De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674

[p. 660]

Johan de Liefde. Ridder. Viceadmirael van Hollant en West Vrieslant onder den zeeraet der Maeze.aant.^*

ILLE VELUT PELAGI RUPES IMMOTA RESISTIT.

Zoo leeft DE LIEFDE tot het vrye vaderlant,¹

Die al den Oceaen in vlammen zette en brant,

En menigh Zeegevecht verduurde een ry van jaren,³
Gelyck een ysere rots, beschuimt van bloet en baren.
  Vraegh Chattam, Teems, en Zont, en al de kust rondom.⁵

De Maes stont dikwyl voor dit hollantsch wonder stom.⁶

's Mans wys en kloek beleyt, en moedt, en zeevaerts kennis,
En deught beschamen zelfs de nyt en lasterschennis.⁸

Een kogel trof zyn borst, die zoo veel vlooten tart;

  Maer dieper Ruyter en 's lants Zeeraet in het hart.

J.v. Vondel Agrippiner.

* Van 1673. - Volgens de tekst van het onderschrift op de derde staat van het portret, door L. Visscher gegraveerd naar de schilderij van B. van der Helst. Zie Unger no. 721.
Het motto, ontleend aan Aeneïs VII, 586, werd door Vondel vertaald (deel 6, blz. 796): Hy wederstaet hun, gelijck een onverzetbare steenrots de zee.

1 de Liefde: woordspeling met zijn naam (vgl. de vorige gedichten).

3 verduurde: doorstond.

5 Hij onderscheidde zich o.a. bij Chattam op de Teems en in de Sont tegen de Zweden.

6 De Maes: zijn geboorterivier; hij was ook in dienst van de admiraliteit van de Maas.

8 nyt en lasterschennis: afgunst en schandelike laster.