De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674
(1937)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 204]
| |
Ter lykstaetsie der weledele mevrouwe Anna van Horen,
| |
[pagina 205]
| |
Zoogh honigh uit gebloemde reuken,Ga naar voetnoot22
Herkaeude 't pit van goude spreuken,Ga naar voetnoot23
En letterooft, gezont van smaek.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Haer yver schepte lust de kranken
Te stutten, en ontzagh geen stanken,
Noch beddesmet, noch arremoe.Ga naar voetnoot27
Zy hanthaeft d'inkomste, in 't besnyenGa naar voetnoot28
Van ledigheit, en slemperyen,
30[regelnummer]
En sloot haer hart voor niemant toe.
Nu zweeft de ziel van Anne op wieken
Van haer hantreikingen, den ziekenGa naar voetnoot32
Gegunt, in 't alleruiterste endt.
Barmhertigheden strekken pennen,
35[regelnummer]
Om door Godts renbaen heen te rennen
Naer prijs, heldinnen toegekent.
De burgery zal met dit sterven
Voortaen de milde voorspraek derven,
By haeren eedlen burgerhelt,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Die, eerze 't leven quam t'ontglippen,
De doot zagh drijven op de lippen,Ga naar voetnoot41
Waerop zijn wellust was gestelt.Ga naar voetnoot42
Gy hemelreien, koomt ons helpen
De zerk, die 't lichaem moet bestelpen,Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Te kroonen met dit grafgedicht:
Beklaegh hier Anna, Gasthuismoeder.
De heilant zy haer troost en hoeder.
De heilant schenkze 't eeuwigh licht.
|
|