De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663
(1936)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 798]
| |
Op Jakoba Bikker, Gemaelin van den edelen Heer Peter de Graef, Jongkheer van Zuidpolsbroek.aant.Ga naar voetnoot*Door Ovens geschildert.HAUD TIBI VULTUS MORTALIS, NEC VOX HOMINEM SONAT. Appelles wert belust Jakoba af te maelen,Ga naar voetnoot1
Gelijk de blozentheit van 't eerst opluikend licht:Ga naar voetnoot2
Maer 't miste zijne verf aen kracht, en vier, en straelen.Ga naar voetnoot3
De verf viel veel te doof. Hy sloeg zijn aengesichtGa naar voetnoot4
5[regelnummer]
Van schaemte drywerf neêr. De lust en hoop bezweken.
De Kunst schoot veel te kort, in 't volgen van natuur.
Zy wenschte haer penseel aen 't hemelsch vier t'ontsteeken:
Doch zulk een vierroof stont Promeets bestaen te duur.Ga naar voetnoot8
De Schilder sprak in 't endt: Mevrou zal my vergeven,
10[regelnummer]
Dat ik haer schoonheit en bevalligheit en gunst
Slechts dootverwe, als een schijn en schaduw van het leven.Ga naar voetnoot11
De wil ontbreektme niet, al mangelt het aen kunst.
MDCLXIII. |
|