De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674
(1937)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 191]
| |
Ter bruilofte van den E. Bruidegom, Peter de Wolf
| |
[pagina 192]
| |
III.
Jongkvrou, sprak Natuur ten leste,
Waerom leeftge alleen voor u,
En geen' jongeling ten beste?Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
d'Allerwijste was niet schuwGa naar voetnoot20
Met een gade zich te paeren,
En te bezigen den tijt,
In de lente van de jaeren,
Eer 't gewenscht saizoen verslijt.
IV.
25[regelnummer]
Wiltge naer de lessen hooren
Van de Wijsheit, volgh de reên.Ga naar voetnoot26
Gy zijt voor u zelf gebooren
Slechts ten deele, en niet alleen,
Maer een' ander ook ten goede.Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Alle vrekheit is gebrek,
In het oordeel van den vroede,
Schuw van ergernis en vlek.Ga naar voetnoot32
V.
Leer u zelve mededeelen.Ga naar voetnoot33
Stut het menschdom, en den staet,
35[regelnummer]
Men wort rijk door aen te teelenGa naar voetnoot35
Zijns gelijken. Telgh en zaet,
Groeizame en gezielden minnen.Ga naar voetnoot36-37
Hoor hoe vrolijk zingt het woudt,
Daer gevogelt, heet op 't winnen,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Trekkebekt, en nesten bout.
VI.
Elk bedankt de gloênde roozen,Ga naar voetnoot41
Na genot van kleur en geur.
Zie daer aen een ente blozen,Ga naar voetnoot43
Een paer appels, root van kleur,
| |
[pagina 193]
| |
45[regelnummer]
Als uw mont, en roode kaeken.
Wort niet eens van schaemte root.Ga naar voetnoot46
Zie hoe d'ente door dat blaekenGa naar voetnoot47
Uwe hant tot plukken noodt.
VII.
Woudtge liever dat een minner
50[regelnummer]
U deze offerde, als een gaef,
Krans hem eerst ten overwinner,
Met een' lauwerkrans, heel braefGa naar voetnoot52
Van uwe eige hant gevlochten.Ga naar voetnoot53
Welkoom hem met eenen zoen,
55[regelnummer]
En verlicht den aengevochten,Ga naar voetnoot55
Om de vrientschap aen te voên.Ga naar voetnoot56
VIII.
Peter, achter eene haege
Neêrgedoken, hoorde 't aen,
Quam gesprongen uit de laege,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Om zijn snoeplust te verzaên.
Liefste, sprak hy, kuntge lyen
Dat ik u het kussen vergh,Ga naar voetnoot62
Daer Natuur voor my komt vryen,
Gunme een' kus, en denk geen ergh.
IX.
65[regelnummer]
Zy bestorf, in 't eerst bezweeken,
Als een roos haer verf verschiet,Ga naar voetnoot66
Doch verhoorde in 't endt zijn smeeken.
d'Eene ontfangt 't geen d'ander biet.
Kus om weêrkus, zonder veinzen,
70[regelnummer]
Lust om lust, en vreught om vreught.
Dieper gingen hun gepeinzen.
't Eerste groen het hart verheught.Ga naar voetnoot72
X.
Toen de minnaer triomfeerde
Moght men hooren hoe de hof,
| |
[pagina 194]
| |
75[regelnummer]
Vol gevogelt, quinkeleerde,
Op dees rijke bruiloftsstof.
Al wat groeide wou zich quijten.
Vrou Natuur borst vrolijk uit,
Spreide eerbiedigh bloemtapijten
80[regelnummer]
Voor de voeten van de Bruit:
XI.
En de Bruigom speelde op 't fruitje,
Dat het door den boomgaert klonk:
Bruiloftsgasten, ziet mijn Bruitje
My bestraelen met een' lonk.
85[regelnummer]
Ziet hoe deze GoedertierenGa naar voetnoot85
Eenen Wolf temt en zijn' aert.
Helpt den Huwlijxingang vieren.
Dit 's een blijde bruiloft waert.
XII.
Leeft gelukkigh, trougenooten.Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
Toont uwe afkomste aen de maen,Ga naar voetnoot90
Eer haer horens staen gesloten
Negenwerf na 'et ondergaen,Ga naar voetnoot91-92
Toontze een dochter, of een zoontje,
Groejende van 't sap der Vecht.
95[regelnummer]
Kust het dan voor mont en koontje.
Dat's de kroon der wettige echt.
|
|