| |
| |
| |
Aantekeningen door Dr. H.W.E. Moller
| |
I. Joannes de Boetgezant, blz. 673.
In Vondel's eigen tijd is alleen de hier afgedrukte uitgave verschenen. De eerste die 'n goede uitgave met verklaringen gegeven heeft, is de Leuvense oud-hoogleeraar J.M. Schrant: Joannes de Boetgezant, door J. van den Vondel. Met Aanteekeningen van J.M. Schrant. Leijden MDCCCXL (1840).
Bij de Opdraght geeft hij geen aantekeningen. Zijn uitvoerige aantekeningen hebben vooral waarde door het opgeven van vele plaatsen uit de H. Schrift ter verklaring van 't gedicht.
Voór Vondel had vooral de bekende Schot Buchanan Sint Jan de Doper uitgebeeld, en wel in 'n toneelspel: Georgii Buchanani Joannes Baptistes tragoedia. Vondel kende en vereerde deze Latijnse dichter, zijn oudere tijdgenoot. Hij had zich tegenover diens treurspel Jephta op Gerardt Vossius beroepen in zijn Berecht voor Jeptha (aan 't begin) ter verdediging van zijn eigen opvatting. Ook herinneringen aan Buchanan's Joannes zijn in Vondel's Boetgezant te vinden.
| |
1. Tekstkritiek
Klaarblijkelike drukfouten zijn in de tekst door mij verbeterd zonder nadere aanwijzing; hieronder worden evenzo alleen die veranderingen besproken, die niet onmiddellik voor zich zelf pleiten.
Boeck 2 |
|
Blz. 691, randschrift bij vs. 109 |
gehouden kan hier geen goede zin geven. |
Blz. 711, vs. 251 |
slechts zou desnoods verstaanbaar zijn: al komt hij alleen maar arm en weerloos te voorschijn; maar de zin is dan toch heel gewrongen. Ook van Lennep had deze verbetering al voorgesteld. |
Blz. 716, vs. 392 |
Een komma achter betrouwen geeft 'n veel betere zin, n.l.: maar op het evangelie, Christus' blijde boodschap, waar mijn mond u getuigenis van geeft, kunt gij vertrouwen (dat is de werkelike heerlikheid), indien gij u voor de Messias buigen wilt; in Hem alleen is heel de hemelse heerlikheid besloten.
Met kommapunt achter betrouwen wordt de zin gewrongen, en het overige van deze versregel komt dan los te staan. |
Blz. 717, vs. 409 |
vondt van de oude uitg. is niet onmogelik wat de betekenis betreft, het zou dan betekenen: opdat s'konings oog geen stof tot misnoegen zou vinden; maar dan zou gelezen moeten worden vond (zonder t); eerder is toch te verwachten vindt: zal vinden, dit past ook beter in de bouw van de zin. |
Boeck 3 |
|
Blz. 726, vs. 227 |
Aan het eind van deze versregel behoort in ieder geval 'n leesteken, of 'n punt of kommapunt; vs. 228 vlgg. vormen duidelik 'n zelfstandige zin. |
Blz. 727, vs. 245 |
Het leesteken achter Aenbiddenze kan desnoods gemist worden; de komma hier is meer overeenkomstig Vondel's gewoonte. |
Boeck 4 |
|
Blz. 745, vs. 241 |
De verbetering bedreven is al van Schrant. |
Boeck 5 |
|
Blz. 753, vs. 38 |
hant vol, de verandering in hantvol zoals aangegeven onder de tekst, lijkt mij overbodig. Vondel schrijft meermalen dergelijke verbindingen in tweeën, als nog geen volledige samenstellingen, hoewel hij ook de verbonden schrijfwijze gebruikt, zelfs daar waar de gescheidene min of |
| |
| |
|
meer voor de hand lag, vrgl. vs. 47, blz. 753: Een montvol appelsaps. We hebben natuurlik ook rekening te houden met slordigheden of eigenwijsheden van drukkers en uitgevers. Vondel keek niet altijd zelf de drukproeven na! (Zie Verbeteringen). |
Blz. 70, vs. 595 |
Het is niet onmogelik dat Vondel Dien met n geschreven heeft door samensmelting van: aan wie het bloed der Heiligen te dierbaar is, en: die het bloed der Heiligen zo dierbaar schat. |
Boeck 6 |
|
Blz. 779, randschrift bij vs. 242: |
dat de woorden en Herodes zijn uitgevallen, is verklaarbaar doordat diezelfde woorden nog eens volgden. |
Blz. 780, randschrift bij vs. 292 |
treckt de wacht is niet mogelik, omdat 'n objekt bij trekken in de zin van optrekken niet voorkomt; te wacht zal dus de juiste lezing zijn. |
Blz. 782, randschrift bij vs. 348 |
Den tijt als onderwerp van de werking is hoogst onwaarschijnlik. Vondel gebruikt dergelijke n-vormen in zijn latere tijd prakties alleen in passieve zinnen. (Vrgl. ook Tekstkritiek op Heerl. der Kercke, B. 3, vs. 112). In zijn jonge jaren ook voor klinkers of h op z'n Zuid-Nederlands (Vlaams-Brabants), en (voor zover het geen zetters-n is) in sommige andere gevallen. Van Helten Vondel's Taal nr. 272 heeft hier niet op gelet; ook is hem daar ontgaan dat bijv. Gysbr. vs. 1427 'n 4e n.v. is achter de uitroep ô op z'n latijns. |
Blz. 792, randschrift bij vs. 662 |
De dubbele punt achter Godt kan zeer goed verklaard worden, dit leesteken is ook hier, zoals dikwels, 'n afsluiting van 'n zinsgeheel, dat met het volgende nog nauw verbonden is; vergelijk hier even te voren vs. 625 (zie Verbeteringen). |
| |
2. Nadere verklaringen
Opdraght |
|
Blz. 675, |
De verwarring van de Sint Jans-ridders met de Duitse ridders is ook even aangewezen door Schrant (aangeh. werk, blz. XII).
Dezelfde verwarring vinden we ook in Vondel's Jaghtzang vs. 13 (Dl. 8, blz. 182) en Keurgedicht vs. 113-vlgg. (Dl. 8, blz. 588).
Vondel zelf spreekt in deze Opdraght in vs. 100 zeer juist van De Duitsche riddersorde (blz. 679), en in vs. 193 van prins MAURITS en zijn Duitsche Riddersorden (blz. 683); 'n duidelik bewijs dat hij de beide ordes als éen beschouwde; hij had immers Jan Maurits Grootmeester genoemd van Sint Joannes orden (blz. 675). |
Blz. 675-76, vs. 2: |
met dien = met hun die; 'n dergelijke vorm in B. 3, vs. 68 (blz. 722) voor dien = voor hun die. |
Blz. 680, vs. 124-vlg.: |
Afgezien van de vraag welke Diederik hier bedoeld wordt, zouden deze verzen ook kunnen betekenen: Nu bleef Jeruzalem in de macht der Saracenen, Jeruzalem waar graaf Diederik, eerst hoog geëerd (eerst ontzien) het laatst zijn kroon gedragen heeft; daar is zijn roem ten onder gegaan. De verklaring van Van Lennep (Unger) als louter tijdsbepaling: Jeruzalem is door de Saracenen veroverd ten tijde van Diederik VII, is niet onmogelik maar hoogst onwaarschijnlik. |
Boeck 2 |
|
Blz. 710, vs. 202 |
uit Judas stamme; het is natuurlik ook mogelik dat Judas hier Juda's of Judaes had moeten wezen, zie vs. 334 Rebekkaes. |
Blz. 712, vs. 272-283: |
Dat deze verzen zo duidelik heenwijzen naar Thomas van Kempen is 'n opmerking van Schrant. |
Blz. 717, vs. 435 |
een anders goet; dit is de overal voorkomende 2e n.v. vorm van Vondel: wanneer 'n samengestelde genitief bepaling voor het bepaalde woord staat, wordt die bepaling als een geheel genomen, en krijgt gewoonlik alleen het laatste woord van de bepaling de s; vgl. ons: 'n andermans goed. Zo |
| |
| |
|
o.a. nog B. 3, 194 zijn konings lof; B. 5, 260 Mijn mans geboortedagh; B. 6, 186 een' dooden mans gebeente, enz. Natuurlik niet aldus, wanneer er des of 's vooraf moet gaan: B. 3, 491 's anders naem; B. 3, 473 's hoogen priesters lant, enz. |
Boeck 3 |
|
Blz. 722, vs. 68 |
voor dien = voor hun die; zie hierboven verklaring van Opdraght vs. 2. |
Blz. 734, vs. 460 |
Joannes 1:28: ‘Dit is geschied in Bethanië over de Jordaan, waar Joannes doopte’. Deze bijvoeging geeft Joannes ter onderscheiding van het door Christus zo bekende Bethanië aan Jeruzalem's kant van de Jordaan. |
Boeck 4 |
|
Blz. 741, vs. 83 |
te Macherunte, dit is de latijnse lokatief ablatief-vorm (van Machérus') als lokatief gebruikt, zoals Vondel in dit gedicht meermalen doet bij deze naam. In Boeck 5, vs. 314 (blz. 761) gebruikt Vondel deze lokatiefvorm zelfs als onderwerp: het gansche Macherunte komt ingedrongen. Dat is dus op de manier als Den Haag, Den Bosch, Rozendaal, Ter Gouwe (Gouda), enz. Op de genoemde plaats heeft Vondel die vorm wel gekozen ter wille van 't rijm op munte. In B. 1, 21 de afgekorte vorm Macheer. |
Boeck 5 |
|
Blz. 761, vs. 314 |
De lokatiefvorm Macherunte wordt hier als onderwerp gebruikt; zie verklaring, hierboven Boeck 4, vs. 83, blz. 741. |
Boeck 6 |
|
Blz. 791, vs. 637 |
Serafijnen komen bij Ezechiël niet voor. In de gehele H. Schrift maar enkele malen: op twee plaatsen bij Izaïas 6:2 en 6, waar gesproken wordt van de Serafijnen aan Gods troon. Vondel heeft blijkbaar uit zijn geheugen de schildering hier gegeven. |
| |
3. Verbeteringen
Blz. 711, |
In de eerste regel van de voetnoot: inplaats van die de verschillende opeenvolgende wereldrijken verbeelden ... lees: de vier genoemde metalen verbeelden de verschillende opeenvolgende wereldrijken ... |
Blz. 753, |
De TEKSTKRITIEK vervalt en in vs. 38 wordt hantvol vervangen door hant vol. (zie hierboven onder Tekstkritiek). |
Blz. 792, |
De TEKSTKRITIEK vervalt, en in vs. 662 wordt achter Godt de punt vervangen door dubbel punt. (zie hierboven onder Tekstkritiek). |
| |
II. De Heerlyckheit der Kercke, blz. 799.
| |
1. Oude uitgaven en handschrift
Voor uitvoeriger mededelingen omtrent het vermelde in deze aantekeningen verwijs ik naar mijn De Heerlijckheit der Kercke van Joost vanden Vondel (Amsterdam en Leuven 1907).
Er bestaan twee uitgaven van dit gedicht, die het jaartal 1663 dragen. Het is bekend dat in de 17e eeuw meermalen herdrukken, ook van veel later tijd met het oorspronkelike jaartal werden voorzien. Zo is 't ook hoogst waarschijnlik het geval met de uitgave die bij Unger's Bibliographie onder nr. 662 staat aangegeven, en door hem gerekend wordt tot het jaar 1663 te behoren. Blijkens het titelvignet van deze uitgave, dat in het midden niet meer het eekhorentje vertoont van de eerste uitgave, maar 'n grote bloem, moeten wij ook hier denken aan het eind van de 17e eeuw. (Zie aangeh. werk, blz. XCIV-vlgg.). Deze uitgave is gelijk aan de eerste behalve allerlei drukfouten.
De uitgave van 1663, die hier herdrukt is, draagt als uitgevers- en drukkersadres: In Kolen, Ter oude Druckerye 1663. Unger (Bibl.) meent dat ook hier de Wed. van Abraham de Wees wel de uitgever zal zijn. Ik acht dit niet waarschijnlik (zie aangeh. werk, blz. XCIII, vlg.), en ik hel nog over tot de mening, dat de uitgever van dit gedicht in Antwerpen is te
| |
| |
zoeken. Dr. Sterck (Vondelkroniek, Jrg. VII, nr. 1, April 1936, blz. 66-vlgg.) geeft 'n zeer belangrijke bijdrage over Vondel's verzonnen Keulse adressen, en meent dat de met roem bekende Amsterdamse Blaeu uitgever is geweest van al Vondel's werken met de ‘Keulse’ uitgevers.
Mijn voornaamste aanwijzing voor Antwerpen, het vignet met het eekhorentje ziet Dr. Sterck over 't hoofd. Ook merk ik op dat Kolen geen Duitse vorm is, wel Zuid-Nederlands.
Behalve de enige druk uit Vondel's eigen tijd bestaat er nog een blad met de verzen 39 tot en met 64 van 't eerste Boek, in Vondel's eigen handschrift, dat berust in de Boekerij van de Leidse Universiteit. Dit blad bevat dus niets anders dan de opdracht van 't gehele werk aan Paus Alexander VII. Blijkbaar vormt het 'n afzonderlik geheel, en is niet 'n bladzij van Vondel's hele geschreven tekst.
Nu is het merkwaardige dat deze geschreven opdracht jonger is dan de druk. Misschien zal die gediend hebben om in 't Latijn (of Italjaans) vertaald te worden, en wilde Vondel een exemplaar van zijn gedicht met die vertaalde opdracht aan Paus Alexander VII laten aanbieden. (Zie mijn aangeh. uitg. blz. LXXXVIII, vlgg.).
| |
2. Tekstkritiek
Klaarblijkelike zetfouten zijn niet aangegeven onder de tekst. Hieronder worden niet verantwoord wijzigingen die onmiddellik voor zich zelf spreken. Uitvoeriger besprekingen van deze plaatsen in mijn uitgave van 1907, in de aantekeningen achterin.
Eerste Boeck |
|
Blz. 801, vs. 6 |
in dit werck der wercken, het woordje in moet 'n zetfout zijn; het geeft geen goede zin. |
Blz. 802, In de verzen 39, 41, 51, 63 |
zijn de afwijkende lezingen van het H.S. gevolgd, die alle blijkbare verbeteringen zijn van de oorspronkelike gedrukte tekst. |
Blz. 810, In de verzen 317 |
een grooten kan niet juist zijn, daar 'n bijv. n.w. op -n in de 4e n.v. bij 'n onzijdig woord niet voorkomt; een groote is ook heel onwaarschijnlik, omdat achter een het bijv. n.w. op -e bij 't onzijdig enkelv. alleen 'n paar malen bij de overtreffende trap voorkomt; een grooter als tegenstelling met dit een geslacht wordt ook door de zin vereist. |
Blz. 824, In de verzen 845 |
d'ouden oit; de meervouds-n wordt vereist om de hiaat te vermijden, die bij Vondel zelden te vinden is; en d'oude zou hier te meer vreemd aandoen, omdat zelfstandig gebruikte bijv. n.w. gewoonlik de meervouds-n bij Vondel hebben, vrgl. vs. 745: Zoo vingen d'ouden aen den eersten te beweenen. |
Blz. 826, In de verzen 923 |
hen aenspreeckt; hen is hier in overeenstemming met hun verschijnt; bedoeld worden de Joodse ‘ouders’ (vs. 919) niet alleen Abraham en dien stam (vs. 921), maar Jakob, Mozes en de profeten, aan wie de Godheid is verschenen, om ze ‘mont aen mont’ toe te spreken.
Van Lennep en Unger lezen: De Godtheit hem verschijnt, hem aenspreeckt, mont aen mont; zij vervangen dus het eerste: hun, door hem; de beide woorden hem slaan dan alleen op Abraham; dit is niet juist. |
Tweede Boeck |
|
Blz. 832, vs. 72 |
alree dees wordt geboden door de klank; alrees schrijft Vondel niet, hij zou dan alreets dees hebben moeten zeggen, (zoals Van Lennep En twee uitgaven in de 18e eeuw lezen); deze lelike klankvolging is toch wel heel onwaarschijnlik. De zetfout alrees wordt uit dees makkelik verklaard. |
Blz. 841, vs. 410 |
Kalamin. Zeer duidelik geeft Vondel aan vs. 410-412 dat de stad Meliapore bedoeld is; Kalamine was de vroegere naam; Salamin is onbekend hier. |
Blz. 843, vs. 473 |
Cilicie, de landsnaam tussen twee volksnamen zou op zichzelf al vreemd zijn; daarenboven mist dan het vers zijn maat door samensmelting van de slot-e met en (zie over de uitspraak van dit vers Verkl. Aantekeningen). |
| |
| |
Blz. 843, vs. 482 |
en zwaert wordt duidelik vereist door de zin, de opsomming van de verschillende marteltuigen der Apostelen; 't kruis aen zwaert, en speer, enz. is zeer zonderling. |
Blz. 845, vs. 563 |
't oogh van Pythagoor; de vervanging van oor door oogh is van Van Lennep; wat zou het oor van Pythagoor hier moeten betekenen? |
Blz. 851, vs. 774 |
Wiens lijck, de hele samenhang eist lijck, met rijck is geen goede zin mogelik. |
Blz. 852, vs. 806 |
ter muuren: de zwakke verbuiging in 't vrouwelik enkelv. komt bij Vondel prakties alleen in zijn eerste werken voor; daarenboven muur is bij hem niet vrouwelik (vgl. vs. 812); hier is dus het meerv. bedoeld ten muuren. |
vs. 820 |
zijne afkomst zien de vloecken ten oogen uit; vloecken is hier blijkbaar onderwerp, ziet is dus onmogelik. De uitdrukking ten oogen uitzien is bekend bij Vondel; bijv. Adonias, Opdraght:
Hoe levend ziet die brave spruit,
zijn grootvaêrs aert ten oogen uit. |
Blz. 856, vs. 956 |
en stut; het woord stadt kan hier geen goede zin geven. Van Lennep stelde voor ‘stut’, ‘staeft’, of ‘sterckt’; stut is het meest waarschijnlike, omdat dan de zetfout ook het makkelikst wordt verklaard. In Boeck 3, vs. 15, vinden wij dezelfde mededeling over Konstantijn als hier: ‘die Godts altaeren stut; vrgl. nog B. 3, 124: stut bij stut de Kerck ontviel. |
Derde Boeck |
|
Blz. 864, vs. 112 |
eene schaduwe is waarschijnliker dan eenen, omdat schaduwe (met slot-e) bij Vondel vrouwelik is; daarenboven gebruikt hij de -n bij de begeleidende woorden van het onderwerp van de werking ook later nog wel, maar dan in passieve zinnen. |
Blz. 865, vs. 138 |
Konstantius, zie voetnoot vs. 100. |
Blz. 874, vs. 478 |
gechristent; in deze tijd spelt Vondel Kristus, kristen, en verdere afleidingen niet meer met k, maar geregeld met Ch, om de oorspronkelike (Griekse) naam Christos = Messias = de gezalfde, in zijn eerste vorm te bewaren. |
Blz. 893, vs. 1147 |
d'andren op een rij: ook hier met slot-n om de hiaat te vermijden, en omdat andren (de andere profeten naast Mozes) hier meervoud is van 't zelfstandig gebruikte bijv. n.w. (zie hierboven de aant. op vs. 845 van B. 1) |
| |
3. Nadere verklaringen
Voor Vondel's bronnen,,’ moet ik volstaan met te verwijzen naar mijn uitgave van 1907 aan 't begin genoemd (2e hoofdstuk).
Alleen ter aanvulling en nadere verdediging het volgende.
Waarom Vondel in het Derde Boeck het protestantisme niet rechtstreeks heeft behandeld, heb ik daar (op blz. CXXXI vlg.) verklaard ‘omdat hij zelf nog leefde in de volle strijd tegen deze ketterij. Die kamp kon hij niet overzien, omdat hij nog niet was voleindigd. De overwinning en dus de heerlijkheid der Kerk was nog niet uiterlijk gebleken, al twijfelde de dichter niet aan welke kant de zegepraal zijn zou’.
Verder wijs ik op ‘zijn meesterlike samenvatting van de strijd der ketterijen’ en op zijn weerlegging van de ketters in 't algemeen (ook van de protestanten) en op het ontroerend slotgebed, dat Christus deze afgedwaalden weer tot Hem in de eenheid met de goede Herder mag terugbrengen.
Als een der voornaamste bronnen waaruit Vondel zijn geschiedenis van de Kerk geput heeft, had ik aangewezen Bisciola's Epitome. Nu heeft Dr. J. van Mierlo, S.J. het feit dat Vondel het protestantisme niet afzonderlik heeft uitgebeeld, zoeken te verklaren door eraan te herinneren, dat Vondel die stof niet kon vinden in Bisciola, die immers niet verder ging dan tot het jaar 1000. (Vondeljaarboek voor 1908, blz. 116-121).
Ook Dr. Jan te Winkel in het 5e deel van De ontwikkelingsgang der Nederlandsche letterkunde (blz. 102) is overtuigd door deze ‘eenvoudige en overtuigende verklaring’.
| |
| |
Die verklaring is mij toch al te eenvoudig. Kon Vondel dan in zijn tijd en in zijn omgeving niet de nodige gegevens verkrijgen, om naar believen het protestantisme te tekenen? Daar kan de verklaring niet gevonden worden. Ik meen nog altijd mijn opvatting zoals ik die hierboven in 't kort herhaald heb, te kunnen handhaven. Die verklaring is, dunkt mij volkomen aannemelik. Alleen de strijd die volstreden is, verheerlikt de Kerk zichtbaar voor de mensen. Vondel treedt hier niet op als geschiedschrijver, maar als zanger van de zegepraal van de Kerk na harde strijd. Had hij het protestantisme uitgebeeld, dan was deze uitbeelding heel en al uit de bouw van zijn lerende heldenzangen uitgevallen. Dat is de verklaring naar mijn overtuiging, en geen andere.
Titelblad
De tekst op het titelblad is ontleend aan Openbaring 21:24: Ambulabunt gentes in lumine eius: et reges terrae afferent gloriam suam, et honorem in illam. Rechtstreeks gezegd van het nieuwe, het hemelse Jeruzalem, de zegepralende Kerk, en zinnebeeldend toegepast op de strijdende Kerk op aarde, door Vondel in haar zegepralen bezongen.
Voor de verklaring van de tekst heb ik maar enkele opmerkingen bij te voegen. Zeer uitvoerige verklaringen zijn gegeven in mijn uitgave van 1907.
Eerste Boeck |
|
Blz. 803, vs. 67-68: |
duideliker lijkt mij de verklaring aldus: toen er nog geen tijd was, en toen enkel en alleen bestond de onbegrensde tijdkring (het onbepaelde ront) in Gods eeuwigheid; het onbepaalde rond, dat niets anders is dan Gods eeuwigheid en Gods oneindig Wezen zelf. |
Blz. 805, vs. 162 |
drempel. Vondel gebruikt dit woord in alle betekenissen van 't latijnse limen of limina; onder invloed van Vergilius; zie ook vs. 377. |
Blz. 806, vs. 187 |
(zie Verbeteringen): 't woort behoort zowel bij geeft (aan het Woord), als bij uitroept; Matth. 16, 16: Gij zijt Christus, de Zoon van de levende God. Het Woord = de Wijsheid, is het latijnse Verbum, dat deze betekenis ontleent aan 't griekse Logos, dat woord en wijsheid betekent. |
Blz. 808, vs. 274 |
t'zamendrift: de samendrijving, de samengedrevenen; oorspr. betekenis van 't griekse sunagogê. |
Blz. 809, vs. 305 |
Jakob's hoger zegen aan Jozef's jongste zoon Efraïm boven de oudste, Manasse, in Schepping 48, 19: ‘Ook deze (Manasse) zal groeien tot 'n volk en zich vermenigvuldigen: maar zijn jongere broeder zal groter zijn dan hij: en zijn zaad zal groeien tot' n menigte van stammen.’ Dit is de vertaling van de tekst van Augustinus in De Civitate Dei ...., die enigszins afwijkt van de Vulgaat; Vondel heeft die van Augustinus gebruikt. |
vs. 308 |
sneeujaght: de opeen gejaagde sneeuw. Jacht in de betekenis, hoop, menigte ook elders bij Vondel, zie bijv. Batavische Gebroeders vs. 1344 (dit deel blz. 952); ook boevejaght Sofompaneas vs. 690, en Lucifer vs. 2160: dees vervloeckte jaght (van de duivels), zie Nadere verklaringen Bat. Gebr. op vs. 1344 (blz. 989). |
Boeck 2 |
|
Blz. 835, vs. 201, 202: |
Waer de hemel draeit: waar d'eerste hemelring of de kristalijne hemel, de acht lagere bogen of hemelen in beweging zet. Gods woonplaats, de onbewegelike lichthemel, is boven de kristalijne hemel. De tweede hemelboog (van boven uit gerekend) is de hemelhoog der vaste sterren.
Aldus Vondel's gewone voorstelling naar d'oude opvatting van Ptolemeus, zie Bespiegelingen 1, 421:
Zoo d'eerste hemelring met zich treckt laeger boogen,
En boven d'opperste geen reden kan beoogenGa naar voetnoot1) |
| |
| |
|
Een ander, die haer drijft, en stilstaet te gelijck,
Dan stijght men klimmende in het onbewogen rijck,
Des albewegers stoel, te schocken, noch verzetten;
Terwijl hy 't onder zich al omdraeit naer zijn wetten.
Zie ook Lucifer vs. 44-vlgg.
De zeven lagere hemelbogen zijn die van drie planeten, de zon, drie planeten (waaronder de maan, de laagste of eerste is van d'aarde uit), die alle draaien om de aarde. |
Blz. 837, vs. 253 |
een' blixem van de wet, vrgl. Vergilius' Aeneïs 6, 842: duo fulmina belli van de Scipio's; Vondel's vertaling 6, 1263: twee oorloghsblixems. |
Blz. 843, vs. 473 |
Dit vers moet aldus gelezen, worden: Antíochéner en Cilícier en Sirier; de uitgang -ier van de beide laatste volksnamen als éen lettergreep uit te spreken (zie Tekstkritiek). |
Blz. 853, vs. 828-vlgg. (met het randschrift): |
Vondel spreekt van acht vervolgingen, behalve die van Nero), dus negen in 't geheel. Augustinus De Civitate Dei, 18:52 telt er tien. Vondel heeft die van Juliaan d'Afvallige hier niet bijgerekend. |
Blz. 855, vs. 916 |
Waar Vondel gevonden heeft, dat Maxentius 'n looze brugge zou gemaakt hebben over de Tiber, weet ik niet. De pons Milvius, Vondel's Milverbrugh vs. 923, is de plaats waar Konstantijn hem verslagen heeft, dat dit 'n ‘loze’ brug zou geweest zijn, is niet bekend bij mijn weten. |
Blz. 858, vs. 1015-vlgg. |
Zie hiervoor ook Vondel's Bespiegelingen, 4, 1075-vlgg. |
Blz. 859, vs. 1055 |
uw Sibillen; de Sibillae bij de Romeinen (en Grieken) waren priesteressen van Apollo, en door diens ingeving ziensters van de toekomst. De beroemdste was de Sibilla van Cumae in Campanië (Zuid-Italië). Sommige kristelike schrijvers meenden, dat God enkele malen ook door de mond van de Sibille gesproken heeft. Ik herinner aan de eerste stroof van Thomas van Celano (13e eeuw) in
Dies irae:
Dies irae, dies illa
Solvet saeclum in favilla
Teste David cum Sibilla.
Dag van gramschap, dag van wrake,
Die 't heelal tot stof zal maken,
Naar Sibill' en David spraken. |
vs. 1058 |
Aldus Augustinus: De Civitate Dei, 9, 11. |
Boeck 3 |
|
Blz. 870, vs. 313 |
Nisroths drempel. Nisroth is de afgod van Sennacherib. De Vulgaat noemt deze Nesroch; Vondel heeft de vorm Nisroth en andere bijbelse namen uit zijn oude Deux-aes-bijbel bewaard (Zie mijn uitg. van 1907, blz. XXVI, vlgg.); over drempel: tempel, zie hierboven Eerste Boeck, op vs. 162. |
Blz. 878, vs. 586, 87: |
Sint Augustijn muntte uit in 't verklaren van de H. Schrift en 't beslechten van geschillen hierover, vooral in zijn De Civ. Dei, Vondel's voorname bron; Sint Ambroos in 't verklaren van de grote geloofs-geheimen in zijn De Mysteriis. |
Blz. 882, vs. 761 |
gedempt, letterlik: verstikt (door damp verstikken), nu nog: 'n oproer dempen. |
Blz. 885, vs. 841 |
Mecha, deze meer juiste vorm gebruikt Vondel geregeld; vgl. ook Joannes de Boetgezant, Opdraght, vs. 153 (blz. 682). |
Blz. 888, vs. 978: |
regement in de oorspr. betekenis van regering, bestuur, bevel, is nog zeer gewoon in de 16e en 17e eeuw, vgl. in 't Wilhelmus:
Maar Godt sal my regeeren
Als een goed instrument,
Dat ick sal wederkeeren
In mijnen Regiment. |
| |
| |
| |
4. Verbeteringen
Blz. 803, voetnoot op 67-68 (zie Nadere Verklaringen, Eerste Boeck, op vs. 67-68).
Blz. 806, voetnoot op 187 lees: Waar Kefas (Sint Pieter) aan het Woord de naam van Christus geeft (Christus erkent als het Woord), en (het Woord) verklaart voor de zoon van God. (zie Nadere Verklaringen, Eerste Boeck, op vs. 187).
| |
III. Batavische Gebroeders, blz. 898.
| |
1. De oude uitgaven.
Er bestaan twee uitgaven van dit treurspel uit Vondel's eigen tijd; beide met het jaartal 1663. Unger in zijn Bibliographie meent (zonder opgave van redenen), dat een van deze de eerste is, n.l. die waarbij de eerste bladzij (A 2) van de Opdracht eindigt met het steekwoord oir- (van oirsprong) (nr. 655, de andere is nr. 656).
Er is naar mijn oordeel geen enkele reden deze als de eerste uitgave te beschouwen, en de andere als de tweede. Ze zijn beide volkomen gelijk, zelfs wat iedere bladzij op zich zelf betreft. Hetzelfde vers staat in beide op dezelfde bladzij en op hetzelfde regeltal. Het enige verschil in dit opzicht (dus wat aangaat de plaats van het gedrukte) is te vinden in de opdracht aan Simon van Hooren. De eerste (van Unger) heeft het zetsel van deze drie eerste bladzijden wat ruimer gezet, zowel in regelafstand onderling als in het zetsel op iedere regel zelf. De enige volle bladzij van deze drie, namelik de tweede, bevat bij die ‘eerste’ 21 regels, en bij de andere 23 regels. Door die ruimere zetting (maar alleen bij die Opdracht), maakt de eerste 'n kloekere indruk, hoewel de lettervorm en lettergrootte gelijk zijn. Verder is alles gelijk in beide boekjes wat het drukwerk betreft en de opstelling daarvan, vignetten en versierde hoofdletters, alles hetzelfde.
De ene keer krijgt men de indruk, dat Unger's eerste slordiger is en vuiler van zetsel, de andere keer dat Unger's tweede meer aan die euvels lijdt. Het papier is eveneens gelijksoortig het zogenaamde vergé; alleen de watermerken verschillen. De ‘eerste’ heeft 'n groot stervormig watermerk, waarbij de straalpunten met 'n kringetje bekroond zijn; 'n driehoekig figuur (bestaande uit grotere kringen) staat met de top op een van die puntkringetjes. Midden in de grondlijn van die driehoek bevindt zich de hoofdletter I (waarschijnlik). Het watermerk van de andere is 'n kleine rechthoek met enkele onduidelike figuurtjes erin ('n poppetje? o.a.).
De zogenaamde ‘eerste’ is ook slordig in zijn papier; het eerste en het zesde vel (A en F) zijn zwaarder dan de andere.
Ook de tekst geeft geen uitsluitsel over de voorrang. Beide lijden nog al aan zetfouten; verscheidene zijn bij allebei dezelfde, en in de latere (welke dat dan geweest is) niet verbeterd, hoewel de fout soms zinstorend was (bijv. vs. 985). Verder vindt men in de twee drukken ook onderling verschillende.
Gelieve de Tekstkritiek te vergelijken.
Op grond van merkwaardige fouten, die Unger's ‘eerste’ (nr. 655) wel, en zijn ‘tweede’ (nr. 656) niet vertoonde, was ik meer geneigd, die ‘tweede’ als de eerste te beschouwen, maar er is naar mijn mening geen voldoende reden voor, de gevallen zijn te gering in getal, daarenboven ook nr. 656 vertoont weer fouten die 655 niet heeft, bijv. in vs. 951 In vind, enz. Zeker is, dat een van beide 'n nadruk is van de andere; welke men daarvoor houdt is dunkt mij vrij onverschillig. Nog eens, men bedenke dat Vondel zelf geen proeven nazag; en de drukkers-uitgevers drukten meermalen hun uitgaven na, met en zonder voorkennis en verlof van de schrijvers.
De vraag blijft dus, of beide wel in 1663 thuis horen; er is veel kans van niet.
Voor de waarde van de tekst maakt het geen verschil, welke uitgaaf men neemt, mits met enkele verbeteringen (zie Tekstkritiek hieronder).
| |
| |
| |
2. Tekstkritiek
Blz. 907, vs. 141 |
beide uit.g hebben Heer broeders, meerv. dus, zie vs. 133. |
Blz. 915, vs. 366 |
dwingelandyen sluit niet in de maat; het moet zijn dwinglandijen; (nr. 656 goed); (zie Verbeteringen). |
Blz. 925, vs. 682 |
dat hier de Katten gelezen moet worden, blijkt uit de maat (uitg. 656 goed). |
Blz. 684 |
in vlacke velt kan niet juist zijn, het lidw. gebruikt Vondel hier altijd, dus in 't vlacke velt (nr. 656 goed). |
Blz. 927, vs. 740 |
het zinsverband eist achter Batavieren 'n komma; 'n punt verstoort de zin (beide uitg. hebben de punt). |
Blz. 928, vs. 768 |
het woord zagh wordt door de zin en de versmaat vereist (nr. 656 goed). |
Blz. 935, vs. 940 |
de komma achter Waer zege is kan wel is waar niet volstrekt onmisbaar worden genoemd, maar mag bij Vondel, naar zijn gewoonte, verwacht worden (beide uitg. geen komma). |
vs. 952, 953: |
beide verzen sluiten met dubbelpunt; het eerste eist blijkbaar om de zin (die geheel gesloten is) 'n punt; het tweede moet sluiten met 'n vraagteken, anders zou vs. 953 'n voorzin zijn van Gy moet besluiten (954), wat geen redelike betekenis kan hebben (beide uitg. hebben bij beide verzen de dubbelpunt). |
Blz. 937, vs. 985 |
op staetbelang is 'n niet voorkomende zegswijze; om geeft de goede zin; op is blijkbaar ingeslopen door de onmiddellik er bovenstaande versregel, waar op (op geen vermoên) vlak boven het hier vereiste om staat; in de oude uitg. staan die regels vlak boven elkaar, niet gescheiden gelijk in dit deel (beide uitg. op). |
Blz. 938, vs. 1007 |
de komma aan 't eind van 't vers werkt zinstorend (beide uitg. hebben de komma). |
Blz. 939, 1024 |
‘Welda met hoofdletter, zoals Vondel de eigennamen altijd schrijft (nr. 656 goed). |
Blz. 942 |
In plaats van eer lang (dat alleen juist kan zijn) heeft nr. 655 er lang, en nr. 656 'er lang. |
Blz. 945, vs. 1125 |
beide uitg. hebben maetroozen. Dit kan niet juist zijn, in de gehele samenhang blijkt dat hier geschilderd wordt het verzet van de vrouwen die hun mannen, zoons, en vaders zien weggevoerd; vergelijk daarenboven de verzen 658-vlgg., waar hetzelfde wordt verhaald; de zin eist duidelik maetroonen. |
Blz. 951, vs. 1326 |
de zin vordert hier of 't gel; of gelt zonder het voornaamw. wordt niet gebruikt (nr. 656 goed). |
Blz. 960, vs. 1538 |
beide uitg. hebben achter geleeft 'n vraagteken; de zin eist klaarblijkelik 'n punt. |
| |
3. Verbeteringen
Blz. 902, voetnoot op Heldewyn, zie Nadere Verklaringen.
Blz. 915, vs. 366 dwingelandyen, lees dwinglandyen, zoals door de maat vereist wordt.
| |
4. Nadere verklaringen
Blz. 900, |
voetnoot bij regel 10 op Julius Caesar. In zijn De bello Gallico 4, 10 noemt Caesar bij zijn beschrijving van Rijn en Maas, het insulam Batavorum: het eiland der Bataven; maar spreekt verder niet over hun. |
Blz. 902, |
Personaedjen (voetnoten) Heldewyn kan toch ook wel vrouwenaam zijn; wijn (of wîne) ook in Lidwina en Alwina.
Kryghsraet: Vondel gebruikt deze naam ook voor de vergaderde raad; zie vs. 1190 en de voetnoot. Dat Vondel bij het toespreken van de Kryghsraet de gebiedende wijze met t (meervoudsvorm) gebruikt, |
| |
| |
|
zoals in vs. 1161 Vertreckt, en daeghtze, behoeft niet als meervoud bedoeld te zijn. De gebiedende wijs met t gebruikte men ook vroeger (evenals wij) bij sterker nadruk (zie Nadere Verkl. op vs. 1027, de aanhaling uit Breero), en in Bat. Gebr. vs. 1285 en 1483. |
Blz. 903, vs. 14 |
de vinger in d'aerde steken, zoals de landlieden deden (en doen?) om te proeven wat voor grond het is; vandaar: onderzoeken waar men is. |
Blz. 904, vs. 19-vlgg. |
Over Nero, zie Tacitus: Annales, B. 12-16. |
vs. 45-vlgg. |
Over de verhouding van Batavieren en Romeinen, Tacitus De Germania, 29. |
Blz. 906, vs. 92 |
een' strengen last is blijkbaar bijstelling bij Op 's Keizers naem, dus: op streng bevel in naam van de keizer; op behoort dus bij beide delen. Ook dit is naar Vondel's gewone manier, in plaats van een samengesteld begrip, twee begrippen naast elkaar; dus de bepaling wordt neven het bepaalde geschikt, gewoonlik verbonden door 't voegwoord en. Bijv. Heerl. der Kercke, 1, 56:
Van allerhande taele en hemelsch kerckgezangk, voor: Van hemels kerkgezang in allerhande taal. |
Blz. 919, vs. 502-vlgg.: |
Vondel laat hier de Bataafse vrouwen roemen op hun zeden en erfgewoontes, die bij de Germanen in ere bleven, terwijl zij niet als de Romeinen geschreven wetten hadden. (oude wetten, vs. 501). |
Blz. vs. 507 |
buurte zal hier wel de oude enkelvouds-vorm zijn: in de buurt, de hele streek, dus: in open vlekken en dorpen van de hele streek; weer 'n nevenschikking van bepaling en bepaalde (zie boven op vs. 92). |
Blz. 924, vs. 646 |
zie op vs. 1125. |
Blz. 927, vs. 739, 740: |
aert en landaert. Aert als verzamelnaam: soort wezens, troep, meermalen bij Vondel; zo Heerl. 1, 945 Verwilderde aert (van de Joden), Lucifer 1168 (Hardneckige aert (van de Luciferisten); landaert in 740 zal dan ook meer waarschijnlik hetzelfde betekenen: 'n bende naar den aard van rebelle Batavieren; 'n troep rebelle Batavieren. |
Blz. 930, vs. 830 |
kerck van ongekorven hout, zie ook vs. 469. |
vs. 841 en 843. |
Hier gebruikt Vondel Duitsche naast Nederduitsche; het eerste betekent dan hier en elders (bijv. 1132) Germanen in 't algemeen, hoewel hij dit woord ook geregeld gebruikt voor Nederlander, Nederlands (Diets); zie bijv. Heerl. der Kercke 1, vs. 4); het tweede Nederduitsche is dan Nederlandse. |
Blz. 932, vs. 879-vlgg. |
De dubbele punt aan 't eind van verschillende verzen is 'n aanduiding, dat de zin doorloopt in het weerwoord van de andere ‘personaedje’; zie ook 1507-vlgg. |
Blz. 939, vs. 1027 |
uitzetten: in zijn oorspronkelike betekenis van buitenzetten, dus wegdoen, zorgen dat het niet gebeurt: tegenhouden. Zo ook in Bredero's Griane, 53:
Ach, Heere! wilt so langk uytzetten maar den dagh.
(de dag tegenhouden). |
Blz. 945, vs. 1125 |
in hunn' schick, deze zegswijze kan hier niet anders betekenen dan: in hun (plechtige) kledij; 'n bizondere toepassing dus van schik in de betekenis: ordening, of gepastheid, welvoegelikheid. In vs. 646 zou in hun schick desnoods nog kunnen betekenen: tot hun voldoening, hun genoegen (zoals in ons tegenwoordig Nederlands), hoewel dit 'n nog al gewrongen zin geeft. |
Blz. 941, vs. 1161 |
Over de vormen Vertreckt en daeght met -t, zie hierboven, Verklaringen bij Personaedjen. |
Blz. 952, vs. 1344 |
Als 't sneeujaght smelt. Voor jaght als het-woord (Vondel gebruikt het anders als de-woord, vrouwelik), vrgl. Profijtelick Liedeboek 296, 5: |
| |
| |
|
Op den Kerstnacht
Was deze dracht geboren ...
Dies 't helsche iacht
doen bleef versmacht.
't helsche iacht: de helse troep, de duivels, hier in dezelfde betekenis als in Vondel's Lucifer, vs. 2160: ... vaegh de lucht van dees vervloeckte jaght; zie ook hierboven Heerl. der Kercke, Nadere verklaringen Boeck 1, op vs. 308. |
Blz. 955, vs. 1409-vlgg. |
Deze verzen herinneren aan de echtgenote van Oldenbarnevelt, die weigerde genade te vragen voor haar schuldloze man; maar later wel genade vroeg voor haar zoon Groenevelt, medeplichtig aan 'n aanslag op Maurits; vrgl. verder 1635-vlgg. (vooral 1658), en 1739, 40 en vlgg. die alle aan Oldenbarnevelt herinneren (vooral ook 1753). |
Blz. 956, vs. 1436 |
Bruin is 'n bijvorm van de algemeen Germaanse eigennaam Bruno. |
Blz. 959, vs. 1519 |
den keur, den in de onderwerpsvorm, vooral bij 't lijdende werkw.; zie Joannes de Boetgezant, Tekstkritiek, Boeck 6, op vs. 348. |
Blz. 963, vs. 1633: |
Kermers voor Kennemers, vrgl. Gysbreght, vs. 1124. |
Blz. 966, vs. 1727 |
stormbrugh; de romeinse belegeringswerktuigen testudo en vinea waren houte gevaartes, waaronder beschut de Romeinen oprukten tegen de wallen; de Romeinen bouwden ook de agger: de stormwal; Vondel denkt wel aan de stormbrug, 'n middeleeuws belegerings- en stormgevaarte. |
Blz. 967, vs. 1729 |
't gezicht ... blickt en blickert: flikkert en bliksemt; blikken = stralen, flikkeren; blikkeren, herhaaldelik stralen of bliksemen; vrgl. Heerl. 3, 207: blick op blick: bliksemstraal op bliksemstraal. |
vs. 1741 |
August: Augustus = de verhevene, is de eretitel gegeven aan Octavianus, toen hij tot princeps (vorst, alleenheerser) werd uitgeroepen; ook zijn opvolgers droegen deze titel, evenzo de latere eigenlike imperatores: keizers. Vroeger vertaalde men onjuist (ook Vondel) (semper) Augustus als (altijd) vermeerderaar van 't Rijk. |
|
-
voetnoot1)
- En geen verstand (reden) boven de hoogste een andere kan gewaar worden, die d'eerste drijft, en zelf stilsta at.
|