De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674
(1937)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 195]
| |
Suikerliet.aant.Ga naar voetnoot*Courante la Bare.Ga naar voetnoot**I.
Het lust den Feestgenooten bly
De zoetigheit, van elk gewenscht, te prijzen,Ga naar voetnoot2
Te loven dat al d'aders rijzen,Ga naar voetnoot3
Verslingert op het puik van lekkerny.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Het godendom en menschdom haekt
Naer lieflijkheit, met matigheit gesmaekt,
En, als een daeu, gestort op lekkre tongen.Ga naar voetnoot7
Wie 't zoet vergaert,
Door lust gedrongen,
10[regelnummer]
Is veel zegens waert.
II.
De tafelschenker van JupijnGa naar voetnoot11
Schaft Nectar op den disch van 't hooft der goden,
Ter feest verzaemt door zijn geboden,
Daerze al verheught en godlijk vrolijk zijn.
15[regelnummer]
De nectarschael gaet rustigh om.Ga naar voetnoot15
De vreught groeit aen in 't juichend godendom:
Dees hemeldrank van goden en godinnen
Verheught den geest,
En hart en zinnen,
20[regelnummer]
Op het hemelsch feest.
III.
Zoo gaet het naer den hemelstijl:Ga naar voetnoot21
En hier beneên, in 't wentelen der jaeren,
Ontziet men niet met lust te vaeren
Ter weerelt uit naer suikerzoet Bresyl.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Daer yvert elk om suikerriet
Te snijden, in het wildemans gebiet,Ga naar voetnoot26
| |
[pagina 196]
| |
Te maelen, en te zieden, en te scheepen,
En naer ons wijkGa naar voetnoot28
Door zee te sleepen
30[regelnummer]
Uit het suikerrijk.
IV.
Men voert den honighkorf in 't velt,
Daer boekweit bloeit, om honighraet te winnen.
De Byëman hangt al zijn zinnen
Aen 't honighwerk, dat hem met zoet vergelt.
35[regelnummer]
De wakkre honighby, getroostGa naar voetnoot35
Ten arbeit, zweet om in den honighoogst
Het lieflijk sap uit bloem en tym te trekken
Met zijn gebroet.Ga naar voetnoot38
Dat honighlekken
40[regelnummer]
Al het zuur verzoet.
V.
Wie twijfelt of het zoet behaeght,
Stel dit geschil aen 't oordeel der getrouden,Ga naar voetnoot42
Die zegenrijk dien wijnbergh bouden,Ga naar voetnoot43
Belust op sap, dat rou van 't harte vaeght.Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
De hoop op 't zoet bekoort de jeught.
De nasmaek van de bruiloft jaeren heught.
Kandijs in wijn, wie kan dien drank versmaeden?Ga naar voetnoot47
Zet aen den mont.
Drinkt onbeladen.Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Drinkt het hart gezont.
VI.
Wy loven d'allerzoetste wet.Ga naar voetnoot51
Ay kreukt het hooft niet belghziek met een rimpel.Ga naar voetnoot52
Wy zingen slecht en recht en simpel,Ga naar voetnoot53
Eenvoudigh heen, doch niet te naeu gezet.Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Men looft de vrucht, die 't leven voedt,
Een appel, of een vijgh. Ay smaekt en boet
Uw lust. Zy wort van hooger hant geschonken.Ga naar voetnoot57
Zy brenght geluk.
Wat baet het pronken!Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Toef niet lang, maer pluk.
| |
[pagina 197]
| |
VII.
De paepegaey, die scherrep let
Op zingen, en de bruiloftsgalmen hoorde,
Riep, toen 't banket zijn hart bekoorde:
Ay deeltme me van 't lekkre bruitsbanket,
65[regelnummer]
Op dat ik vrolijk bruiloft hou.
'k Zal 't bruiloftsliet dus zingen in mijn kou,Ga naar voetnoot66
Zoo dra de zon haer licht begint te geven:
O jonge vrou,
Lang moetge leven.
70[regelnummer]
Hebtge nu berouw?
MDCLXV.
|
|