Hekeldichten
(ca. 1920)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendMet de aantekeningen der ‘Amersfoortsche’ uitgave
De Monsters onzer eeuwe.Men hoeft om Monsters niet te reizen
Naer Afrika:
Europa
aant. broetze in haer paleizen,
Vol ongena.
5[regelnummer]
De groote Moeder
aant. van Europe
Vint schut noch scherm,
En sterreft balling, zonder hope,
Verdrukt en arm.
Der Engelandren tongen lekken
10[regelnummer]
Hun vaders
aant. strot,
En toonen 's Konings hooft in 't bekken
aant.,
Om 't snoot
aant. genot.
De moeder laet
15[regelnummer]
Den Keizer, haren zoon, verworgen,
Uit blinden haet.
Oranje, in 't harnas opgezeten,
Rukt Holland in,
| |
[pagina 117]
| |
Op Amsterdam te
aant. helsch gebeten,
20[regelnummer]
's Lants nootvrindin.
Hij wenscht zijn dol rappier te stooten
Door 't hart des landts.
Hoe heeft de deugt haer verf verschoten!
Waer is haer glans?
25[regelnummer]
Verbeet
aant. oit wolf een lam verwoeder?
Waer baert de tijdt
Een zoon zoo boos, die zijne moeder
De borst afsnijt!
En Kandië
aant., om zijn hondert
steden
30[regelnummer]
Van outs befaemt,
Verzinkt door 's Kristens trouloosheden,
Al t'
aant. onbeschaemt.
Het schreit, op 't uiterst strant geronnen
aant.:
O Christendom,
35[regelnummer]
Gij hebt den Turk op mij geschonnen
aant.
Met bus
aant. en trom,
't En zij een Engel
aant. mij
versterke,
Ik zijg ter neer:
Gy brogt uw eer en schaemt ter kerke
aant..
40[regelnummer]
Wat rest 'er meer?
|