Hekeldichten
(ca. 1920)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendMet de aantekeningen der ‘Amersfoortsche’ uitgave
Morgenwekker aant. der Sabbatisten. Ga naar voetnootaO Sabbatisten, Oproers rotten
aant.,
Gy haelt het Troische paert
aant. der Schotten
Met pijp
aant. en trommel in het Rijk:
Gy trekt die laegh
aant. der Grieken binnen,
5[regelnummer]
En zult dit stuk te spa bezinnen.
Gy offert
aant. Edenburgh uw' zegen:
Gy brengt het bly de sleutels tegen,
Onthaelt dien schraelen nagebuur,
10[regelnummer]
Gelijk de Slang den Scherpen Egel
aant.,
Verstijft van koude en ijs en kegel
aant.;
Maer dat onthael bequam haer zuur:
Want d'Egel, zonder deught te kennen,
Begon te priklen met zijn pennen
15[regelnummer]
Het Slangevel, gemak gewent,
En wees zijn huiswaerdin met vloeken
Naer buiten, om gemak te zoeken.
O dwaze wijsheit van 't Serpent!
Dit bulderen, dit Parlementen
aant.
20[regelnummer]
Verslint de hooftzom met de renten
| |
[pagina 99]
| |
Van al uw erf en have en schat.
Hoe wort uw gout in rook verblazen!
Hoe laet gy u met dampen azen
aant.!
Hoe draeit gy, u ten val, dit radt!
25[regelnummer]
Met Gravekoppen af te houwen
Ga naar voetnoota,
Een gruwelstuk u onberouwen
aant.,
Wort meer geterght, en min gesmoort
Dees Hydre
aant. van 't inwendigh woeden.
Dees diepe wonde is eerst aen 't bloeden.
30[regelnummer]
Gy stookte 't vier: nu slaet het voort.
Uw yver schry in 't endt vry verder,
Verworgh de stem van uwen Herder
Ga naar voetnootb,
En stop die Engelsche trompet:
Akteon
aant. zit toch binnen Londen
Ga naar voetnootc,
35[regelnummer]
Gebeten van zijn zwarte
aant. honden,
Gelijk een hart, in 't bosch bezet.
Gy, lang gewoon uw dertle dagen,
Vielt zwak om weelde en rust te dragen:
Uw onervarentheit was blint
40[regelnummer]
In krijgh en vrede t' onderscheien,
En hoe dit lachen gaet voor 't schreien,
Dat uit uw vesten eerst begint.
Met 's Konings out gezagh te knakken
Geraekt uw welvaert aen het zakken,
45[regelnummer]
En aen 't verdorren, als een boom,
Van zijnen wortel afgesneden.
Men ziet, van boven tot beneden,
Een treurigheit op uwen stroom.
Gy volgt Jerusalem in 't wrijten
aant.;
Met schreeuwen kruiden in de stadt,
| |
[pagina 100]
| |
Beschoten hof, en huis, en drempel,
Ontheilighden den zuivren tempel,
Misbruikt gelijk een storremkat
aant..
55[regelnummer]
Uw predikstoelen zelfs gedyen
U tot zoo vele bateryen,
Waer uit men vier geeft op den Vorst,
En 't heiligh Recht der Majesteiten.
Helaes! dit valt een kostlijk
aant. pleiten.
60[regelnummer]
Gy wont hem door uw eige borst.
Uw scepterstormen, geen hervormen,
Volght Lucifers
aant. banier in 't stormen,
Die naer zijn Scheppers scepter stont,
En, flus
aant. noch goddelijk verengelt,
65[regelnummer]
Zagh zijn gestalt terstont gemengelt
Van yslijkheên, geploft te gront.
Gy waert gewijt tot 's Konings zetel
En bloem: nu steekt gy als een netel,
En krielt van onkruit, wilt en woest.
70[regelnummer]
Uw akkers, die eerst airen droegen,
Vergeten met gemak hun ploegen:
Uw degen blinkt: de ploegh verroest.
Godt vreezen, en den Koningk eeren:
75[regelnummer]
Zoo klinkt dit nimmer faelbaer woort,
Het welk u opeischt en gevangen
aant.:
Gy gaet nochtans zoo schelmsche gangen,
En opent u bederf
aant.
de poort,
Om rijksverraders te verrijken,
80[regelnummer]
Die schatten uit uw schatting strijken.
Zoo rabraekt
aant. gy uw' welstant doodt.
Nu broeders, yvert stout, als leeuwen,
En erft
aant. die winst aen zooveel weeuwen
En weezen, als gy laet in noot.
| |
[pagina 101]
| |
En scheert het zwijn; de Schot uw Schapen:
Zoo zeilt de lakenhandel voort.
't Is fijn berokt
aant., maer grof gesponnen,
En Jork, en Nieukasteel miswonnen
aant..
90[regelnummer]
Gy leght den Amirael aen boort
aant.:
Gy spaert geen kruit om hem te dwingen:
Maer wacht
aant. uw kiel: zy dreight te
springen:
Gy geeft geen vonk dan met gevaer
Van u, en alle uw uitgepuurden
aant.,
95[regelnummer]
Die 't schip van 't Rijk naer Scylle
aant. stuurden.
Viel 's Konings vlagh uw' mast te zwaer?
Eert den Koning.
|
|