Lust tot poëzie
(1989)–Joost van den Vondel– Auteursrechtelijk beschermdVertroosting aan Gerardus Vossius, kanunnik te Canterbury, over zijn zoon Dionysaant.Wat treurt gij, hooggeleerde vos,
en fronst het voorhoofd van verdriet?
Benijd uw zoon de hemel niet.
De hemel trekt. Ach, laat hem los.
5[regelnummer]
Ach, staak deze ijd'le tranen wat
en offer welgetroost en blij
den allerbesten vader vrij
het puik van uwen aardsen schat.
Men klaagt indien de kiele strandt,
10[regelnummer]
maar niet wanneer zij rijk gelaên
uit de verbolgen oceaan
in een behouden haven landt.
Men klaagt, indien de balsem stort,
om 't spillen van de dure reuk,
15[regelnummer]
maar niet zo 't glas bekomt een breuk,
als 't edel nat geborgen wordt.
| |
[pagina 46]
| |
Hij schut vergeefs zich zelve moe,
die schutten wil de sterke vliet,
die van een steile rotse schiet
20[regelnummer]
naar haren ruimen boezem toe.
Zo draait de wereldkloot. Hetzij
de vader 't liefste kind beweent,
of 't kind op vaders lichaam steent:
de Dood slaat huis noch deur voorbij.
25[regelnummer]
De Dood die spaart noch zoete jeugd,
noch gemelijken ouderdom.
Zij maakt de mond des reed'naars stom
en ziet geleerdheid aan noch deugd.
Gelukkig is een vast gemoed
30[regelnummer]
dat in geen blijde weelde smilt
en stuit, gelijk een taaie schild,
den onvermijdb're tegenspoed.
|
|