Lust tot poëzie
(1989)–Joost van den Vondel– Auteursrechtelijk beschermdLijkzang over de heer Caspar van Baerle, professor te Amsterdamaant.Nu daalt de ganse Helicon
in rouw en schreit een Hengstebron
van tranen op Apollo's zoon.
Apollo treedt zijn lauwerkroon
5[regelnummer]
met voeten en verteert, en smilt
tot water. Ach, wie paait, wie stilt
de vader, die zo rood-beschreid
zijn gouden stralen nederleit
om die herboren Claudiaan.
10[regelnummer]
Een god stort nimmermeer een traan,
| |
[pagina 47]
| |
tenzij om iemand van zijn bloed,
op Pindus' toppen opgevoed.
Nu zwijgt de honingzoete tong
des nachtegaals, die eeuwig zong
15[regelnummer]
en kwinkeleerde 't hele jaar,
die harp, teorb' en cimbelsnaar,
en orgels mengde met zijn keel.
Deez' koopstad, die een lustprieel,
een Tempe scheen, vol zang en klank,
20[regelnummer]
begint te kwijnen en ligt krank
voorover op die koude zerk.
Een zandkuil, een bekrompen perk
begrijpt dat grote lijk, wiens faam
de wereld valt te klein, en aêm
25[regelnummer]
en leven schept uit 's dichters stof,
waar enig rijk of vorstenhof
hem eert voor zijne heldenmaat,
zolang hij luit of trommel slaat.
Ons Holland mist zijn zanggodes
30[regelnummer]
en Aristotels wijze les,
en Hippocraat en Cicero
in 't ene lijk. Helaas, hoe noô
verliest een kenner zijn juweel!
Zo valt ook 't eêlste een graf ten deel.
35[regelnummer]
Men houwe er, in een lauwerkrans,
deez' letters op ten roem des mans:
Hier sluimert baerle neffens hooft.
Geen zerk hun glans noch vriendschap dooft.
|
|