Lust tot poëzie
(1989)–Joost van den Vondel– Auteursrechtelijk beschermdAan de beurs van Amsterdamaant.O vruchtbare akker, grond van steen,
die zich ten oorbaar van 't gemeen
laat alle middagen bezaaien
met koopzaad, eêl en mild van aard,
5[regelnummer]
dat goud' en zilver' oogsten baart,
waar duizenden genot van maaien.
Het ganse jaar is uw seizoen,
en of geen licht verwelkend groen
uw heiningen en pijlers kleedde,
10[regelnummer]
toch telen die in de Amstellucht
een overkostelijker vrucht
dan Atlas' boomgaard eertijds dede,
want gij hebt weer en wind te vriend,
en zon en dauw, en wat u dient.
15[regelnummer]
Jupijn daalt met een gulden regen
in uwe schoot van boven neer;
en ieder' zegen smaakt naar meer.
Wat gij omhelst, gedijt tot zegen.
De schillen van uw appels zijn
20[regelnummer]
van goud, de korr'len klaar robijn,
het loof saffier en esmerauden.
| |
[pagina 37]
| |
Hier ruikt men wat het hart verfraait
en van vier winden overwaait
door 't water, dat uw stuurmans bouwden.
25[regelnummer]
Der Moren opperste gezag
strijkt voor uw vloten en uw vlag.
De watergoden duiken onder
als gij, van de een aan de ander' ree
het oorlogsonweer voert op zee
30[regelnummer]
en volgt de bliksem en de donder.
Uw veder, op 't papier gewend,
vliegt van het één naar 't ander end
des aardboôms, en beschaduwt de assen
des hemelkloots van wederzij.
35[regelnummer]
Zij vliegt de wereld zelf voorbij
en ziet de dag vergaan en wassen.
O achtste wereldwonderstuk!
Kan slechts uw voet zijn aards geluk
en weelde gelijkmoedig dragen,
40[regelnummer]
zulk een onwankelbaar gemoed
gaat boven al het werelds goed:
want deugd kan steên en muren schragen.
|
|