De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674
(1937)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendDe Zeeleeu op den Teems.aant.Ga naar voetnoot*JACULATUS PUPPIBUS IGNEIS. Ik, de koning van de Britten,
Ben door openbaere blijkGa naar voetnoot2
Gode zelf alleen gelijk,
Dat 's gerust en stil te zitten,Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Aen te zien, in top gevoert,
Hoe 't zich al rondom my roert:
Want van Kalis tot aen DoeverGa naar voetnoot7
Hangt ons waterketen vast,Ga naar voetnoot8
Dat 'er niet een enkle mast
10[regelnummer]
Doorsluipt tusschen elken oever,
En ons dondrende metael
Brant al 's aerdtrijx kusten kael.
Thetis offert ons haer' vollenGa naar voetnoot13
Schoot, van schatten overlaên,
15[regelnummer]
En de vader Oceaen
Moet zijn wateren vertollen,Ga naar voetnoot16
Zwichten voor ons zeegewelt,
Dat den zeegoôn wetten stelt.
Zoo sprak Karel, trots gezeten
20[regelnummer]
Op den troon, daer onlangs pratGa naar voetnoot20
Zijn onthalsden vader zat:
| |
[pagina 314]
| |
Doch die treurrol scheen gesleeten,Ga naar voetnoot22
Schoon de stam van Stuard leert
Hoe het weereltsdom verkeert.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
d'Allerhooghste, die met wenkenGa naar voetnoot25
In een' oogenblik het al
Wat zich opblaest brengt ten val,Ga naar voetnoot26-27
En verwaentheit in kan schenkenGa naar voetnoot28
Wat zy anderen bereit,
30[regelnummer]
Hoorde dees vermeetenheit.Ga naar voetnoot30
Hierop bruist de vloot der Staeten
Naer den Teems, daer Brittenlant
Trots zijne ysre keten spant:
Maer wat kan een keten baeten,
35[regelnummer]
Als de Leeu van Hollant brult,
En de zee met dootschrik vult?
Hy rukt stael, als ragh aen flarden,
Sloopt kasteelen langs het strant,
Steekt met zijn gezicht den brantGa naar voetnoot39
40[regelnummer]
In de schepen. wie kan 't harden!Ga naar voetnoot40
Voor het vier van 't leeuwenoogh
Vlieght het magazijn om hoogh.Ga naar voetnoot42
Karel, die de trotse schepen
Zaeght verbranden in uw nest,
45[regelnummer]
En uw zeeslot, 's nabuurs pest,Ga naar voetnoot45
Met een' klaeu naer Tessel sleepen,
Zeghme, ô scherpe waterroe,
Hoe was toen uw hart te moe?
Toen de Zeeleeu uwen standert
50[regelnummer]
Streek, en zonder schrik en schroomGa naar voetnoot50
U braveerde op uwen stroom,Ga naar voetnoot51
En Breda, van toon verandert,Ga naar voetnoot52
Leerde zwichten voor dees kans,
Van onsterfelijken glans?
55[regelnummer]
Riddert vry met koussebanden:Ga naar voetnoot55
| |
[pagina 315]
| |
Toonen u het rechte pit
Van 's lants adel, die de tandenGa naar voetnoot57-58
Die verwaenden hooghmoet biet,
60[regelnummer]
Die noch Godt noch mensch ontziet.
J.v. VONDEL.
t'Amsterdam, voor de weduwe van Abraham de Wees, in 't Nieuwe Testament. 1667. |
|