmende fakkel.
1 zegekarren: triomfwagens; 2 houdt ... stal: komt tot stilstand; 5 doet marren: boeit; 6 's hemels kerk: hemelgewelf; 10 Pan: bosgod die met Apollo een muzikale tweestrijd aanging, maar verloor; 11 bij: vergeleken met; 13 vaarzen: jonge koeien; woordspeling met veerzen (verzen). Samen met de dubbele betekenis van het woord lam (offerdier en kreupel) is deze versregel op twee manieren te lezen.
Op een Italiaans schilderij van Suzanna (van of voor 1650) 66
In dit luchthartige beeldgedicht beschrijft Vondel een tot op heden niet achterhaald Italiaans schilderij. Het stelt de badende Suzanna voor die door twee grijsaards wordt beloerd (vgl. de apocriefe bijbelplaats Daniël 13:15-18). Vondel heeft vooral bewondering voor de wijze waarop de schilder Suzanna's houding en gelaat heeft weergegeven en prijst in het bijzonder de natuurlijkheid en het levensechte van de uiterst verleidelijke voorstelling. Die bewondering loopt uit in een compliment aan de schilder die met zijn kunst de natuur heeft weten te overtreffen.
2 bewaart: beschermt; 3 beladen: bevreesd; 10 kole: oog; 11 met ... vernuft: met de hoogste wijsheid; 17 hoogsels en [...] diep: schilderstermen voor het aangeven van belichte partijen met lichtere verf (verhogen) en beschaduwde partijen met donkerder verf (verdiepen); 18 ronden: uitbeelden van reliëf; 20 dove: niet sprekende, niet-levende; 23 Angelo: De Italiaanse beeldhouwer Michelangelo; 25 verrukt: verleidt; 25-26 Bij echt- | |
| |
breuk of aanranding was in de joodse oudheid steniging de gebruikelijke straf; 26 de grijzen: de beide grijsaards; 32 naardien: omdat; 34 Jozef: Hij werd door de vrouw van Potifar verleid maar weigerde op haar avances in te gaan (Genesis 39:7-23); 39 verkeerde: veranderde; 41 al te: zeer.
Waarschuwing aan Wybrand de Geest (1644) 67
Wybrand Simonsz. de Geest (1592-na 1667) vestigde zich, na een verblijf van een aantal jaren in het buitenland, in Leeuwarden. Hij was hofschilder van de Nassaus en portretschilder van de Friese adel. In het gedicht wordt hij beschouwd als een groot portrettist. Op speelse wijze-de naam van de schilder lokt woordspelingen uit-waarschuwt Vondel de schilder ervoor zich niet zo stoutmoedig op te stellen als Prometheus. Beter kan hij met beide benen op de grond zijn schilderkunst paren aan de dichtkunst van zijn kunstbroeder Noyen.
6-7 durft ... ontstelen: verwijzing naar Prometheus (in de mythologie schepper van de mensheid), die voor de mensen het vuur uit de hemel roofde (vgl. 9); 8 beeld: voorstelling; 10 Door hem te vereeuwigen op het doek; 11 malen: schilderen; 13-16 Prometheus werd tot straf aan een rots geketend waar een adelaar zijn lever, die telkens aangroeide, kwam uitpikken; 15 stoute: vermetele; 16 verstrekte: diende tot; 17 treên: betreden; 22 Noyen: De dichter Ernst Noyen (getrouwd in 1628) van wie een lofdicht is opgenomen in Bloemkrans of verscheide gedichten (1659) en in Seven wonderlijcke ghesichten van Quevedo de Villegas, in de vertaling van Harinxma uit 1641. Ook De Geest treedt hierin op als drempeldichter. Noyen schreef, gelet op Vondels woorden, blijkbaar beeld- of lofdichten op het werk van De Geest [met dank aan de Fryske Akademy]; 28 uw Pandoren: de door u gecreëerde vrouwen. Pandora was de eerste vrouw, op bevel van Zeus geschapen om de tot dan toe gelukkige mensen te straffen voor de vuurroof van Prometheus; 32 op [...] passen: bij elkaar horen.
| |
| |
Op De brand van Troje door Rafael (ca. 1644) 69
Vondel, die goed bevriend was met de schilder Joachim von Sandrart (1606-1688), wijdde een kleine cyclus gedichten aan Sandrarts kunstverzameling. In dit voornamelijk beschrijvende beeldgedicht heeft Vondel vooral oog voor het schrikaanjagende van de voorstelling: één voor één observeert hij de afgebeelde personen die in de nacht het brandende Troje ontvluchten. De nadruk valt daarbij op Aeneas en zijn vader die in de compositie een centrale plaats innemen.
Titel: Tussen 1514 en 1517 beschilderde Rafael (geboren in Urbino) de wanden van de Stanza dell' Incendio in het Vaticaan. De brand van Troje maakt onderdeel uit van de brand van Borgo. Sandrart had op zijn reis door Italië veel Italiaanse kunstenaars bestudeerd. Zoals het onderschrift op de gravure uit 1682 vermeldt, maakte Sandrart ook de tekeningen naar Rafaels fresco. Waarschijnlijk heeft het gedicht betrekking op deze voorstelling (zie afb. 7).
1 Sinons ... hand: Sinon haalde de Trojanen over het houten paard binnen de stad te halen; 2 engelse: goddelijk bezielde en ook engelachtig (Rafael is aartsengel); 15 drijvende op: alleen gesteund door; 18 moppen: bakstenen; 19-34 Aeneas, zoon van Anchises en Venus, vluchtte met zijn oude en zwakke vader, zijn vrouw Creüsa en zijn zoontje Ascanius uit Troje. Later sticht hij Lavinium (Rome); 26 Godvruchte: plichtsgetrouwe; 33-34 verbaasd van opzicht: verbijsterd kijkend; 37 De vogel Feniks verbrandde zich om de vijf eeuwen en verrees dan verjongd uit zijn as; 38 Aeneas blijft leven (het is tevens een compliment aan de kunstenaar) en trotseert het vuur. Hij zal in Italië een nieuwe stad laten verrijzen.
Op het onweer van 's lands buskruit te Delft (1654) 71
Een groot deel van Delft ging in 1654 verloren bij de ontploffing van de opslagplaats van het buskruit. Vondel vergelijkt de ontploffing met de uitbarsting van de Vesuvius en geeft een
| |
| |
dramatische beschrijving van de gruwelijke gevolgen.
Opschrift: Joan Huydecoper (1599-1665) aan wie Vondel dit gedicht opdraagt, was burgemeester van Amsterdam; 2-13 Salmoneus: verwijzing naar het verhaal over de gelijknamige koning van Elis. Uit hoogmoed had deze een hoge ijzeren brug laten bouwen om zich als Jupiter te laten aanbidden. Toen hij als uiterste daad van zelfverheffing een brandende toorts naar beneden wierp, zoals Jupiter zijn bliksem, greep de hemel in. De koning werd van de brug afgebliksemd en moest zijn optreden met de dood bekopen; 8 raden: wielen (van de wagen waarmee Salmoneus de brug besteeg); 10 Pluto's nacht: de onderwereld; 11 braveren: trotseren; 13 harts: moed; 14 Schwarz: Berthold Schwarz, die in 1259 het buskruit uitgevonden zou hebben; 20 afgrond: hel; navel: middelpunt; 28 helse slangenharen: de haren, als slangen voorgesteld, van helse monsters; 29 't oorlogselement: het buskruit; 34 zwavelberg: Vesuvius; 36-40 Plinius: Plinius Secundus Maior, auteur van encyclopedische werken, die bij de uitbarsting van de Vesuvius in 79 n. Chr. het leven verloor; 50 woeste: verwoeste; 55-56 Toespeling op de dag des oordeels; 57 Verbouw: besteed aan de bouw; Croesus' schat: grote rijkdom; de rijkdom van Croesus, koning van Lydië, was spreekwoordelijk; 58 blik: ogenblik.
Grafschrift (1657) 73
Omdat een overledene in dit grafschrift niet bij name wordt genoemd, lijkt het de dood van ‘De Christen’ tot onderwerp te hebben. Vondel zet in met het bijbelse beeld van de graankorrel, die in de aarde ontkiemt om daardoor te herleven in de korenaar. Zo is het ook met de mens: hij zal aan het einde der tijden uit zijn graf opstaan om eeuwig deel te hebben aan de zaligheid Gods.
4-5 Vgl. 1 Thess. 4-16; 5 d'engelse trompette: de bazuin van de engel; 7 Vgl. Openb. 3:21; 10 die ... verduren: die langer zal duren dan al het andere.
| |
| |
Kinder-lijk (1632) 73
In 1632 werd Vondels zoontje Constantijn geboren maar het kind overleed nog in hetzelfde jaar. Het gedicht berust op de gedachte dat zalige afgestorvenen tot engelenrang worden verheven. Nadat het kind heeft gesproken, herneemt de dichter in de laatste vier regels het woord en omschrijft de wereld als plaats van bedrieglijke vergankelijkheid.
2 cherubijntje: engeltje; 4 uitlacht: lacht om; lodderoog: vriendelijke blik; 6 greit: weent; 10 schinker ... goets: God; 12 dartel: uitgelaten vrolijk.
Lijkklacht aan het Vrouwekoor (1635) 74
Toen in 1635 Vondels vrouw Maaike (Maria) de Wolf overleed, werd ze begraven in de Onze-Lieve-Vrouwe-kapel (in de titel Vrouwekoor genoemd) van de Oude Kerk te Amsterdam. In dit lijkdicht verschijnt zij aan de auteur en spreekt hem toe, zoals ook Creüsa zich na haar dood gericht had tot haar man Aeneas, de door Vergilius bezongen Trojaanse held. De bedroefde dichter wordt aangespoord zijn literaire werk voort te zetten (Vondel was namelijk als een tweede Vergilius bezig met een heldendicht over Constantijn de Grote, de eerste christenkeizer) en zorg te dragen voor hun beider kinderen.
1 van de mijnen: van mijn gezin, er lagen al drie kinderen van Vondel begraven; 7 lijkschroef: schroef waarmee de doodskist wordt dichtgeschroefd; 13 Aquilea: Hier streed Constantijn met zijn opponent Maxentius (zie 27); 23 vernoeg: stel u tevreden; 31 verloofd: gewijd; 32 op ... graven: op de graven van Petrus en Paulus te Rome.
Grafdicht op Catharina Questiers (1669) 76
De kunstzinnige Catharina Questiers (1637-1669) was, evenals Anna Roemers Visscher, talentvol op velerlei gebied: zij schilderde, boetseerde, graveerde in glas, koper en hout, tekende en dichtte. In al haar kunstuitingen leeft zij voort,
| |
| |
maar haar ziel, het ‘schoonste deel’, moeten haar nabestaanden ontberen.
Grafdicht op Bredero (1619) 76
In dit grafdicht op G.A. Bredero (1585-1618) zinspeelt Vondel op de kluchten en blijspelen die zijn stadgenoot Bredero had geschreven. Een speelse en tevens complimenteuze slotregel vereeuwigt de grappige blijspeldichter.
2 met: bij; harsen: verstand; 3 Charon: veerman die tegen betaling in de onderwereld de zielen over de rivier Styx voerde; Bredero mag om sonst: gratis.
Spore voor Christiaan Huygens (1657) 76
In 1657, een jaar voordat Constantijn Huygens' verzamelde gedichten Korenbloemen uit zouden komen, schreef Vondel deze aansporing aan diens zoon Christiaan. Door middel van gevarieerde beeldspraak moet Christiaan ervan overtuigd raken dat een uitgave van de dichtkunst van zijn vader niet langer mag uitblijven. Het past om de eenenzestigjarige Huygens met een verzamelbundel nog tijdens zijn leven eer te bewijzen.
Titel: Zuilichem: Huygens kocht in 1630 de heerlijkheid Zuilichem, gelegen in de Bommelerwaard; 1 geest: verstand; 2 afbeeldt: tekent, en een woordspeling met: (zelf) een afbeelding bent. Christiaan maakte een portrettekening van zijn vader (zie het volgende gedicht); 4 gouden int: voortreffelijke schrijfkunst; 5-7 Huygens was secretaris van Frederik Hendrik; 10 ledige uren: vrije tijd, tevens de titel van Huygens' eerste bundel (Otia); 12 hoefbron: de Hippocrene, waaruit de dichter inspiratie kon putten, geslagen door het paard Pegasus; 14 Apollo: zonnegod (vgl. 21) en beschermer van de poëzie; 20 In de tempel van de Nederlandse dichtkunst; 26 Hofwijck: naam van de buitenplaats van Huygens; 41-42 Verwijzing naar Huygens' vernuftige puntdichten; 50 trezoor: schatkamer; 53 dichtberg:
| |
| |
de berg Parnassus waar de muzen zetelen; 60 Orpheus: mythologische zanger en dichter.
Op de afbeelding van de heer van Zuilichem door zijn zoon (1657) 78
Met een puntige stijl verwoordt Vondel in dit portretgedicht de gedachte dat de zoon, door de tekening die hij uit dankbaarheid heeft gemaakt, de vader is van zijn vader. De kunst verdient door deze scheppende kracht alle lof.
Titel: Het verblijf van Christiaans tekening is onbekend; de gravure van Cornelis Visscher naar dit portret is opgenomen in de Korenbloemen van 1658 (zie afb. 8); 2 het ... zwier: de gelaatstrekken; 3 dies: daarom, nader: meer; 7 tart: trotseert.
Op mijn schilderij door Govert Flinck (1653) 80
In deze bespiegeling in de ikvorm komt, naast de lust tot dichten die in de zesenzestigjarige Vondel nog steeds vonkt, de vergankelijkheidsgedachte sterk naar voren. De grijze haren en de vanitas-elementen aan het eind herinneren aan de kortheid van dit leven (zie afb. 9).
1 vandaag: 17 november 1653; 3 glazen oog: bril; 5 Lucifer: het treurspel Lucifer werd op 2 februari 1654 voor het eerst opgevoerd; 6 sla: hem doe neerslaan; 7 staatzucht: heerszucht.
|
|