Hekeldichten
(ca. 1920)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendMet de aantekeningen der ‘Amersfoortsche’ uitgave
[pagina 105]
| |
5[regelnummer]
En den May, die met zijn zonnen
Quam aenminnigh aengeronnen
aant.;
Wintervogel, guur en schrael,
Steur
aant. den zoeten nachtegael;
Schen
aant.
de bloemen in de hoven.
10[regelnummer]
Met een lucht van geur bestoven,
Knaegh, en eet vry ongetoomt,
Zoo veel bloessems op 't geboomt,
Dat vast jammert om genade:
't Is geen noot, want al die schade
15[regelnummer]
Moet nu uit voor d'overbaet
aant.,
Die de wijze Magistraet
Rekent by uw schorre
aant.
buien;
Die den adem van het Zuien
En den blaesbalgh van het West
20[regelnummer]
Stuiten, keeren, al hun best:
Zonder dat gewis wy zouden
Grooten Huighen hier niet houden,
Noch feesteeren
aant. in ons stadt,
Nu verrijkt door zulk een' schat,
25[regelnummer]
Dien de verrezienste Heeren
En Gekroonden recht waerdeeren.
Och, hy had zijn reis gerekt,
Derwaert
aant. hem zijn Noortstar trekt,
30[regelnummer]
Uitziet, om dit licht t'aenschouwen,
Dat, al sestig jaer geleên,
't Hart van Hollant eerst bescheen,
En nu hijght om winterklippen
Te bestralen met zijn lippen,
35[regelnummer]
Met zijn oogen, met zijn' mont,
Die de ruwe tigers wont,
Woeste bosschen leert bedaren,
En betoomt de wilde baren,
Dat de zee heur' aert vergeet.
40[regelnummer]
Zweden, oorelogs magneet,
| |
[pagina 106]
| |
Die, te bloedigh in het wrokken,
Zoo veel yzers hebt getrokken
In uw' boezem; gunt, dat wy
Zommige uren aen het Y
45[regelnummer]
Ons verquikken met de gaven
Van de Helt, die aen uw staven
aant.
Hangt verbonden, hoogh en dier:
Laet dien trousten Batavier
aant.
Hier zijn ongemak verzoeten,
50[regelnummer]
Eer hy neervall' voor de voeten
Van de trots gekroonde Min *,
Uw gehelmde Koningin,
Die, gelukt mijn wensch en bede,
Ons den langgewenschten Vrede
55[regelnummer]
Voort zal brengen uit haer' schoot.
Op dien zegen moet * De Groot
Haer bejegenen, en vinden.
Hemel, span gewenschte winden
Voor zijn jaght, en vlugge kiel,
60[regelnummer]
Als de stadt die groote ziel
aant.,
Met Gustavus lievereien.
Ziet van Aemstels oever scheien,
En te water ondergaen,
Om in 't Noorden op te staen.
mdcxlv.
|