De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674
(1937)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 183]
| |
Op het gezegent voorspel Van den Zeestryt.aant.Ga naar voetnoot*
Non illi imperium pelagi, saevumque tridentem
De Zeevaert, een Andromeda, gebonden,Ga naar voetnoot1
Geketent, vreesde, op 't vrygevochten strant,
Het zeegedroght van 't koningmoordend Londen,
Dat in zijn' balgh veel schepen had verslonden:Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Maar Perseus, of de zeemaght van ons lant,
Op 't vliegend paert, der Staeten vloot, gestegen,Ga naar voetnoot6
Verscheen in 't endt, ten troost en toeverlaet
Der bleecke maeght, om onderstant verlegen.Ga naar voetnoot8
Het schrickdier weeck voor 's ridders blancken degen
10[regelnummer]
Naer 't krytestrant, van roofzucht noit verzaet.Ga naar voetnoot10
Het braeckt vast gal, dat al de baren groenen,Ga naar voetnoot11
En bruischt en brult, gelijck een noortsche orkaen.
De ridder volght, en weet van geen verzoenen.
Hy dreight het in te vaeren, en harpoenen.Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Geluckt dien helt dat loffelijck bestaen,Ga naar voetnoot15
Maetroos zal 't haest aen stucken ommedeelen,Ga naar voetnoot16
En zieden het al zingende tot traen,
Daer duizenden van kopre donderkeelen,
En alle zeetrompetten onder speelen,Ga naar voetnoot18-19
20[regelnummer]
Tot blyschap van den vryen Oceaen.
Zoo wort de maeght ontketent aen de haven.
Dan giet de zee haer' schoot vol rijcke gaven.
|
|