Aantekeningen door Dr. C.C. van de Graft
DE TOONEELBROEDERS, blz. 290.
Reeds Worp maakte melding van Brusselse komedianten, aan wie 30 Aug. 1649 verlof geweigerd werd om in Hamburg te spelen, maar hij ging daarop niet verder in, daar hij hen niet tot zijn landslieden rekende (Gesch. v.h. drama en v.h. tooneel, 's-Grav. 1904, II 45). Het juist verschenen werk van Herbert Junkers, Niederländische Schauspieler und Niederländisches Schauspiel im 17 und 18 Jahrhundert in Deutschland, Haag 1936, bewijst ons nu zoo goed als zeker dat deze Brusselse komedianten dezelfde waren als de toneeltroep van Jan Baptist Fornenbergh, de bekende toneeldirecteur en stichter van de Haagse Schouwburg (zie ook E.F. Kossmann, Nieuwe Bijdragen tot de gesch. v.h. Ned. tooneel i.d. 17e en 18e eeuw, 's-Grav. 1915, blz. 1-9). Ofschoon in dienst staande van de te Brussel residerende stadhouder der Zuidelike Nederlanden, Aartshertog Leopold Willem van Oostenrijk, kon Fornenbergh's troep blijkbaar van diens bezoldiging niet leven en was dus gedwongen ook in andere steden en landen te reizen. Worp noemt Fornenbergh een der grootste zwervers onder zijn collega's en vermeldt als zijn eerste optreden buitenlands de reis naar Altona bij Hamburg, Stokholm, Reval en Riga in 1665. Ook Kossmann maakt gewag van de grote reizen, door Fornenbergh als toneeldirecteur naar Duitsland, de Oostzeeprovinciën, Denemarken en Zweden ondernomen, welke zijn naam in de toneelgeschiedenis beroemd gemaakt hebben (Das Niederl. Faustspiel des 17. Jahrh., Haag 1910, blz. 2). Doch eerst het archiefonderzoek, door Junkers in de Noordduitse steden met belangrijke Nederlandse bevolkingselementen verricht, verrijkt onze kennis van deze reizen aanmerkelik. Hier lezen wij o.a. dat de Hollandse reizende troep ‘Brusselsche comedianten’, aan wie de Hamburger Magistraat 30 Aug. 1649 verlof tot optreden had geweigerd, speelden bij de bruiloft van Sophie van Holstein, die 16 Sept. huwde, nadat zij waarschijnlik van 30 Aug. tot 16 Sept. te Kiel gespeeld hadden. Nadat op 24 Sept. hun verzoek te Hamburg andermaal was afgewezen, werd dit 31 Oct. op voorspraak van de Hertog van Holstein ingewilligd. Vier jaar later duiken de Brusselse comedianten weer te Danzig op. Als zij in 1653 te Amsterdam optreden, wijdt Vondel hun zijn gedicht, waaruit nog de onbekend gebleven biezonderheid blijkt, dat zij inmiddels ook in Denemarken gespeeld hadden (Junkers, blz. 70-73).
BYSCHRIFT OP D'AFBEELDINGE VAN GODART VAN REE, blz. 259.
De afbeelding die Unger (1657-1660), tegenover blz. 117, bij dit gedicht plaatst, is onjuist; zie de beschrijving van het door Vondel bezongene portret bij Dr. Harry Schmidt, Jürgens Ovens [1922], blz. 187, nr. 249.
OP D'AFBEELDINGE VAN PETER DE GRAEF, blz. 287.
De afbeelding die Unger (1657-1660), blz. 327, bij dit gedicht plaatst, geeft een oudere man weer en niet de twee-en-twintigjarige, die hier bezongen wordt.
OP EEN SCHILDERY, blz. 293.
Het motto bij dit gedichtje is een Latijns spreekwoord (De dood maakt geen verschil tussen koning en dagloner). Het komt in zijn volledige vorm (Mors sceptra etc.) voor op de allegorie der vergankelikheid die Jacques de Gheyn tekende en graveerde en welke zich thans in het Brits Museum bevindt. De Gheyn bracht het opschrift aan in kapitaal getekende letters, terwijl de langere teksten eigenhandig zijn geschreven door Grotius.
[OP UYTENBOGAERT], blz. 298.
De afbeelding die Unger (1671-1679), blz. 407, bij dit gedicht plaatst, is naar een oudere, met Latijns gedicht van Barlaeus verschenen, gravure, zie Fred. Muller, Cat. v. Portretten, Amsterdam 1853, nr. 5516d. Zie voor de gravure waarbij Vondel zijn gedichtje maakte, ald. nr. 5520.