De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674
(1937)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 621]
| |
Kandia
| |
[pagina 622]
| |
Met zulk een' luister in zijne oogen;
Daer hy omhelst lagh in haer' schoot,
En sprak, verzaet en opgetogen:Ga naar voetnoot23
O schoone, die het morgenroot
25[regelnummer]
Uit schaemte ontfangt op deze wangen,
Ons majesteit in dit gezicht;Ga naar voetnoot26
Gy zult een' andren naem ontfangen,
Die, wijt befaemt, voor niemant zwicht.
Wy zullen u Europe noemen.
30[regelnummer]
Bezit dit eilant, uwen troon.
Maer Kandie, och wat baet dit roemen,
Op d'oude hantvest, hier ten loonGa naar voetnoot32
Voor 't schaeken van haer bloem gegeven,Ga naar voetnoot33
Nu gy ten leste wort verkracht
35[regelnummer]
Van Ottoman, die 't al leert beven,Ga naar voetnoot35
En onderdrukt houdt door zijn maght?
Wat baet het dat u Godt verlichte,
Toen hier de groote kruisgezantGa naar voetnoot38
Met Titus d'eerste kerken stichte,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
En 't hooft der afgoôn trapte in 't zant?
Wat baet het dat de vont u wijde,Ga naar voetnoot41
En 't heiligh kruis, een grooter eer,
Die d'afgront brullende u benijde;Ga naar voetnoot43
Zoo, na langduurigh tegenweer,Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
De zeeleeu van Sint Mark uw eilantGa naar voetnoot45
En hooftstadt entlijk slaeken moet?Ga naar voetnoot46
Zoo gy, getrout aen 's werrelts heilant,
Verdrinkt in eene zee van bloet?
De Middelantsche zee gesloten,
50[regelnummer]
Gelijk 't Venetiaensche meer,Ga naar voetnoot50
Zal dootsch voortaen geen rijke vlooten
Door 't schuim zien bruizen heene en weêr.
Het Turkendom wil trots braveeren.Ga naar voetnoot51-53Ga naar voetnoot53
Al 't omgelegen Christenrijk
55[regelnummer]
Zal lant- en zeekust zien schoffeeren,Ga naar voetnoot55
| |
[pagina 623]
| |
En Christus kroon getrapt in slijk.
Het gansche Europe, in bloet verzoopen,Ga naar voetnoot57
Wil treuren om dees nederlaegh.
Wat raet? de kruisgrens leght nu open,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
En daghvaert zelf Godts vloek en plaegh.Ga naar voetnoot60
De felle Turksche sabel schittert,
Te moedigh op haer halve maen,Ga naar voetnoot62
Terwijl men, onderling verbittert,
De zon van 't kruis ziet ondergaen.
65[regelnummer]
Wy staen, als met gevleugelde armen,Ga naar voetnoot65
En zien al koel dien ondergangGa naar voetnoot66
Van 't kruis, het welk men kon beschermen,
Vergeefs verdaedight eeuwen lang.Ga naar voetnoot68
Waekt op, Martel, Buljon, en Kroie,Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
Sint Luidewijk, en 't Duitsche huis:Ga naar voetnoot70
Men haelt het Griexe paert in Troie,
En niemant zet zich schrap voor 't kruis.
Maer als gansch Asie, aengespannenGa naar voetnoot73
Met Tarters, inberst, als een zee,Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Dan zalmen spa de muuren mannen,Ga naar voetnoot75
En 't zwaert ontkleeden van zijn schee.
Nu is 't noch tijt, naerdien de vredeGa naar voetnoot77
De Christe-werrelt overstraelt,
Dat elk om 't eerst het slaghzwaert smede,Ga naar voetnoot79
80[regelnummer]
En zette alle ongelijk betaelt.Ga naar voetnoot80
Och heilant, spaer uw bruit voor 't schennenGa naar voetnoot81
Des voorhuitloozen erftyrans.Ga naar voetnoot82
Beschut de volken, die u kennen.Ga naar voetnoot83
Zoo blinke uwe eer met vollen glans.
J.v. Vondel.
|
|