De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674
(1937)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 616]
| |
Lykdicht, op den eerwaerdigen vader Henrik Halman, Priester van Jesus Societeit.aant.Ga naar voetnoot*SIC ITUR AD ASTRA. Verhef, ô zangkoor, uwe toonen
Op Halman's uitgang, met dry kroonenGa naar voetnoot2
Van Zuiverheit, van Arremoê,Ga naar voetnoot3
En van Gehoorzaemheit verheven,
5[regelnummer]
By Seraphijns, in 't ander leven,Ga naar voetnoot5
Tot aen den hooghsten hemel toe.
Zoo brande d'yver van Elias,Ga naar voetnoot7
Gelijk een fakkel voor Messias,
En namaels 't heilig morgenlicht
10[regelnummer]
Joannes, die voor Jesus buighde,
Van dit onnozel Lam getuighde,
En heentradt voor zijn aengezicht.Ga naar voetnoot10-12
Men pass' 't Orakel van Godts tempelGa naar voetnoot13
Op dezen: d'yver van uw drempel
15[regelnummer]
Heeft my verslonden en verteert.Ga naar voetnoot14-15
Hy storte, in 't renperk afgeronnen,Ga naar voetnoot16
En heeft den Pallemtak gewonnen,
Waer mede Godt zijn Priesters eert.
De toeloop daer hy zich liet hooren,
20[regelnummer]
Eischte, om den zolder t'onderschooren,Ga naar voetnoot20
| |
[pagina 617]
| |
Kolommen, en het perk viel naeuGa naar voetnoot21
Voor zulk een' drang van Christe menschen,Ga naar voetnoot22
Die om de spijs der Englen wenschen.Ga naar voetnoot23
Zijn geest wert sterk, het lichaem flaeu.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
De moedt was grooter dan 't vermogen.
Zoo moet de pees der taeje boogenGa naar voetnoot26
Die al te streng gespannen staen,Ga naar voetnoot27
Ten leste breeken, of verslappen.
Een pelgrim zwicht voor wyde stappen,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Op eenen zantbergh, zwaer te gaen.
Het kaekebeen lijt last in 't leeren.Ga naar voetnoot31
Dees liet geen kranken troost ontbeeren,
Noch dagh noch nacht; dewijl hy vatGa naar voetnoot33
Hoe d'opperste by 't kranke beddeGa naar voetnoot34
35[regelnummer]
Zich vinden laet, opdat men 't reddeGa naar voetnoot35
Uit zwaricheit, die zielen mat.Ga naar voetnoot36
Men hoort de weeuwen, weezen, armen,
Om haren man en vader kermen
Op 't lijk, dat nu zijn handen sluitGa naar voetnoot39
40[regelnummer]
En mont, zoo milt van troost en gaven,
By Godt bekent, en in 't begraven
Met jammerlijk geschrey beluit.Ga naar voetnoot42
Hy, die door d'enge poort quam dringen,Ga naar voetnoot43
En lust schepte in bespiegelingen
45[regelnummer]
Van Godt, en zijn gezalfdens wet,Ga naar voetnoot44-45
Verworf't geluk, na vast betrouwen,Ga naar voetnoot46
Gods stralende aenschijn klaer t'aanschouwen,
Benevelt van geen wolk noch smet.
De dankbaere Ystroom, op 't begeerenGa naar voetnoot49
50[regelnummer]
Van zijne kindren, wou hem eerenGa naar voetnoot50
Met eenen zerk, en dit gedicht:
Hier rust nu Halman, die noit ruste,
Tot dat de doot zijn yver bluste.
Getrouwe dienst houdt elk verplicht.Ga naar voetnoot54
MDCLXIX.
|
|