De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663
(1936)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendBespiegelingen van Godtsdienst. in 't byzonder.
| |
[pagina 599]
| |
Dat wy den godtsdienst oock, die, by onfaelbre schriften,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Door openbaeringen, en goddelijcke driften,Ga naar voetnoot10
Den menschen is ontdeckt, bezegelen zoo vastGa naar voetnoot11
Dat ongodistery vergeefs hier tegens bast.
Ons staet dan in 't poortael naeukeurigh t'onderzoeckenGa naar voetnoot13
Wat geloofwaerdigheit de waerheit van Godts boecken
15[regelnummer]
Bevestight, en Godts dienst, begreepen en gevatGa naar voetnoot15
In d'onwaerdeerbaerheit van dezen letterschat,
Gelijck een diamant, wiens straelen nimmer flaeuwen,
Gevat wort in een' ring, of kunst van goude klaeuwen.Ga naar voetnoot18
De groote Moses draeft, als Godts profeet, vooruit,Ga naar margenoot*
20[regelnummer]
Wetgever, godtstolck, pen van 't heilige besluitGa naar voetnoot20
Des hooghsten, hertogh en verlosser der Hebreeuwen,Ga naar voetnoot21
En, tusschen Godt en hen, de middelaer, veele eeuwen
Alom befaemt, door maght, beleit, en wonderdaên;
Dewijl op zijn gebedt de baren stillestaen,Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
De hemel manna daeut, en, na Egyptens plaegen,Ga naar voetnoot25
Godts vyanden, verdelght door straf en nederlaegen,
Bekennen dat de maght, daer aerde en zee voor beeft,Ga naar voetnoot27
Hem hanthaeft, waer hy strijt, en zich te velde geeft.Ga naar voetnoot28
Vijf boecken, van Godts Geest, door Moses pen geschreven,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Zijn dertigh eeuwen, na zijn tijt, geheel gebleven,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot30
Gelijck een rechte hant, die met vijf vingren wijst
Naer Godt, den schepper, dien hy met gezangen prijst.Ga naar voetnoot32
Had Moses pen den mensch op eenen Godt gewezen,
Wiens naem in 't voorhooft van natuur niet wort gelezen,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Wiens eigenschappen niet gelijcken naer den aert
Der Godtheit, ons door 't licht van reên geopenbaert;Ga naar voetnoot33-36
De redelijcke mensch moght Moses pen met reden
| |
[pagina 600]
| |
Verwerpen, als onnut, en valsch, en overstredenGa naar voetnoot38
Van logentael: nu stemt de leitsman der Hebreen,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
In 't eeren van dien Godt, met reden overeen.
Men kan met reden dan, klaer overtuight, gelooven
Wat hy getuight van Godt, die dezen helt, van boven,Ga naar voetnoot42
Beriep in zijnen dienst, als eenen die getrouGa naar voetnoot43
In 't ampt, hem opgeleght, zich zelven quijten zou.
45[regelnummer]
Zoo veel doorluchtige en aeloude uitheemsche pennen,Ga naar margenoot*
Gebuuren der Hebreen, oock Griecksche en Roomsche kennen
Den naem van Amrams zoon, de stof, by hem gemelt,
En alle omstandigheên, zoo klaer te boeck gestelt,Ga naar voetnoot45-48
Van 's weerelts oirsprong af; den wandel der aertsvaderen,
50[regelnummer]
Door overleveringe ontfangen, in zijn bladeren
Getekent uit hunn' mont, en naem en plaets genoemt,Ga naar voetnoot51
Oock zonder dat hy elcks mishandeling verbloemt,Ga naar voetnoot52
Zich zelven vleit of spaert. zoo veele oneensgezinden,
Erfvyanden der Joôn, en lasteraers, en blinden,
55[regelnummer]
Bestemmen Moses werck; of als hun kennis mist,Ga naar voetnoot55
En in omstandigheên te treffen staet gesplitst,Ga naar voetnoot56
Dat spruit uit haet en nijt, gevat by d'onbesneden
Op twalef stammen, die d'afgodery bestreden,Ga naar voetnoot58
Verdelghden door Godts last, bekenden eenen Godt,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
En stelden het altaer des Heidendoms ten spot,
In hunne ontelbaerheit van aengegroeide goden,Ga naar voetnoot61
Wier dienst te vloecken stont by alle oprechte Joden,Ga naar voetnoot62
Belijders van Godts naem, geopenbaert aen hen,
Daer hy zich zelven noemt in out Hebreeusch, ICK BEN;Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Een naem, niet voller uit te spreecken, noch te lezen:Ga naar voetnoot65
Want wat is Godt? wat niet? wat is hy? louter wezen.Ga naar voetnoot66
Laet worstelen wie wil, in krachtigh spraeckgeluit,
De Godtheit druckt haer' naem aldus op 't krachtighste uit,
In 't rijck, daer Hermens vroegh de wijsheit overbloemdeGa naar voetnoot69
| |
[pagina 601]
| |
70[regelnummer]
Met teken spraecke, en Godt den naemeloozen noemde.Ga naar voetnoot70
Het werck des scheppers, by alle onhebreen gedacht,
De mensch uit klay gebootst, zet Moses in zijn kracht.Ga naar voetnoot71-72
De goude en yzere eeu, de ploegh, verkeert in zwaerden,Ga naar voetnoot73
En 't ommeslaen van deught zien op het snoot veraerden
75[regelnummer]
Der eerste tijden; toen den mensch het paradijs
Te kleen viel, om 't genot van dier verbode spijs.Ga naar voetnoot76
De groote weereltvloet, en vreesselijcke baren,Ga naar voetnoot77
Van Noahs huisgezin in 't ruim gevaert bevaeren,Ga naar voetnoot78
Dat op den Ararath ten leste strande, en stont
80[regelnummer]
In 't hoogh Armenisch rijck; de duif, die zonder grontGa naar voetnoot78-80
Te vinden, wederkeerde, en voort al wat naer 't leven
Ons in Deukalion, by vreemden, is beschreven,Ga naar voetnoot82
Getuight van Noahs tijt. de spits te BabilonGa naar voetnoot83
Van reuzen opgebout, zoo hoogh men steigren kon,
85[regelnummer]
Wort door de poëzy, en godtspraeck der SibillenGa naar voetnoot85
Bezegelt, in 't gezicht van die dit lochnen willen.
De brant van Sodoma en d'omgelege steên,
Besnijdenis, en wet, gegeven den Hebreen,
De naem van Abraham, in ballingschap getogen,
90[regelnummer]
De toght van Amrams zoon, geleit door Godts vermogen,Ga naar voetnoot90
Het blaeckend borstjuweel, dat zulck een' glans ontstackGa naar voetnoot91
Op 's priesters borst, waerdoor Godts mont orakels sprack,
Verhaelt door Moses pen, betuight staen door veel monden,Ga naar voetnoot93
| |
[pagina 602]
| |
Gelijck een keten, aen haer schakels vast gebonden,
95[regelnummer]
Gereickt, eeu in eeu uit, van d'eene in d'andre hant,
En doorgaends uitgespreit van 't een in 't ander lant.Ga naar voetnoot96
Geen hondert duizenden van ongetelde jaeren,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot97-vlg.
Geschept of uit Chaldeen, of uit Egyptenaeren,
Beschaemen Moses bladt; dewijl d'oneenigheitGa naar voetnoot99
100[regelnummer]
De valsche rekenaers verstomt, en wederleit,
En hunne talrijckheên, die zeker luttel klemmen,Ga naar voetnoot101
Naerdien Chinezen zelfs met Godts kronijcken stemmen,Ga naar voetnoot102
En van den weereltvloet ontginnen hun getal:
Gelijck men nergens oock ter weerelt vinden zalGa naar voetnoot104
105[regelnummer]
By 't gantsche Heidendom ontwijfelbaere blijcken,
Waervoor de weereltvloet in ouderdom moet wijcken.Ga naar voetnoot104-06
Dat Aristoteles nu Moses luttel prijst,
Als een' die veel verhaelt en zeght, maer niet bewijst,Ga naar voetnoot107-08
Is stout van hem gezeght, en allerminst bewezen:Ga naar margenoot*
110[regelnummer]
Want Moses daeden zijn al 't aerdtrijck door te lezen,
En by erfvyanden bewaerheit voor gewis;Ga naar voetnoot111
Een erfbewijs, zoo groot en klaer als ergens isGa naar voetnoot112
Te vinden, en bekent by zijn befaemde Griecken,Ga naar voetnoot113
Die 't al doorsnuffelden wat oostwaert was te riecken,
115[regelnummer]
Zich eigenden al wat zy leenden by Hebreen,
Fenicers, Arabiers, Egypters, en Chaldeen,Ga naar voetnoot116
| |
[pagina 603]
| |
Waerna Athene dorst met dezen titel proncken,
Dat haer de bron der kunste en wijsheit was geschoncken.Ga naar voetnoot114-18
De zes paer stammen, zoo stantvastigh by hun wet,Ga naar margenoot*
120[regelnummer]
En godtsdienst, van het kint op 't kintskint voortgezet;Ga naar voetnoot120
Bewaerders van de stof gevat in Moses bladen;
Veel hondert duizenden, getuigen van zijn daeden
En wonderen, gespeurt in ieder element;Ga naar voetnoot123
Zoo veel voorspellingen, voltrocken in het endt,
125[regelnummer]
Bewijzen dat hy was door 's hemels maght gezonden,Ga naar margenoot*
En niemant heeft vervoert door menschelijcke vonden,Ga naar voetnoot126
Gelijck Lukurges eer, en Numa, en Sertoor,Ga naar voetnoot127
Den staet ten dienst, het volck misleiden op hun spoor.
Dat Moses naer geen' staet uit heerschlust hebb' gedongen,
130[regelnummer]
Noch hierom eenigh rijck en koningen besprongen,
Wees 't voorspoock uit, toen hy, gelijck verkropt van leedt,Ga naar voetnoot131
De kroon, hem opgezet, zoo jongk ter aerde smeet,Ga naar voetnoot131-32
En namaels 't weeligh hof in ballingschap versmaede,Ga naar voetnoot133
Tot dat hem Godt verscheen, om Faroos ongenade
135[regelnummer]
Te plaegen, en Godts volck t'ontlasten van het juck.Ga naar voetnoot134-35
Wat heeft hy uitgestaen! wat niet bezuurt met druck,
Tot heil van Jakobs huis, in heiden, en woestijnen!Ga naar voetnoot137
De koningklijcke kroon kan Levi niet beschijnen,
Als Judaes stam belooft. het priesterlijck gewaetGa naar voetnoot138-39
140[regelnummer]
Moght Gerson, Moses bloet, niet wijden, maer dit staet
Verplicht aen 's priesters dienst, om by de hut te waecken.
Wat deughden zagh men niet in Moses aenschijn blaecken,
| |
[pagina 604]
| |
Rechtvaerdigheit, en trou, zachtzinnigheit, gedult,
De temlust, maetigheit, en lijden, zonder schult,Ga naar voetnoot144
145[regelnummer]
Manhaftigheit, genade, en toezicht op den armen,Ga naar voetnoot145
Voorzichtigheit, en vlijt om ieder te beschermen,
Aendachtigheit tot Godt, en yver voor Godts wet,Ga naar voetnoot147
Geheilight, nacht en dagh, door offers, en gebedt.Ga naar voetnoot142-48
's Mans geloofwaerdigheit, in 't midden van Godts handelGa naar voetnoot149
150[regelnummer]
Met d'eerste aertsvaderen, wort door zijn' vromen wandel
En heiligheit gesterckt, die, van der kintsheit af,
Hem volgen, uit den schoot der voester, tot in 't graf,
En blincken na zijn doot op Thabor by Helias,Ga naar voetnoot153
Daer 't licht der Godtheit blinckt in 't aenschijn van Messias,
155[regelnummer]
Uit Moses broederen, en hem gelijck, verweckt,
Als 't wezen, dat de schets en 't voorbeelt net voltreckt,Ga naar voetnoot155-56
En zoo veel schaduwen, gedootverft voortgegeven,Ga naar voetnoot157
Om, namaels klaer verlicht, onsterfelijck te leven,Ga naar voetnoot158
Als een, uit Judaes stam, en Godts en Davids zoon,Ga naar voetnoot159
160[regelnummer]
Zijn volck regeeren zoude uit 's hemels hoogen troon.
Op Moses voortoght volgt de natoght der profeeten,Ga naar margenoot*
Die t'zamen, als om hoogh in 's hemels raet gezeten,
Voorspelden menige eeu wat na gebeuren zou,Ga naar voetnoot163
Waeraen men toetsen kan hunne ongevalschte trou.
165[regelnummer]
Hun tijden staen bekent, gelijck een ieders schriften,Ga naar voetnoot165
En yver voor Godts wet, door goddelijcke driften:Ga naar voetnoot166
Hoe Isaias, in Manasses hof geplaeght,
Met eene houte zaege in stucken wiert gezaeght:Ga naar voetnoot167-68
Hoe Jeremias, aen d'Eufraet geboeit, most weenen,
170[regelnummer]
Om Sions ondergang, en in een buy van steenen
Op 't lest begraven lagh: oock hoe HezechiëlGa naar voetnoot169-71
| |
[pagina 605]
| |
Te Babel wiert geworght, zoo gruwelijck en fel.Ga naar voetnoot171-72
De wijze Daniël, befaemt door profecyen,
By twee paer koningen, heeft al de monarchyenGa naar voetnoot174
175[regelnummer]
Bespiegelt in den droom, Messias rijck voorzien,Ga naar voetnoot175
En hoe Jerusalem het heir niet zoude ontvliên,
Dat kerck en muuren quam tot in den gront verdelgen.Ga naar voetnoot176-77
Ick zwijgh hoe Jesses stam zijn koninglijcke telgen
In wijsheit, lang voorheen, zagh bloeien in het rijck,
180[regelnummer]
Befaemt door haeren naem, en pennen te gelijck.Ga naar voetnoot178-80Ga naar voetnoot180
De ry der tijden, lang bewaerheit by Hebreeuwen,Ga naar voetnoot181
d'Onfaelbre blaên in 't Griecks, omtrent voor twintig eeuwen,
Vertolckt t'Alexandrye, op Filadelfs verzoeck,Ga naar voetnoot182-83
Verstommen zelf den haet, en godtverzworen vloeck.Ga naar voetnoot184
185[regelnummer]
Euangelisten, en getrouwe Christgezanten,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot185
Op der profeeten gront, de zelve waerheit planten,
Zoo menige eeu wooruit eendraghtigh voorgespelt,Ga naar voetnoot187
Voltrocken in de telgh van Juda, dezen helt,Ga naar voetnoot188
Die 't menschelijck geslacht quam zoecken uit den hoogen,Ga naar voetnoot189
190[regelnummer]
Als 't eenigh wit, op 't welck de profecyen oogen,Ga naar voetnoot190
En Moses, en zijn wet, waeronder dees zich boogh,Ga naar voetnoot191
Die, vry van schult en smet, noit simpel hart bedroogh;Ga naar voetnoot192
Terwijl hy hier beneên den vader quam believen.Ga naar voetnoot193
Zijn wandel, uitgedruckt in boecken, en in brieven,Ga naar voetnoot194
195[regelnummer]
Met d'opkomst van het rijck, waerin hy koning is,Ga naar voetnoot195
Bezwijcken Moses niet in erfgetuighenis,Ga naar voetnoot196
Gereickt van hant tot hant, noch oock in wonderwercken,
De wijde weerelt door bevestight in Godts kercken:
En zoo een out Hebreeu Helias hemelvaert,Ga naar voetnoot199
| |
[pagina 606]
| |
200[regelnummer]
Uit Helizeüs mont alleen geopenbaert,Ga naar voetnoot199-200
Gelooft, met grooter recht gelooft men ellef tolcken,Ga naar voetnoot201
Die Christus vaeren zien ten hemel door de wolcken.Ga naar voetnoot202
De keizer Juliaen, erfvyant van het kruis,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot203
En Christus eer en prijs, hoe naeu hy zifte en pluis',Ga naar voetnoot204
205[regelnummer]
Om zijn Christlastering, ten schimp van Godt te stijven,Ga naar voetnoot205
Bevestight al wat Godts geheimnisschrijvers schrijven,
En Christgezanten, en al wat de Roomsche faem,Ga naar voetnoot207
Op Peter Pauwels Marks en Sint Mattheüs naem,
Wat Lukas, en Sint Jan bezeglen in hun schriften,Ga naar voetnoot208-209
210[regelnummer]
Zoo vreeslijck aengestormt van ongelijcke driften.Ga naar voetnoot210
Outvaders in hunn' tijt, aen Christus eeu belent,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot211
Justijn, de martelaer, Irneüs, en Klement,Ga naar voetnoot212
Na hen Tertulliaen, die reden wist te geven
Van Paulus eige hant, bekent en nagebleven,Ga naar voetnoot213-14
215[regelnummer]
Origenes naest hem, bevestigen de blaên
Der andre Apostelen, zoo die getekent staen,Ga naar voetnoot215-16Ga naar voetnoot216
En na bezegelt zijn by volle kerckenraeden,Ga naar voetnoot217
Naeukeurigh op de proef der onbesmette bladen,Ga naar voetnoot218
En daer men vont van outs het zekerste bescheit
220[regelnummer]
Der schriften, alle steên en kercken door gespreit.Ga naar voetnoot219-20
De meester was bemint bekent by zijn scholierenGa naar margenoot*Ga naar voetnoot221
Door ommegang, gelijck hy leeft in hun papieren.Ga naar voetnoot222
Zy waeren lantsliên, en besneên, van een geslacht,Ga naar voetnoot223
En stonden, op zijn spoor, naer heerschappy, noch maght,
225[regelnummer]
Noch rijckdom; volghden arm, onnozel, en verlaetenGa naar voetnoot225
| |
[pagina 607]
| |
Den leitsman, in 't gezicht der schoolen, die hem haeten,Ga naar voetnoot226
En lasterden alom met ysselijck gedruis,
Tot dat hy, als een lam, geoffert hing aen 't kruis.Ga naar voetnoot228
Wat reden was'er om de volcken te bedriegen,
230[regelnummer]
En, zonder hoop op loon, moedtwillighlijck te liegen?
Om dien gevloeckten naem te lijden, zonder noot,Ga naar voetnoot231
Te sterven, zonder vrucht, een schandelijcke doot.
Men kan uit waen en drift de doot voor 't leven kiezen:Ga naar voetnoot233
Maer wie verziert een daet om 't leven te verliezen?Ga naar voetnoot234
235[regelnummer]
Sint Lukas, reisgenoot van Paulus, en Sint MarckGa naar margenoot*Ga naar voetnoot235
Van Cefas, [overtuight, door menigh wonderwerckGa naar voetnoot236
Van Jesus, uit hunn' mont geschept,] beschrijven 't leven,Ga naar voetnoot237
Waer van de levenden getuighenissen geven,Ga naar voetnoot238
By honderden, en die geheelt hem zagen blootGa naar voetnoot239
240[regelnummer]
Gehangen aen het kruis, en heerlijck na zijn doot
Verrezen uit het graf, verzekren dat hun schachtenGa naar voetnoot241
Geen fabel nochte droom in 't licht te voorschijn braghten;
Gelijck hun bladen oock, in simpelheit volleert,Ga naar voetnoot243
Niet draeven naer den stijl, die zijn verhael stoffeert.Ga naar voetnoot244
245[regelnummer]
Indien men zich betrout op lang gesleete boecken,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot245
Beschreven naer den stijl der weereltwijze kloecken,Ga naar voetnoot246
Daer Alexanders toght en doot in wort gemelt,Ga naar voetnoot247
Of Cezar met zijn heir Pompeius daeght in 't velt;Ga naar voetnoot248
Het zy met Kurtius of Cezars hant geschreven,Ga naar voetnoot249
250[regelnummer]
Of jonger pennen, die d'aeloude waerheit steven;Ga naar voetnoot250
Indien men Livius gelooft op dezen dagh,Ga naar voetnoot251
Die d'opkomst van de Stadt, en 't geen hy nimmer zagh
Te boeck stelt; zullen wy noch twijflen aen hun woorden,Ga naar voetnoot253
Die melden 't geenze zelfs of van de naesten hoorden,
| |
[pagina 608]
| |
255[regelnummer]
Of zagen met hun oogh, en leefden in den tijt,
Die geene onwetenheit omtrent dees hooftzaeck lijdt.Ga naar voetnoot256
De Tharser, een scholier van d'eere der Rabbijnen,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot257
Gamaliël, en, als een wolf, in PalestijnenGa naar voetnoot258
Op Christus lamrenkoy gebeeten, en verhit,
260[regelnummer]
Verheught in Stevens doot, daer niemant hem verbidt,Ga naar voetnoot260
Daer d'eerste martelaer begraven wort met steenen;
Sint Pauwels, alzoo ras Godts straelen nederscheenen,
En Christus donderstem den wreedaert uit de lucht
Op 't velt ter aerde ploft, daer al de lijfwacht vlught,Ga naar voetnoot262-64
265[regelnummer]
Verlaet de Farizeen, en glori, hem beschoren,Ga naar voetnoot265
Onaengezien hy was uit Benjamin geboren,Ga naar voetnoot265-66
Omhelst den vorst van 't kruis, die uit het graf verrees;Ga naar voetnoot267
Ontziet rampzaligheên, noch kommer, vloeck, noch vrees;Ga naar voetnoot268
Trompet in 't Heidendom, en onder zijn besneênen,Ga naar voetnoot269
270[regelnummer]
Den heilant, levendigh hem in de lucht verscheenen,Ga naar voetnoot270
Tot dat hy zijnen hals voor Neroos sabel buight,
En Jesus grooten naem met inckt van bloet betuight,Ga naar voetnoot272
Te Rome, op eenen dagh, toen Cefas, met verlangenGa naar voetnoot273
Naer 's hemels kroon, aen 't kruis by 't been wiert opgehangen;Ga naar voetnoot274
275[regelnummer]
Gelijck de lichaemen, gewijt aen 't Roomsch altaer,Ga naar voetnoot275
Hun doot bevestigen, na zestienhondert jaer.
Zou Paulus, om een' droom en fabel, eer en staeten,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot277
De wet, van kintsbeen af hem ingescherpt, verlaeten,Ga naar voetnoot278
Verbastren reuckeloos van zijnen ouden stam,Ga naar voetnoot279
280[regelnummer]
En stellen zich ten schimp des volcks, uit Abraham
Gesproten, dat hem had den achtsten dagh besneden?Ga naar voetnoot281
Zou hy in ballingschap, vervolght in alle steden,
Gegeesselt, en geboeit, gesteenight, en gehaet,
Geschupt in arremoede, en koude, op wegh en straet,
| |
[pagina 609]
| |
285[regelnummer]
Geknevelt over zee, in schipbreuck op de baren,
In oproer, en in noot, beneepen van gevaeren,Ga naar voetnoot281-86
Gelijck een schouspel, staen ten toon in 's volx gedruisch,Ga naar voetnoot287
Als een die vruchtloos hoopt op Jesus, aen het kruis
Gehangen, en verspuwt, en van 't gerecht verwezen,
290[regelnummer]
Gekruist, en doot in 't graf gestopt, maer noit verrezen;
Gewisselijck dat stemt met zijne wijsheit niet,
Gelijck menze in zijn blaên en brieven blincken ziet.
De schrandre Tacitus, [een priester van vijftienen,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot293
Die 't Heidensch kerckgebaer in Numaes stadt bedienen,Ga naar voetnoot294
295[regelnummer]
En schout, in top gevoert by vorst Vespasiaen,Ga naar voetnoot295
Den wreecker van Godts doot, en kruisgangk,] smet zijn blaênGa naar voetnoot296
Door 't lasteren des volcks, met Christus merck getekent,Ga naar voetnoot297
En by het Heidendom, gelijck Hebreen, gerekentGa naar voetnoot298
Voor vyanden van goôn, en 't menschelijck geslacht.Ga naar voetnoot299
300[regelnummer]
Hy melt hoe Christus wiert gestraft, en omgebraght,
Daer lantvooght Pontius Pilatus 't recht verweerde,Ga naar voetnoot301
Toen vorst Tibeer den toom van 't Roomsche rijck regeerde.Ga naar voetnoot302
Hy melt hoe Neroos wrock den Christen brant, en smoockt,Ga naar voetnoot303
Als stichters van dien brant, door zijn beleit gestoockt;Ga naar voetnoot300-04Ga naar voetnoot304
305[regelnummer]
Oock hoe Vespasiaen, en Titus met hun benden
De hooftstadt van de Joôn bestormden, en berenden,
Tot datze, in assche en puin begraven met gewelt,
Bezegelden 't bederf door Jesus mont gespelt.Ga naar voetnoot305-08Ga naar voetnoot308
Het blijckt by Flegon, en Chalcid, en klaere blijcken,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot309
310[regelnummer]
Hoe Godts geboortestar verscheen uit d'oosterrijcken;Ga naar voetnoot310
d'Aerdbeving desgelijx, en zonnezwijm, ontstaen,Ga naar voetnoot311
| |
[pagina 610]
| |
Zoo strijdigh met natuure, en by de vollemaen,Ga naar voetnoot312
Toen Christus hing aen 't kruis. gelooft zelfs ooghgetuigen,Ga naar voetnoot309-13Ga naar voetnoot313
Matheus, een' Hebreeu, t'oprecht om 't recht te buigen,Ga naar voetnoot314
315[regelnummer]
Sint Mark, die binnen Rome ons deze waerheit schreef,Ga naar voetnoot315
En Lukas, die in 't Griecksch met zijne letter steefGa naar voetnoot316
De duistre zonnezwijm, gezien t'Antiochye,Ga naar voetnoot317
Zijn eigen vaderlant. in Memfis heerschappye
Zagh Dionysius, noch Heidensch, 't zonneradt
320[regelnummer]
Verduistren aen de lucht in d'oude zonnestadt.Ga naar voetnoot318-20
Slaet op het jaerboeck der Romainen, en uw yver
Vraegh' Flegon, Adriaens getrouwe pen en schrijver,
Zoo wortge in twijfeling verzekert en bericht
Van 't onnatuurelijck verduistert middaghlicht,
325[regelnummer]
Op eenen dagh gezien. de Heidens, en HebreeuwenGa naar voetnoot321-25Ga naar voetnoot325
Getuigen Christus doot, en wonderen, veele eeuwen
Bedreven door hem zelf, en zijn verworpe schaer.Ga naar voetnoot327
Josefus neemt de zelve omstandigheden waer,Ga naar voetnoot328
En d'oversten, gestelt tot opzicht op de Joden.Ga naar voetnoot329
330[regelnummer]
Herodes wort gedacht. Pilatus plaeght die snooden.Ga naar voetnoot330
Men hoort van Festus, en van Felix, en Sint Jan,Ga naar voetnoot331
Door dien bloetschendigen Herodes, den tiran,Ga naar voetnoot332
Onthooft. Gamaliël wort niet by hem vergeten,Ga naar voetnoot333
Jerusalem verwoest, de tempel neêrgesmeeten.Ga naar voetnoot334
| |
[pagina 611]
| |
335[regelnummer]
Oock stelt de Talmud zelf de waerheit in haer kracht,Ga naar voetnoot335
En volght de ry des tijts, op 't spoor van Lukas schacht.Ga naar voetnoot336
Plutarch, leermeester van Trajaen, en hoogh geklommenGa naar voetnoot337
In wijsheit, speurt met vlijt naer d'oirzaeck van 't verstommen
Der grijze orakelen, gelijck zijn tijtgenootGa naar margenoot*
340[regelnummer]
De dichter Juvenael den mont van Delfis sloot,Ga naar voetnoot340
Die alle orakels ging in naem en faem te boven,
Gelijck in ouderdom: en mogen wy gelooven
De pen van Tullius, in 't redeneeren sneêgh;Ga naar voetnoot343
Zy tuight ons hoe alom 't orakel stille zweegh:Ga naar voetnoot344
345[regelnummer]
En Strabo zagh de schaer der priesteren verwelckenGa naar voetnoot345
Te Delfis, van gebreck, om datze niet moght melcken
d'Orakeluier, die de logenbuicken voedt.
Apollo voerde August op zijne vraegh te moet,
[Wie 't rijck beheerschen zou na hem, de volgende eeuwen;]
350[regelnummer]
Een die de goôn gebiet, een zoontje der Hebreeuwen
Beveeltme deze kerck te ruimen, en terstont
Te vaeren in de hel. ga heene, en toom uw' mont.
Op zulck een antwoort laet August een outer bouwen
Op 't Kapitool, waarin dees titel wort gehouwen:
355[regelnummer]
Het outer toegewijt den eerstgeboren Godt.Ga naar voetnoot348-55
Plutarch betoomt den mont des afgronts met een slot,Ga naar voetnoot356
Daer Epithers, die hem de letterkunst ontvoude,
Geboren in zijn stadt, te water zich betroude,
En met al 't scheepsvolck hoorde, in 't vaeren over 't meer,
| |
[pagina 612]
| |
360[regelnummer]
Langs 't eilant, eene stem, ten tijde van Tibeer:Ga naar voetnoot360
Gaet melt hoe groote Pan nu doot is en gestorven:Ga naar voetnoot361
Waerop een luit geschrey, en schreiers om hen zworven,
Als of d'orakelmaght des afgronts, nu in noot,
En al haer spoockery begraven lagh, en doot:Ga naar voetnoot363-64
365[regelnummer]
En Diokletiaen hoort zelf Apollo uiten
Dat nu rechtvaerdigen zijn lippen zouden sluiten,
Waerby zijn priesterschap het Christendom verstont.Ga naar voetnoot357-67Ga naar voetnoot365-67
De lastraer Celsus, vast op Epikuur gegront,
Bekent dees stomheit me, zoo vreemt als ongewoone,Ga naar voetnoot369
370[regelnummer]
Te Klaros, Delfis, en in 't wijt befaemt Dodone;Ga naar voetnoot368-70Ga naar voetnoot370
Een merck van Christus komst, vermogen, en geweltGa naar voetnoot371
Op d'afgoon; een verval ons lang voorheen gespelt.
Om nu beknopt Godts boeck te zetten in zijn waerde:Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot373
d'Eenpaerigheit des stijls, die nergens in veraerde,Ga naar voetnoot374
375[regelnummer]
Noch wanckelt, noch bezwijckt in waerheit, en haer' schat,Ga naar voetnoot375
Maer draeft op eenen toon, van 't eerste aen 't leste bladt,Ga naar voetnoot376
Verdient geloof, dewijl 't met wonderen bezegelt,
En bloet der heiligen, ontelbre volcken regelt,Ga naar voetnoot378
Oock zelfs verbasterden in tucht houdt, en betoomt,
380[regelnummer]
En oorlogh, watervloet, noch vyantschappen schroomt,Ga naar voetnoot380
Maer d'eeuwen vast verduurt, en niet laet door te dringen,Ga naar voetnoot381
Gereickt van ouderen aen hun nakomelingen.
De kerckkronijck, een ry outvaders, kerckenraên,Ga naar voetnoot383
Van oost en west vergaert, zien 't licht van 's hemels blaên,
385[regelnummer]
In Christus kruisleer, tot een licht voor alle blinden,
Zoo verre schijnen, als men menschenspoor kan vinden:
En zoo geen wonderwerck dit heilboeck, dat Godt eert,
| |
[pagina 613]
| |
Bekrachtight, waer het schijnt, en weerelden bekeert,Ga naar voetnoot388
Zoo zal dit wonderwerck verdooven alle wonderen,Ga naar voetnoot389
390[regelnummer]
Gebleken om het licht van duister af te zonderen.Ga naar voetnoot390
Dit heiligh boeck ontdeckt den oirsprong van 't heelal,Ga naar voetnoot391
Den oirsprong van het quaet, des menschen droeven val,Ga naar voetnoot392
Den oirsprong van het goet, zoo groot als 't hart kan wenschen,Ga naar voetnoot393
Heft Godt alleen in top, vernedert alle menschen,Ga naar voetnoot394
395[regelnummer]
Ontvout het zielgebreck, bestelt ons artsenyGa naar voetnoot395
Beloont de goude deught, en straft de schelmery,
Met trouwe, en liefde, en schrick den harten in te prenten,
Door heilbelofte, en vloeck en felle dreigementen,Ga naar voetnoot398
Gevolght van heil en ramp, gezien in goên, en quaên,
400[regelnummer]
Die hier den levenden ten nutten spiegel staen.
Het strijt oock niet, maer stemt ten hooghste met de reden
Dat elck zich onderwerpe aen geloofwaerdigheden,
Die onweêrspreeckbaer zijn, als der profeeten blaên,
En Moses boeck. al quam een dooden op te staenGa naar voetnoot404
405[regelnummer]
Om ons t'ontvouwen in wat staet verdoemde zielen,Ga naar voetnoot405
Als 't lichaem in het graf gedolven leght, vervielen;
Die geloofwaerdigheit waer min geloovens waert
Dan Moses pen, en wat Godts geest ons openbaert
In der profeeten blaên. zoo gaet geloof voor proevenGa naar voetnoot409
410[regelnummer]
Van 't losse brein, het welck de waerheit zet op schroeven.Ga naar voetnoot410
De mont der waerheit, al het waenwijs brein te kloeck,Ga naar voetnoot411
Verzent en wijst ons naer Godts nimmer faelbaer boeck.Ga naar voetnoot412
De Bybel staet dan vast, ten trots van alle listenGa naar margenoot*
Des afgronts, die doorgaends de tong der ongodistenGa naar voetnoot414
415[regelnummer]
Misbruickt, in 't lasteren van godtsdienst, en den zwierGa naar voetnoot415
Van 't heiligh godtsboeck, door de proef, als gout in 't vier,
Verheerlijckt, in 't gezicht der helsche razernyen,
Die, ydeler dan ragh, geen waerheit overstryen.Ga naar voetnoot418
Men sla dit boeck vrij op, den onwaerdeerbren schat,
420[regelnummer]
Als uit Godts troon gedaelt; het eerste en leste bladt
| |
[pagina 614]
| |
Begint en sluit met Godt, gelijck doorgaends Godts blaêrenGa naar voetnoot421
Dien aengebeden naem in zijne kracht bewaeren.
Godts wezen, eigenschap en werck, by ons voorheen
Bespiegelt in het licht, dat uit de reden scheen
425[regelnummer]
En straelde, en oock de dienst, de Godtheit opgedraegen,Ga naar voetnoot423-25
Beginnen uit dit boeck noch schooner op te daegen,Ga naar voetnoot426
Waer Godt zich meer en meer den vadren openbaert,
En entlijck zijnen wil op 't allerrijckst verklaert
Door zijn' gezalfden zoon, uit 's vaders schoot gezonden,
430[regelnummer]
Die alle volcken heeft door eenen dienst verbonden.Ga naar voetnoot430
Dry tijden wijzen ons dry slagh van diensten aen,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot431
Door openbaeringen, bekent in zuivre blaên,
Eerst Adams last, daerna de wet van Godt geschrevenGa naar voetnoot433
In steene tafelen, en Amrams zoon gegeven.Ga naar voetnoot434
435[regelnummer]
De derde is Christus dienst, die Moses oude wetGa naar voetnoot435
Zoo stip niet afschaft, als verbetert, en verzet,
En zijn genade druckt in 't hart, van Godt besnedenGa naar voetnoot437
Aen eige zinlijckheên, en vleeschelijcke zeden:Ga naar voetnoot438
Een godtsdienst zonder ga, gebonden aen geen tijt,Ga naar voetnoot439
440[regelnummer]
Noch plaets, noch stamhuis, welcks geslachtregister slijt.Ga naar voetnoot439-40
Gehoorzaemheit, zich zelf den schepper onderwerpen,Ga naar margenoot*
Was d'eerste les, die Godt den schepsele in wou scherpen,Ga naar voetnoot442
Toen hy in 't paradijs, door 't dreigement der doot,
Den boom der kennis streng het heiligh paer verboodt,Ga naar voetnoot444
445[regelnummer]
Dat, door de vrucht bekoort en slang, van spoock bezeten,Ga naar voetnoot445
Den appel pluckte, en at, te blint en godtvergeten,
En van den Cherubijn uit Eden wert gejaeght,Ga naar voetnoot447
Daer 't eeuwigh zijnen val in 't menschdom noch beklaeght.Ga naar voetnoot448
Gehoorzaemheit, toen 't vee daerna op 't outer brande,Ga naar voetnoot449
450[regelnummer]
Wert zelf van Samuël oock boven offerhandeGa naar voetnoot450
| |
[pagina 615]
| |
Geschat: want offeren Godts hart van ons vervreemt,
Indien 't zijn' oirsprong niet uit deze hooftdeught neemt:Ga naar voetnoot452
En d'offerhande, als van de Godtheit ingegeven,Ga naar voetnoot453
Begint in Adams huis, en schier met 's menschen leven,
455[regelnummer]
Daer Abels offervlam om hoogh stijght naer de lucht,
En Kaïn op 't altaer zijn schoof en ackervrucht
Ontsteeckt, dat Godt mishaeght, waerom zich d'offraer stoorde,Ga naar voetnoot457
En zijnen broeder fel en wreet op 't velt vermoorde,Ga naar voetnoot455-58
Wiens heilige opdraght sproot uit eene oprechte ziel,Ga naar voetnoot459
460[regelnummer]
Waerom het offer oock het zuiverste oogh geviel,Ga naar voetnoot460
Gelijck een voorbeelt van het offer, te verwachtenGa naar voetnoot461
Ten zoen van Adams smette, en allerley geslachten.
De godtsdienst, in den staet en 't wezen van natuur,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot463
Geknackt door Adams val, scheen zwack in zijnen duur,
465[regelnummer]
En lagh verreuckeloost by veelen, als bezweecken,Ga naar voetnoot465
Tot dat in Enoch 't licht van Godt wiert opgesteecken,
En 's allerhooghsten naem, die door de nevels scheen,
By vroomen recht ge-eert, geviert, en aengebeên,
Waeronder Enoch voer naer boven, opgenomenGa naar voetnoot469
470[regelnummer]
Om zijn godtvruchtigheit, den spiegel aller vroomen.
Het onkruit nam na hem op d'aerde d'overhant,Ga naar voetnoot471
Waerom de weereltvloet, die duinen kent noch strant,Ga naar voetnoot472
Het menschelijck geslacht in grondelooze baren
Begroef, die Noahs huis in 't groot gevaerte spaeren,Ga naar voetnoot474
475[regelnummer]
En allerhande vee, bedeckt van 't houten dack,
Tot dat de zee verliep, hy d'offerhande ontstack,Ga naar voetnoot476
Wiens geur ten hemel steegh, die, door dien reuck bewogen,
Beloofde, by het merck van zijne regenboogen,
Het menschdom nimmer weêr om stouten wrevelmoedt
480[regelnummer]
Te domplen in een zee, en grondeloozen vloet;Ga naar voetnoot478-80
Een klaer en vast bewijs hoe d'offers Godt behaegen,
Als zoeners van zijn roede, afbidders van zijn plaegen.Ga naar voetnoot482
De zes geboôn van Godt, by d'outheit der HebreenGa naar margenoot*
| |
[pagina 616]
| |
Gesterckt, en Adams zaet, en Noahs bloet gemeen,Ga naar voetnoot483-84
485[regelnummer]
Door 't zevenste gebodt vermeerdert, met de schrickenGa naar voetnoot485
Voor spijs van dieren, die in hunnen bloede sticken,
Zijn blijcken van Godts dienst, ter weerelt ingevoert,
Door een gehoorzaemheit, die niet verbodens roert.Ga naar voetnoot488
d'Aertsvader Abraham, op 't hemelsch openbaeren,Ga naar margenoot*
490[regelnummer]
Verliet zijn vaderlant, en afgodiste altaeren,Ga naar voetnoot490
En dwaelde in ballingschap naer 't rijck van Kanaân,
Waer blaeckte d'yver niet van dien godtvruchten man!
Hy boude altaeren op, den waeren Godt ter eere,Ga naar voetnoot493
Vereerde 't priesterdom met tienden, steef met leereGa naar voetnoot494
495[regelnummer]
En voorbeelt zijn gezin, was vreedzaem tegens Loth,Ga naar voetnoot495
Oock gastvry, en ontfing dry engelen van Godt,Ga naar voetnoot496
Verbadt misdaedigen, en die hem fel benijdden,Ga naar voetnoot497
En paste, op Godts bevel, al 't manbaer te besnijden.Ga naar voetnoot498
Melchisedech, gewijt in 's hooghsten priesterdom,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot499
500[regelnummer]
En Salems vorst, gemoet den helt, die wederomGa naar voetnoot500
Naer huis toogh, uit den slagh, ten troost van Loth, geslagenGa naar voetnoot501
Met koningen, verstroit in hunne nederlaegen.
De priester scheen gedaelt, gelijck uit eene wolck.Ga naar voetnoot503
Hy quam met weite en wijn verquicken 't moede volckGa naar voetnoot504
505[regelnummer]
Van vader Abraham, en zegendeze altzamen,
Gelijck Godts offraer voeght, die d'eeuwen gaf te ramenGa naar voetnoot506
Wat priester namaels eens, zoo gastvry en getrou,
Melchisedech op 't spoor van verre, volgen zou,
En offren weite, en wijn, tot onderhoudt der zielen,
510[regelnummer]
Die voor een' eedler dranck en voetsel nederknielen.Ga naar voetnoot507-10Ga naar voetnoot510
d'Aertsvader Isack, als een lam, op 't hout geleitGa naar margenoot*
Ten offer, geeft een merck van zijn godtvruchtigheit,Ga naar voetnoot512
Door onderdaenigheit aen Godt en zijnen vader,
| |
[pagina 617]
| |
In 't offren van zich zelf. uit dees godtvruchtige aderGa naar voetnoot511-14
515[regelnummer]
Begaf hy zich op't velt des avonts in gebeên,
Daer hem zijn bruit, van Godt hem toegeschickt, verscheen.Ga naar voetnoot514-16
d'Aertsvader Iakob vlughte, om 's broeders wrock te schuwenGa naar voetnoot517
Vermijde in Kanaän, op 's vaders raet, te huwenGa naar margenoot*Ga naar voetnoot518
Aen eene afgodistin. hy boude voor en naGa naar voetnoot519
520[regelnummer]
Altaeren op den bergh, en oock te Berseba,Ga naar voetnoot520
En Bethel, en begroef, tot een godtsdienstigh teiken,Ga naar voetnoot521
Gesmijde, en oorcieraet, en afgoôn onder eicken.Ga naar voetnoot522
Hy rechte mercken op van steenen, Godt gewijt,Ga naar voetnoot523
Betaelt de godtsbelofte, en tienden op zijn tijt.Ga naar voetnoot524
525[regelnummer]
Hoe dierbaer Iosef, van godtvruchtigheit gedreven,Ga naar margenoot*
Zijn zuiverheit waerdeerde, oock boven staet en leven,Ga naar voetnoot526
Toen Potifars gemael, bekoorlijck met haer tong,
En schoonheit, naer de bloem van zijne jaeren dong,Ga naar voetnoot528
Melt d'uitkomst, waert doorgaens op heilige tooneelen,Ga naar voetnoot529
530[regelnummer]
Ten spiegel van de jeught, die kuische rol te speelen,Ga naar voetnoot530
Op dat men, langs dees baen, naer eer en kuischeit streef,
En liever 't kleet dan lijf en ziel ten beste geef.
Maer 's helts godtvruchtigheit niet laeger schijnt te dravenGa naar margenoot*Ga naar voetnoot533
In 't broederlijck onthael, en eeren en begravenGa naar voetnoot534
535[regelnummer]
Des vaders, en zijn lijck, met staetsien beweent,Ga naar voetnoot535
Zoo verre in Kanaän, by Abrahams gebeent,
En zijner zoonen asch, in 't naere graf gezoncken
Te Hebron, naer de kunst uit louter rots gekloncken.
De godtsdienst, in den staet der simpele natuur,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot539
540[regelnummer]
Uit kracht van haere wet, in wezen, en in duur,
By huisgezinnen, meer dan tweemael twalef eeuwen,Ga naar voetnoot541
Zagh eenen dienst, aen al de stammen der Hebreeuwen
Gezworen, te gemoet, en hoopte op d'uur en tijt
| |
[pagina 618]
| |
Dat Jakob, door een wet van boven ingewijt,Ga naar voetnoot544
545[regelnummer]
Noch nader kennen zou den naem des ongezienen,Ga naar voetnoot545
En hem met duizenden gehoorzaemen, en dienen.
De hemel had voorheen door zijn voorzienigheitGa naar margenoot*
Dit lastigh juck den hals van Moses opgeleit,
Een telge uit Levijs stam, geleert in weetenschappen,
550[regelnummer]
Begaeft met dapperheit, gevlught in ballingschappen,
Gestreng in 't ongelijck te wreecken van Godts volck,
Der onderdruckten wijck, en toeverlaet, en tolck,Ga naar voetnoot551-52
Aen priester Jethroos bloet door wettige echt verbonden,Ga naar voetnoot553
En hoeder van zijn vee. toen dees op dorre gronden
555[regelnummer]
In Midian, omtrent Godts bergh, die Horeb heet,Ga naar voetnoot555
Zijn kudden, overal verstroit, zoo lang en breet,
Bewaeckte, en gadesloegh, zagh hy een bosch ontsteecken,
In schijn van lichten brant, en hoorde een Godtheit spreecken,Ga naar voetnoot558
In 's allerhooghsten naem, en eerde barevoetsGa naar voetnoot559
560[regelnummer]
De heiligheit der plaetse, eerbiedigh, vol ootmoets.
Hier melde Godt zijn' naem, verkoos hem uit den bosse
Ten heilant, dat hy 't volck uit slaverny verlosse,Ga naar voetnoot562
Zijn last bezegele door kracht, en wonderdaên.Ga naar voetnoot563
Dus rant hy Memfis hof en rijck met plaegen aen,Ga naar voetnoot564
565[regelnummer]
En viert ten leste 't feest des paeschlams, strijckt de postenGa naar voetnoot565
Ter zijde, om hoogh en laegh, met lamsbloet, den verlosten
Ten beste, en ruckt naer 't meer, daer Godt hem zege schenckt,Ga naar voetnoot566-67Ga naar voetnoot567
En Faro, die hem volght, met al zijn heir verdrenckt,Ga naar voetnoot568
Waerop al juichende met lofgezang en reien
570[regelnummer]
De stammen Moses keel, en Mirjams trom geleien.Ga naar voetnoot569-70
Toen hy met al zijn heir om Sinaes berghtop lagh,Ga naar margenoot*
En 't volck geheilight had, borst Godt den derden dagh
Met storm en blixem uit, en donderde uit de wolcken,
En roock, en smoock, en vlam, in 't oor en oogh der volcken.
575[regelnummer]
De gansche godtsbergh dreunt. al 't leger beeft en schricktGa naar voetnoot575
Voor donderslagh op slagh, daer 't vier in d'oogen blickt,Ga naar voetnoot576
De hemelsche trompet haer klancken mengelt onder
De kraeckende kortou en 't weêrlicht van Godts donder;Ga naar voetnoot578
| |
[pagina 619]
| |
Als Moses op den bergh aen Arons zijde stont,
580[regelnummer]
En met zijne ooren ving 't orakel uit Godts mont,
Het welck hun eenen Godt te dienen in wou scherpen;
Zich zelf geen heiloos beelt van afgoôn onderwerpen;
Het misbruick van Godts naem leert mijden uit ontzagh;
Om zeven dagen eens Godt wijden eenen dagh;
585[regelnummer]
Der oudren eer geensins ontluistren, noch verkorten;
Uit toorne en dolle wraeck geen menschenbloet te storten;
Het wettigh bedde niet te schenden door een' gloet;
Geensins ter sluick te staen naer iemants have en goet;
Niet valschelijck met schijn van waerheit te stoffeeren;Ga naar voetnoot589
590[regelnummer]
Een anders eigendom noch huisvrou te begeeren.Ga naar voetnoot581-590
O wet, in tafelen van steen door Godt geprent,Ga naar margenoot*
Zoo zinrijck, en voltoit, wat zult gy, noit geschent,
Geheel, en gaef, den tijt en d'eeuwigheit verduuren,
Niet van een rijck alleen, of eene stadt, met muuren
595[regelnummer]
Besloten, en bepaelt, een volck en burgeryGa naar voetnoot594-95
Betoomen, regelen; gelijck van outs de dry
Wetgevers, binnen Sparte, en 't uitgeleert Athenen!Ga naar voetnoot597
Lykurgus, Drakoos wet, en Solon zijn verdweenen,Ga naar voetnoot598
De wetten van Karthage en Rome lang vergaen,Ga naar voetnoot599
600[regelnummer]
Verandert, en hervormt; maer Moses wetten staen.
Hoewel Jerusalem veranderde van heeren,
En Aron zijnen stoel en tempel om zagh keeren,
Geketent, en vervoert, en endelijck verlost;
De wet van Moses stont, zoo pal gelijck een post,Ga naar voetnoot604
605[regelnummer]
Wel dertig eeuwen lang, en volght de zon en wolcken,Ga naar voetnoot605
By Christen, Jode, en Turck, gelijck een recht der volcken,Ga naar voetnoot606
En fackel van natuure, en geeft getuigenis
Dat zy door Moses hant van Godt gegeven is,
En eerst aen Jakobs bloet, zijn erf en eerstgeboren,Ga naar voetnoot609
610[regelnummer]
Wien deze hantvest was van eeuwigheit beschoren,Ga naar voetnoot610
Voor allen onbesneên, op dat een volck alomGa naar voetnoot611
| |
[pagina 620]
| |
Een Godtheit eerde, een wet, altaer, en priesterdom;Ga naar voetnoot612
Terwijl d'afgodery en heilooze offerhanden,
Gelijck een helsche pest, besmetten alle landen,
615[regelnummer]
Daer 't blinde Heidendom, bykans van stadt tot stadt,
Gesplist aen rotten, elck zijn' eigen afgodt had.Ga naar voetnoot616
Al schijnt de zon op elck, hoewel de hemel regent,
En daeut van lant tot lant, geen volcken zijn gezegent
Van Godt, als Israël, met zulck een zuivre wet,
620[regelnummer]
Waerby de beste wet geleken, is besmet
Met dwaelinge, of met inck van menschenbloet geschreven,Ga naar voetnoot621
En, na 's wetgevers doot, niet lang in zwang gebleven:
Want wat uit menschen spruit verbastert, en verrot:
Wat Godt bekrachtight, duurt in eeuwigheit, als Godt.
625[regelnummer]
Dees wet, van Sinaes top ter berghspitse afgedondert,Ga naar margenoot*
En sedert uitgebreit, begrijpt in zich zeshondert
Geboden en verboôn, met eenen dry en tien,Ga naar voetnoot626-27
Gedeelt in dryderley; die op de Godtheit zien,
En godtsdienst, op 't gerecht, en op den stijl der zeden;Ga naar voetnoot628-29
630[regelnummer]
Een onverdraeghzaem juck, zoo lang het vleesch de redenGa naar voetnoot630
Vermeestert, en verzwackt, en d'opperste gena,Ga naar voetnoot631
Door deze wet belooft, den mensch niet koom' te sta,Ga naar voetnoot632
Noch krancken reickt de hant, die met verlangen wachten,
En uitzien naer den helt, aen Abrahams geslachtenGa naar voetnoot634
635[regelnummer]
Gezworen, toegezeght, gespelt, en afgebeelt,Ga naar voetnoot635
En daer heur dienst op wijst; terwijlze niemant heelt,Ga naar voetnoot636
Noch heelen kan ter noot, maer toonende de wonden,Ga naar voetnoot637
Messias binnen roept, die, uit Godts schoot gezonden,
Met balssem van gena het kranckbed troosten zal,Ga naar voetnoot639
640[regelnummer]
En redden den gewonde uit noot en ongeval.Ga naar margenoot*
Zy leert een' encklen Godt en godlijck wezen eeren,Ga naar voetnoot641
Alleen by zijnen naem ter noot de waerheit zweeren,Ga naar voetnoot642
Hem volgen op zijn spoor en donderende stem,Ga naar voetnoot643
| |
[pagina 621]
| |
Geene afgoôn noch hunn' sleep gedoogen neffens hem,Ga naar voetnoot644
645[regelnummer]
Maer al 't afgodisch bloet in zijn gebiet verdelgen;Ga naar voetnoot645
Te planten 's hemels wil van stam in teere telgen;Ga naar voetnoot646
d'Orakeltent, waerin de Godtheit straelt en woont,
Te spannen naer 't gezicht, op Horebs kruin getoont,Ga naar voetnoot648
In voorhof afgedeelt, en 't heiligh, en aertsheiligh,Ga naar voetnoot649
650[regelnummer]
Voor volck, en priesteren, en Arons voetzool veiligh,Ga naar voetnoot650
Den onbesneên verboôn. de voorhang scheide strafGa naar voetnoot651
Het allerheilighst koor van 't heiligh midden af,
Voorzien met reuckaltaer, en toondisch, en de lichtenGa naar voetnoot653
Des gouden kandelaers, die 's priesters diensten stichten.Ga naar voetnoot654
655[regelnummer]
In 't allerheilighst stont het gulden wieroockvat,
De bontkist, gestoffeert met godtgewijden schat,Ga naar voetnoot656
En heilighdom, de wet van steen, en Arons roede,Ga naar voetnoot657
Den emer met den daeu, die hongerigen voedde.Ga naar voetnoot658
't Gehemelt van Godts kist, als een genadetroon,Ga naar voetnoot659
660[regelnummer]
Waerop het goddelijcke orakel zat ten toon,Ga naar voetnoot660
Wert overschaduwt van de schacht der Cherubijnen;Ga naar voetnoot661
Terwijl d'aertspriesters, eens in 't jaer voor Godt verschijnen,Ga naar voetnoot662
Na datze zich en 't volck eerst heilghden door bloetGa naar voetnoot663
Van vee, geslaght ten zoen van Godt, die hun gemoetGa naar voetnoot664
665[regelnummer]
Met glans in 't borstgesteente, en antwoort op hun vraegen,Ga naar voetnoot665
Ten dienst der oversten en koningen, om plaegen
Te keeren van den hals, in tijt van druck en noot;
Of 't lant te zegenen uit 's hemels rijcken schoot.
De priesters legeren, met eenen de Levijten,
670[regelnummer]
Rontom het heilighdom, en dicht om Godts tapijten,Ga naar voetnoot670
Een ieder om zijn ampt en offers te bekleên,
Ter eere van Godts naem, ten zoen van 't algemeen,
Of elck byzonder lidt, door 't slaghten van de stieren,Ga naar voetnoot673
En os, en koey, en ram, en schaep, in outervieren
| |
[pagina 622]
| |
675[regelnummer]
Verslonden, of van 't vier der lucht tot asch gezengt.Ga naar voetnoot675
Hier worden wijn en bloet en olien geplengt.
Zy sprengen tent, altaer, en bock, en volck met asschen,Ga naar voetnoot677
En bloet. onzuivren gaen gezuivert, en gewasschenGa naar voetnoot678
Met water, naer hun tent. men offert geite, en duif,
680[regelnummer]
En wieroock, mirre, en zout, en meel, en gerf, en druif.Ga naar voetnoot680
De priesters nacht noch dagh in hunnen plicht ontbreecken,
Om 't eeuwigh vier te voên, en vlammen aen te queecken.Ga naar voetnoot682
Men viert de feesten, net gemerckt by zon en maen.Ga naar voetnoot683
Het zevenjaerigh feest heet schuldenaers ontslaen,Ga naar voetnoot684
685[regelnummer]
En slave en arme velt en graen ten beste schencken.Ga naar voetnoot685
Men magh het wettigh recht des priesterdoms niet krenckenGa naar voetnoot686
In eersteling, noch tiende, in 't geen hun eigen is,Ga naar voetnoot687
Maer offren naer den eisch de gaven aen Godts disch.
De zallefoli wort op 's priesters hooft gegoten,
690[regelnummer]
Den koningen gewijt, en voor hun opgesloten,Ga naar voetnoot690
De rechterstoel gestelt, waer voor de moedwil beeft,Ga naar voetnoot691
En wat 's aertspriesters mont en uitspraeck wederstreeft.
De godtsdienst der Hebreen ontbeert noch blijk, noch merken,
Om een godtsdienstigh hart t'ontvoncken, en te stercken.Ga naar margenoot*
695[regelnummer]
Men vint, van stap tot stap, het spoor gedruckt alom
Van Godt, en Godts geslacht en lot en eigendom,Ga naar voetnoot696
Door engelen geleit, gehanthaeft, en verdadight,
Met zege en wonderen getroost, en begenadight;
't Zy Arons roede bloey', de steenrots water geef',Ga naar voetnoot699
700[regelnummer]
De kopre slang genees', het heir der vorsten sneef',Ga naar voetnoot700
De stroomende Jordaen, met opgescheurde kolcken,
De bontkist doortoght gunn', Godts zwaert de zeven volckenGa naar voetnoot701-02
In Kanaän verrass', waerop bazuingeschalGa naar voetnoot702-03
't Gevloeckte Jericho, met toornen, poorte, en wal,
705[regelnummer]
Ter aerde ploft, na dat de bontkist, dry paer dagen,
Met staetsie en gebeên ten toon is omgedraegen.Ga naar voetnoot704-06
De hemel straft en helpt zijn volck in 't rechtersdom.Ga naar voetnoot707
| |
[pagina 623]
| |
De bontkist wort buurin van Dagon, doof en stom,
En wederom uit schrick van zelf te rugh gezonden.Ga naar voetnoot708-09
710[regelnummer]
Zy dwaelt vast ongerust, en wisselt huis en gronden,
Gelijck een pellegrim, beschaduwt van tapijt,Ga naar voetnoot710-11
En wacht op Salomon, die haer den tempel wijdt,Ga naar voetnoot712
Met staetsi heenevoert ten bergh op, daer de schaerenGa naar voetnoot712-13Ga naar voetnoot713
En stammen van het rijck, wel drymael 's jaers, vergaêren;Ga naar voetnoot714
715[regelnummer]
Daer hemelsch vier om laegh het offervee verteert,
En Godt in eene wolck den tempel zelf stoffeert
Met glans en majesteit, bestemmende de bedeGa naar voetnoot715-17Ga naar voetnoot717
Des zoons, die 's vaders stoel bezit in vollen vrede,Ga naar voetnoot718
In zulck een heerlijckheit, dat noit d'alziende zonGa naar voetnoot719
720[regelnummer]
Een' koning zagh, zoo wijs en rijck als Salomon,
En zelf de koningin der Mooren haeren drempelGa naar voetnoot721
Verliet, om Jakobs Godt t'aenbidden in dien tempel,
Na zeven jaer volbout, ter eere van Godts naem,
En rijcker in haer oogh dan d'uitgespreide faem.
725[regelnummer]
Men telt, na Salomon, een ry van duizent jaeren,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot725
Dat Abrahams geslacht, op ongelijcke baeren
Van afval, scheuring, krijgh, en ondergang van stadt
En tempel, wiert gesolt; het volck te Babel zat
Gevangen aen d'Eufraet, en wederom ontslagen;Ga naar voetnoot728-29
730[regelnummer]
Jerusalem herbout, en onderdruckt by vlaegen;Ga naar voetnoot730
De heerschappy by beurt verandert van gelaet,
In koningsdom, en vorst, en priesterlijcken staet,Ga naar voetnoot732
Tot dat de Roomsche maght, allengs in top geklommen,Ga naar voetnoot733
Den staf van Juda neemt, den keur der priesterdommenGa naar voetnoot734
735[regelnummer]
Van Aron steurt en krenckt, 't gewijde niet verschoont,Ga naar voetnoot735
En binnen Rome in 't endt Herodes koning kroont;Ga naar voetnoot736
Een schijnbaer teken, uit 's aertsvaders mont genomen,Ga naar voetnoot737
| |
[pagina 624]
| |
Dat 's volcks verlosser nu eens most te voorschijn komen,Ga naar voetnoot738
Waernaer zoo menige eeu besneên en onbesneênGa naar voetnoot739
740[regelnummer]
Verlangden overal met zuchten, en gebeên,
Om, onder eene wet, gerust den ongezienenGa naar voetnoot741
t'Aenbidden, offeren, en heilighlijck te dienen.
De wijze Daniël, die by HezechiëlGa naar margenoot*Ga naar voetnoot743
Zoo heiligh wort geschat, Messias toekomst wel
745[regelnummer]
Kon spellen, uit den mont van Gabriël, gezondenGa naar voetnoot745
Daer Juda, by d 'Eufraet, geboeit lagh en gebonden.Ga naar voetnoot746
Hy telt vijfhondert jaer min tien met zijne stem,
Dat, na'et herbouwen van 't verwoest Jerusalem,
Messias, de beloofde, in 't leven most verschijnen:Ga naar voetnoot747-49
750[regelnummer]
Gelijck Nehumias, de meester der Rabbijnen,
Omtrent een halleve eeu, eer Christus oit verscheen,Ga naar voetnoot751
Dit sloot uit Daniël, ten dienst van zijn Hebreen.Ga naar voetnoot752
Hiermede stemt de steen, die, van den bergh aen 't glyen,Ga naar voetnoot753
Nebukadnezars beelt, de vier hooftheerschappyen,Ga naar voetnoot754
755[regelnummer]
Verpletten zou tot stof, 't welck, zoo men Gerson leest,Ga naar voetnoot755
Messias rijck beduit, dat, wijdt en zijt gevreest,
Met kracht de sluierkroon van Rome zou verpletten,Ga naar voetnoot757
En brengen onder 't juck van Christus en zijn wetten,
Waermede zelf de mont der wetgeleerden stemt.Ga naar voetnoot759
| |
[pagina 625]
| |
760[regelnummer]
Josefus pen, geensins van Christus tijt vervremt,Ga naar voetnoot760
En die Jerusalem met zwaerden om zagh ploegen,
De spreucken des profeets, die op dees neêrlaegh sloegen,
Ontvoude op zijnen tijt, waerby het schijnbaer bleeckGa naar voetnoot763
Dat Christus toekomst hielt de voorgespelde streeck.Ga naar voetnoot764
765[regelnummer]
De tweede tempel oock, in 't oogh van Malachias,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot765
Die Salomons gebou ontluistert, haelt Messias,
Den lang verwachten in door 's hemels afgezant,
Die hem de heirstraet baent: maer d'eerste tempel spant
De kroon in heerlijckheit, in elcks uitwendige oogen;
770[regelnummer]
Want Salomons gesticht was in den top voltogen:Ga naar voetnoot770
Zoo moet de majesteit des tweeden tempels slaen
Op Godts genaverbont, dat eeuwigh vast zal staen,Ga naar voetnoot768-72
En Godt Messias zelf betreden Arons drempels,Ga naar voetnoot773
Geduurende den tijt en stant des tweeden tempels.Ga naar voetnoot774
775[regelnummer]
Oock bleeck het uit de faem, die, wijt en zijt gespreit,Ga naar voetnoot775
In Davids rijck, en daer zijn grens gebuuren scheit,Ga naar voetnoot776
Hoe al de weerelt wachte op d'aenkomst van den grooten
Verlosser, toeverlaet van 's hemels bontgenooten.Ga naar voetnoot778
d'Een nam Herodes, of een hooft van Gaulon voor
780[regelnummer]
Messias. Titus en zijn vader raeckten door
Voorspellinge op de tong, in Syrien, en oosten,Ga naar voetnoot781
Dat zy 't Hebreeusch geslacht ten leste zouden troosten,
In zijn verdruckingen; Judea eenen helt
Uitleveren, wiens staf al 't weereltlijck gewelt
785[regelnummer]
Zou toomen, als Suetoon, en Tacitus ons melden,Ga naar voetnoot779-85
Waerop de bladen slaen, die Godts orakels spelden.Ga naar voetnoot786
| |
[pagina 626]
| |
Uit al dit mompelen en gissen ondereen
Rees oproer voor en na, in Davids rijck en steên.Ga naar voetnoot787-88
Elizabeth, gehuwt aen priester Zacharias,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot789
790[regelnummer]
Ging zwanger van een vrucht, den voorbo van Messias,Ga naar voetnoot790
In haeren ouderdom, als engel Gabriël,
Gezant uit 's hemels troon, in d'onbesmette cel
Van Davids dochter daelde, en, op zijn groete en reden,Ga naar voetnoot793
De Godtheit, eene kracht, een vaegh, een vier, benedenGa naar voetnoot794
795[regelnummer]
Afstraelende uit de lucht, met glans en majesteit
De kuische Maeght, Godts bruit, in haere ootmoedigheit
En onderdaenigheit, omhelsde, en kuste, en eerde,
Zich mengde met haer bloet: en zy, die Godt begeerde
t'Ontfangen in haer harte, ontfing ['t was noit gehoort,]
800[regelnummer]
Nu Godt Emanuël, en droegh 't alscheppend Woort,
Messias, onder 't hart, en, van de Godtheit zwanger,
Bezweeck van schrick, en hoope, en schaemroot kon niet langer
Verbergen haer geluck, maer borst in 's hooghsten lofGa naar voetnoot803
Met al haer krachten uit; terwijl d'aertsengel 't hof
805[regelnummer]
Des hoogen hemels koos, van waer hy was gestegen.
Zy gaet Eilizabeth, haer nicht, op dezen zegen
Bezoecken, daer de vrucht, de voorglans van Godts zoon,Ga naar voetnoot807
In 's moeders lichaem juicht; dewijl hy Jesses kroonGa naar voetnoot808
Alreede heerschen ziet in dezen ongeboren,Ga naar voetnoot809
810[regelnummer]
Op 's grootvaêrs stoel, in 't rijck, van boven hem beschoren,Ga naar voetnoot810
En dat, van eeu noch grens besloten, noch bepaelt,
Zich uitbreit, wijder dan de levende adem haelt.Ga naar voetnoot812
Augustus in triomf had d'oorloghspoort gesloten,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot813
En schatte al 't Roomsche volck, en Jakobs wetgenooten,Ga naar voetnoot814
815[regelnummer]
Als Josef, Davids zoon, in Davids veestal quam,
Het arme Bethlehem, om onder zijnen stamGa naar voetnoot815-16Ga naar voetnoot816
Zich met de zwangre maeght, Godts bruit, te laeten schatten.Ga naar voetnoot817
Het kleen begrijp der stede, onmaghtigh te bevattenGa naar voetnoot818
| |
[pagina 627]
| |
Den grooten drang des volcks, zent d'ondertrouden voort,Ga naar voetnoot819
820[regelnummer]
Van deur tot deur, en wijstze een herbergh, by de poort,
Een donckere spelonck, een veestal aen de veste,Ga naar voetnoot821
Daer 't volck krioelt en woelt. hier rust de maeght ten leste,
En baert des middernachts haer eerste alwaerde vrucht.Ga naar voetnoot823
Gelijck de morgendaeu, uit koele en versche lucht,
825[regelnummer]
Op roozegaerden valt, om roozen te verquicken,
Die, 's daeghs van dorst versmacht, in zonne en hitte sticken,
Zoo liefelijck ontvloeit den maeghdelijcken schoot,
Die blancke lelibloem, oock zonder last en noot
Te voelen, Godt en mensch, een zaet, en twee natuurenGa naar voetnoot829
830[regelnummer]
Aen een verknocht, een kint, waerop de laege muurenGa naar voetnoot830
Van 't ongeachte vleck, het nedrigh Bethlehem,
Zich heffende uit het stof, de stadt Jerusalem,
Godts outer, en den stoel der koningen, verdooven;Ga naar voetnoot830-33
Hoe arm het in een kribbe en veestal leght verschoven,Ga naar voetnoot834
835[regelnummer]
Gewonden in den doeck; terwijl de lucht, vol geest
En engelen, by nacht, op Godts geboortefeest
Vergadert, daerze lof den allerhooghsten zingen,
Waerop de herderswacht en kudde en weide springen
Uit haeren eersten slaep, verheught en blijde, om datGa naar voetnoot835-39
840[regelnummer]
De vreught ter weerelt quam in Davids armste stadt.
Voor 't scheppen van de hooge en hemelsche gewelven,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot841
Vol engelen, was Godt alleen en stil zich zelven
Bekent, en zat gerust, vervullende den ring
Van zijne oneindigheit, in een bespiegeling
845[regelnummer]
Van zich en zijn natuure, in 't diepe licht verborgen,
Dat geene beurten kent, noch avontstont, noch morgen:Ga naar voetnoot846
Maer toen hy uit een Niet, op 't eeuwige besluit,
De weerelt voortbroght, ging de noit verscheenen uit,Ga naar voetnoot848
Om zich den schepselen, als zichtbaer, te vertoonen,
850[regelnummer]
In zijne majesteit, voor alle hemeltroonen,
En maght, en heerschappy, gebogen onder hem,Ga naar voetnoot850-51
Eerbiedigh toegejuicht, met een gemeine stemGa naar voetnoot852
Van duizentduizenden, zoo hoogh in top getogen,
Door danckbaerheit, om dat zy Godt aenschouwen mogen.
| |
[pagina 628]
| |
855[regelnummer]
Dus was het scheppen dan Godts uitgang d'eerste reis;Ga naar voetnoot855
Gelijck een weereltvorst zich buiten zijn palais
In 't openbaer vertoont aen allerley geslachten,
En volcken, die voor 't hof op zijnen uitgang wachten,
Ter aerde storten, en op 't aenzicht vallen neêr,
860[regelnummer]
Zoo dra hy zich vertoont, begroet met prijs en eer.
De tweedemael ging Godt, gelijck uit 's hemels zaelen,Ga naar margenoot*
Toen hy d'Aertsvaders sprack, of zelf, of quam bestraelen
Door openbaeringen, en droomen, en gezicht,
En heilige engelen, en voorschreef hunnen plicht
865[regelnummer]
In tafels van de wet, met zijne hant geschreven,
En boven uit den top van Sina hun gegeven,
Gesterckt met wonderen, en spraeckgeluit, en vlam.Ga naar voetnoot867
Hy openbaerde zich in 't voorstaen van dien stam,Ga naar voetnoot868
Uit alle stammen tot Godts priesterdom gekoren,
870[regelnummer]
Als zijnen eenigen en eerst- en outstgeboren,Ga naar voetnoot870
Met majesteit omtrent de heilkist van 't verbont,Ga naar voetnoot871
Genadighlijck ge-eert, daer Godts onfaelbre mont
Zoo lang orakels sprack, en antwoorde op de vraegen
Van zijne aertspriesteren, die voor hem nederlaegen.Ga naar voetnoot873-74
875[regelnummer]
Maer nu ten derdemael quam Godt uit zijnen troonGa naar margenoot*
DE VERZEN 876-1252 VAN DIT VIJFDE BOEK DER ‘BESPIEGELINGEN’ WORDEN HIER OVERGESLAGEN, OMDAT ZIJ EEN VOORDRUK BELEEFDEN IN 1659. MEN VINDT HET FRAGMENT AFGEDRUKT IN DE VERZEN 2-378 VAN HET GEDICHT ‘ONDERWYS VAN HET GELOOFSHOOFTPUNT DER H. DRYEENIGHEIT’ op blz. 737-vlgg. van deel VIIIGa naar voetnoot876-1252 | |
[pagina 629]
| |
1253[regelnummer]
Gelijck d'outvaders in dit hooftpunt niet verschillen,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot1254
Zoo spreecken uit Godts mont de hemelsche Sibillen,Ga naar voetnoot1254
Die Christus Godtheit ons voorspelden, breet en klaer,
Als menigh wetprofeet voorheene, en menigh jaerGa naar voetnoot1256
Voor's heilants komst, waerna de nijt zich op quam werpen,Ga naar voetnoot1257
Die d'ouden dwong hunn' stijl hier tegens aen te scherpen,Ga naar voetnoot1258
Tot voorstant van Godts eer, den menschgeworden Godt,Ga naar voetnoot1259
1260[regelnummer]
In zijne kribbe en stal van Ebion bespot,Ga naar voetnoot1260
Die geene Godtheit eert in Jesus, den behoeder,
Maer acht hem voortgeteelt van vader, en van moeder,
Alleen natuurelijck, gelijck een ander kint,
En niet uit eene maeght, die Godt in doecken windt.
1265[regelnummer]
Hy leght'er, toegejuicht van engelen, en menschen,Ga naar voetnoot1265
Zoo veele koningen, en Godts profeeten wenschen
Met alle aertsvadren, van verlangen afgepijnt,
Den blijden dagh te zien, dat Godt in 't vleesch verschijnt.Ga naar voetnoot1267-68
Het licht van 't licht, en Godt van Godt verberght zich onderGa naar voetnoot1269
1270[regelnummer]
De menscheit. wie begrijpt dit aller wondren wonder!
Hoe twee natuuren, en elckandre al t'ongelijck,
Verknocht in een' persoon, den glans van Davids rijck,Ga naar voetnoot1272
En Arons heilighdom, Godts bontkist, hier verdoven!
Het dwaelzieck brein wil eerst begrijpen, dan geloven.Ga naar voetnoot1274
1275[regelnummer]
Men magh Godts bontkist, daer de Godtheit op de veêrGa naar voetnoot1275
Der cherubijnen zweeft, niet dan met vreeze, en eer,
En volle eerbiedigheit genaecken; daer de zielen
Der hooge priesteren neêrslaghtigh nederknielen,Ga naar voetnoot1278
En op hun aengezicht neêrvallen in het stof.
1280[regelnummer]
Des menschen ziel, in 't lijf gedompelt, is te grof
En aerdtsch om hooger in dit heilighdom te stijgen.
Het is godtvruchtiger te wierroocken, te zwijgenGa naar voetnoot1282
Dan t'onderzoecken hoe zich d'anderde persoonGa naar voetnoot1283
Der Godtheit met dit kint vereenight uit Godts troon.
1285[regelnummer]
Het wort, den achtsten dagh, naer Moses wet besneden,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot1285
| |
[pagina 630]
| |
En met dit eerste merck, waer door het zich de zedenGa naar voetnoot1286
Van Aron onderworpt, getekent, en het stort
Zoo vroegh zijn dierbaer bloet met smerte, om niet te kort
Te schieten in Godts eisch te zoenen door zijn lijden,Ga naar voetnoot1289
1290[regelnummer]
En van den vloeck der wet het menschdom te bevrijden;Ga naar voetnoot1290
Als Godts besnijdenis dees wetquetsuur geneest,Ga naar voetnoot1291
En eischt dat zich de mensch besnijde naer den geest,Ga naar voetnoot1292
Aen eigen wil, en hart, en hartstoght, en gedachten;
Besnijdenis vereischt in allerley geslachten,
1295[regelnummer]
Gezegent in het zaet, belooft aen Abraham,Ga naar voetnoot1295
Dat Jesus heet, en nu de wet voltrecken quam.
De wijzen stercken dit, die, door de star van 't oosten,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot1297
Naer Bethlehem gewenckt, zich eenen toght getroosten
Zoo veele mijlen verre, en, over bergh en dal,
1300[regelnummer]
Het licht der zielen zelf zien opgaen in den stal;
Terwijl Jerusalem in slaep leght, Godts profeeten
Verwaerloost, en vergeefs hun bladen heeft gesleten.Ga naar voetnoot1302
Zy zetten al den dienst van Mithras aen d'een zy,Ga naar voetnoot1303
Om 't licht, dat nu den nacht van alle afgodery
1305[regelnummer]
Verdrijft, en uit zijn kribbe elck toeschijnt, in het midden
Van ezel en van os. zy eeren en aenbiddenGa naar voetnoot1305-06
Den koning, die met maght den scepter voert alom,
Den priester, afgebeelt door Arons priesterdom,
Met een zijn sterflijckheit, betekent door dry gaven:Ga naar voetnoot1309
1310[regelnummer]
Want gout den koning eert: de myrre wort den graven
En lijcken toegewijt, en zalft hem reede, in schijn
Als hangende aen het hout, gekruist met smerte pijn;
De geur des wieroocks past dien priester, om te treden,
Gepurpert in zijn bloet, met offren en gebedenGa naar voetnoot1310-14
1315[regelnummer]
In 't allerheilighst koor den hemel zelf, en daer
Alle eeuwen in en uit te zoenen zijne schaer,Ga naar voetnoot1316
Die vast op Jesus hoopt, en uit zijn' mont wil hooren
Den dienst door Moses dienst ontworpen, lang te vooren,
Als in een ruw ontworp, waerop 't volkomen wortGa naar voetnoot1319
1320[regelnummer]
Getekent, en gemaelt, en leven ingestort.Ga naar voetnoot1320
| |
[pagina 631]
| |
't Betrouwen op dees vrucht schiet daeghlijx dieper wortelsGa naar voetnoot1321
Door openbaeringen: want daer men een paer tortelsGa naar margenoot*Ga naar voetnoot1322
Ten offer brengt, en zich de kraemvrou naer de wet
Wil zuiveren, en 't kint, van geene vleck noch smetGa naar voetnoot1324
1325[regelnummer]
Ontzuivert, Godt vertoont, in zijnen gouden tempel,Ga naar voetnoot1325
Komt oude Simeon, al hijgende, Arons drempelGa naar voetnoot1326
Instappen, om Godts zoon t'omhelzen op dit feest,
Gedreven door een drift en inspraeck van den Geest,Ga naar voetnoot1328
Op dat hy voor zijn endt dien zegen niet verslofte.Ga naar voetnoot1329
1330[regelnummer]
Zijn wandel, zonder schult, verdiende een troostbelofte,Ga naar voetnoot1330
Dat hy de stramme leên niet sleepen zoude in 't graf,
Eer hy den heilant zagh, den koning, die den staf
Van David voeren zoude, en Godts geslacht beschermen.
Nu nam hy dien gezalfde op zijne bevende armen,Ga naar voetnoot1334
1335[regelnummer]
En hief zijne oogen, van de vrucht, naer Godts palais:Ga naar voetnoot1335
O vader, riep hy, dat uw dienaer vry in pais
By zijne vaders vaer', nu hy het licht der volckenGa naar voetnoot1337
Ziet rijzen in dit kint, dat alle duistre wolcken
Zal drijven van hun oogh, een ieder heil belooft,
1340[regelnummer]
En Juda zulck een kroon van eere zet op 't hooft.
De hemel zeegne toch de maeght, de zuivre moeder.
De hemel zeegne toch haer heilvrucht, den behoeder,Ga naar voetnoot1342
Een merck van tegenspraeck, dat wijt en overalGa naar voetnoot1343
De kleenen heft in top, de trotsen pletten zal.Ga naar voetnoot1344
1345[regelnummer]
O moeder, zultge wel uw droefheit zien, en lijden?Ga naar voetnoot1345
Wat wil een zwaert van druck het moeders hart doorsnijden,Ga naar voetnoot1346
Een zwaert, dat uw gedult tot prijs en glori streckt,
En dien verborgen haet van menigh hart ontdeckt.Ga naar voetnoot1348
Zoo spreeckt de dorre stock, vol vreught, en onder 't hoopenGa naar voetnoot1349
1350[regelnummer]
Gaet in zijn aengezicht, zoo 't schijnt, de hemel open,
Als of hy ree genoot de vreught, de zaligheit,
In deze vrucht elck een veele eeuwen toegeleit.Ga naar voetnoot1352
De weduwe Anna, meer dan vierwerf twintigh jaeren,Ga naar voetnoot1353
Stockout, gewoon des nachts den tempel te bewaeren,
1355[regelnummer]
Te waecken in 't gebedt, quam mede juist op slagh,Ga naar voetnoot1355
| |
[pagina 632]
| |
Verheught dat zy Godts bloet, den aertsverlosser, zagh,
Die nu Jerusalem met eenen dienst zou cieren,Ga naar voetnoot1357
Noch schooner dan tot noch al Arons offervieren
En godtsdienst, slechts een schim en voorbeelt van den plicht,Ga naar voetnoot1359
1360[regelnummer]
Die Moses schaduwen verdrijft door 't nieuwe licht.Ga naar voetnoot1360
Maer recht als Moses, eer wetgever der Hebreeuwen,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot1361
Vervolght wert in zijn wiege, omtrent voor vijftien eeuwen,Ga naar voetnoot1362
Van Faro, zoo verberght zich Jesus eene wijl,
Voor 's kindermoorders haet, aen d'oevers van den Nijl,Ga naar voetnoot1364
1365[regelnummer]
En schuilt in duisternisse, in 't rijck, daer d'ouden zworven,Ga naar voetnoot1365
Tot dat de kinderpest Herodes was gestorven.
Zijn ouders leiden hem, tot drywerf toe om 't jaer,Ga naar voetnoot1367
Te Sion op het feest, gewijt aen Godts altaer.Ga naar voetnoot1368
Zoo dra zijn oude zes paer jaeren had gemeeten,Ga naar voetnoot1369
1370[regelnummer]
Vondt hem de moeder zelf in Godts gewelf gezeten,Ga naar voetnoot1370
In 't midden van den ring der wetgeleerden, omGa naar voetnoot1371
t'Ontvouwen 's vaders wil, en 't hemelsch heilighdom;Ga naar voetnoot1372
Verstommende ieder een, door d'antwoort op hun vraegen,Ga naar voetnoot1373
Door vraegen, daer de kloeckste en schranderste onder laegen;Ga naar voetnoot1374
1375[regelnummer]
Verwondert om de kracht, en wijsheit, en 't verstant
Van 't heiligh kint, dat vroegh de kroon der wijsheit spant,
En Salomon verdooft, en alle profecyen,Ga naar voetnoot1377
Die Godts gezalfden Zoon ten leeraer innewijen.Ga naar voetnoot1378
Na achtien jaeren tijts, hierna voorbygegleên,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot1379
1380[regelnummer]
Begon Emanuël eerst in zijn ampt te treên,Ga naar voetnoot1380
Met openbaerder blijck, waerop elck zagh, en hoopte,
Daer Zacharias zoon, die van hem tuighde, doopte,Ga naar voetnoot1382
Aen d'oevers der Jordaene, en 't onbesmette lam,Ga naar voetnoot1383
Het welck, zoo rein als 't was, by hem te water quam,Ga naar voetnoot1384
1385[regelnummer]
Hy dompelde, waerop de hemel wert ontsloten;
| |
[pagina 633]
| |
De Geest, gelijck een duif, op 't haer, dus overgoten,Ga naar voetnoot1386
Van boven nederdaelde, en, uit den hoogen troon,
De Vader met zijn stem, den godtbeminden Zoon
Vereerende, elck beval naer 's hemels eerstgeboren
1390[regelnummer]
En wetorakel scherp te luistren, en te hooren.Ga naar voetnoot1390
Aldus ontfing het koude en vochtige element,
Door 't roeren van Godts leên en lichaem, noit geschentGa naar voetnoot1392
Door d'allerminste vleck, zijn wijdinge, om in plassen
En bronnen Adams smet en erfschult af te wassen,
1395[regelnummer]
Den ouden mensch geheel te smooren in den gront,Ga naar voetnoot1374-95
En hem herschapen weêr t'ontfangen uit de vont.Ga naar voetnoot1396
Dus heilighde het hooft het merck van zijne leden,Ga naar voetnoot1397
En trat, als hooftman, voor, die voor Godts eere streden,Ga naar voetnoot1398
In diepe ootmoedigheit, en onderdaenigheit.
1400[regelnummer]
Hy leerde wat lievrey zijn helden onderscheitGa naar voetnoot1400
Van weereltschen, die Godt noch Jesus naem bekennen;Ga naar voetnoot1401
Een heilige lievrey, niet straffeloos te schennen.Ga naar voetnoot1402
Het helsche spoock, verbaest aen 't woeden, brult en bast,Ga naar voetnoot1403
En rant hem, na den doop, veel dagen afgevast,Ga naar voetnoot1404
1405[regelnummer]
Met bybelspreucken aen, in brullende woestijnen,Ga naar voetnoot1405
Maer moet gestuit, gelijck een roock en damp, verdwijnen.Ga naar voetnoot1406
Gelijck de zon alom de duisternis verlicht,Ga naar margenoot*
Zoo wandelt Jesus vast door Davids rijck, en stichtGa naar voetnoot1408
De menschen met zijn leer, gesterckt door wonderdaeden.
1410[regelnummer]
Wie noch bezeten is van geesten, of beladen
Met kranckheên, wort in noot geholpen, en geredt.
Geen stadt, geen vleck, geen huis, waer hy een voetstap zet,
Ontbeeren zijn genade, en uitgestorten zegen.
Wie hem betrout, en bidt, blijft nimmermeer verlegen.Ga naar voetnoot1414
1415[regelnummer]
Hy onderwijst zijn school, eenvouwigh, zonder ergh;Ga naar voetnoot1415
Ten leste, in haeren ring gezeten, op den bergh,
Begint het volck en haer het nieuwe licht t'ontsteecken,Ga naar voetnoot1417
Dat uit zijn leering straelt, den kancker en gebreken
Der schriftgeleerden melt, en aenwijst wat elck leitGa naar voetnoot1419
| |
[pagina 634]
| |
1420[regelnummer]
Naer Godt, op 't heiligh spoor van een volkomenheit,Ga naar voetnoot1420
Door wonderspreucken, die de sluimerenden wecken,
En Moses grove wet besnoeien en voltrecken.Ga naar voetnoot1422
Zijn mont ontvout waerin 't waerachtigh heil bestaet;
Hoe verre' de jonge wet in kracht te boven gaet,Ga naar voetnoot1424
1425[regelnummer]
En in volkomenheit van haer geboôn en zedenGa naar voetnoot1425
d'Aeloude wet, die noit de harten heeft besneden.
Hy leert de weldaet stil tot 's hemels eer besteên,Ga naar voetnoot1427
En hoe men Godt behaeght door vasten, en gebeên;Ga naar voetnoot1428
Vermaent in Godts trezoor de schatten te vergaeren;Ga naar voetnoot1429
1430[regelnummer]
Verjaeght onnutte zorgh, in kleet en kost te spaeren,Ga naar voetnoot1430
En onderstut de hoop met Godts voorzienigheit,
Die vogels aest, de bloem met rijcker majesteit
Dan Salomon bekleet. hy waerschuwt voor het haesten
Ter vierschaere, in de zaeck en 't recht van onzen naesten;Ga naar voetnoot1433-34
1435[regelnummer]
Bestraft het reuckeloos misduiden van Godts wet;
Vermaent geduurigh Godt te smeecken in 't gebedt;
Door d'enge poort met kracht ten hemel in te dringen;Ga naar voetnoot1437
De wolven, die, vermomt als schapen, elck bespringen,Ga naar voetnoot1438
Te schuwen; op zijn woort te bouwen, sterck en vast,
1440[regelnummer]
Een werck, dat eeuwigh duurt, en op geen stormen past.Ga naar voetnoot1439-40
Aldus bekleet hy 't ampt, dat Moses, Isaias,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot1441
En oock Hezechiël toewijden Godt Messias,Ga naar voetnoot1442
Zoo menigh eeu vooruit, als leeraer, en profeet,
En herder over 't volck, met wettigheit bekleet;
1445[regelnummer]
Profeet, uit Joodschen stam, gezalfden, om de hartenGa naar voetnoot1445
Der droeve en krancke schaer te zalven in hun smarten;Ga naar voetnoot1446
Om des gevangens boey te breecken in gevaer,
Te bootschappen alom het aengenaeme jaer;Ga naar voetnoot1448
Om Godts verstroide koy door Davids staf te hoeden,Ga naar voetnoot1449
1450[regelnummer]
En met gezonde wey van leeringen te voeden:Ga naar voetnoot1450
Gelijck een' leeraer paste, en die zijn ampt verstont,
En leerde 's hemels wil, ontfangen uit Godts mont,
Op een volkomen wijs aen allerhande volcken
| |
[pagina 635]
| |
Of zelf, of door zijn boôn, en afgezonde tolcken.Ga naar voetnoot1454
1455[regelnummer]
Hoewel het drymael groot vernuft van een' ChaldeeuGa naar margenoot*Ga naar voetnoot1455
Egypten eerst verlichte; oock Moses, en Hebreeu,
En Arabier, en Grieck, en allerhande spraeckenGa naar voetnoot1457
De torts van hun verstant aen zijne torts ontstaecken:
Schoon Salomon den naem van allerwijsten droegh,
1460[regelnummer]
En Hermes naelden verre in wijsheit overwoegh:Ga naar voetnoot1460
Schoon Rome 't heilighdom der Sibillijnsche bladenGa naar voetnoot1461
Bezegelde, en zich met hun godtspraeck ging beraeden:
Schoon d'oude Roomsche wet, in tafelen gesneên,Ga naar voetnoot1463
Met zulck een' glans het rijck der weerelt overscheen:
1465[regelnummer]
Noch heeft de wijsheit van Godts zoon, die zich verneêrde,
Op dat hy Adams zaet de wet des hemels leerde,
Meer wijsheit in een woort alleen beknopt gevat,Ga naar voetnoot1467
Als oit Jerusalem, Athene, Zonnestadt,
En Rome, in zoo veel tijts, door vierigh onderzoecken,Ga naar voetnoot1468-69Ga naar voetnoot1469
1470[regelnummer]
Begreepen in metael, en naelde, en beelt, en boecken:Ga naar voetnoot1470
Want in het eenigh woort Bemin begrijpt hier GodtGa naar voetnoot1471
Al 's menschen plicht tot Godt, en mensch; een hooftgebodt,
Het welck de gansche wet, en alle Godts profeeten
Voltreckt, en elck zijn recht rechtmaetigh toe leert meeten.Ga naar voetnoot1472-74Ga naar voetnoot1474
1475[regelnummer]
Wie veilighst in den top van een volkomenheitGa naar margenoot*Ga naar voetnoot1475
Godts troon genaecken wil, ontvout hy 't onderscheitGa naar voetnoot1476
Van raeden, en geboôn, om ieder toe te lichten.Ga naar voetnoot1477
Schoon Godts geboden elck verbinden, en verplichten:
Noch hangt het volgen van dien raet aen 's menschen keur.Ga naar voetnoot1479
1480[regelnummer]
Hier gaet de leeraer zelf zijn kruisscholieren veur,Ga naar voetnoot1480
In willige armoede, en gehoorzaemheit, en kuischeit.Ga naar voetnoot1481
| |
[pagina 636]
| |
Zoo volght het twaleftal den meester, die op 't kruis leit,Ga naar voetnoot1482
De handen, voeten, lijf, en ziel ten beste geeft
Aen zijnen vader, en zich zelf geheilight heeft,
1485[regelnummer]
Op datze in hem, als in een' spiegel, vry van vlecken,
Al 's hemels lessen zien uitwercken, en voltrecken.
In zijn voorspellingen verschijnen ons alomGa naar margenoot*
d'Onfaelbre zekerheên van Godts profeetendom,Ga naar voetnoot1488
Door 't melden van zijn kruis en noch aenstaende lijden;Ga naar voetnoot1489
1490[regelnummer]
Hoe hem Iscarioth aen die zijne eer benijden
Ter sluick zou leveren, oock juist wat uur en tijt;Ga naar voetnoot1490-91Ga naar voetnoot1491
't Verstroien van zijn kudde, en 't aengaen van den strijtGa naar voetnoot1492
Der huizen, die Godts naem en zijnen zoon beleden;Ga naar voetnoot1493
De faem van Magdaleene, aen Simons disch bestreden;Ga naar voetnoot1494
1495[regelnummer]
Zijn opstaen uit den grave, en 's tempels ondergang,Ga naar voetnoot1495
Een treurspel, voorgespelt wel veertigh jaeren lang;Ga naar voetnoot1496
Voorspellingen, die, zoo men Christus wil gelijcken
By d'ouden, geen' profeet, noch zelfs voor Moses wijcken.Ga naar voetnoot1498
Ontelbre wonderdaên, gewrocht tot 's vaders eer,Ga naar margenoot*
1500[regelnummer]
Bezegelen 't gezagh des zoons, en zijne leer,
Door Davids rijcken heên. de dooden snel herboren,Ga naar voetnoot1501
Op bedde, baer, in 't graf, herleven, als te vooren.Ga naar voetnoot1502
Hy is der dooven oor, des blintgeborens oogh,
De stock des kreupelen, die springt, als 't hart, om hoogh.Ga naar voetnoot1503-04Ga naar voetnoot1504
1505[regelnummer]
Hy dwingt de geesten uit des lichaems schors te vaeren.Ga naar voetnoot1505
Het vischnet scheurt van last. hy wandelt op de baren,Ga naar voetnoot1506
En strijckt de golven gladt, die zwichten voor zijn stem,
d'Onheelbre, en 't hongrigh hart vint raet en troost by hem,Ga naar voetnoot1508
Die duizenden verzaet, met luttel graen, gewassenGa naar voetnoot1508-09
1510[regelnummer]
In voren van zijn hant. geen vloeck, geen tegenbassenGa naar voetnoot1510
Verdoven zijne maght, die, heerlijck uitgestort,
Van overtuighden wrock de hel ge-eigent wort,Ga naar voetnoot1512
| |
[pagina 637]
| |
En evenwel niet laet te straelen door Godts daeden,
Zoo menige eeu gespelt in nimmer faelbre bladen.Ga naar voetnoot1514
1515[regelnummer]
Gelijk 't profetisch ampt hem zoo volkomen past,Ga naar margenoot*
Zoo voeght zijn' schouderen den koningklijcken last
Te draegen, lang voorheen gezien van Zacharias;Ga naar voetnoot1517
Gelijck op 't pallemfeest met juichen de Messias,
Als koning, ingehaelt, gegroet wort, op den galm
1520[regelnummer]
En toeloop van het volck; daer al de wegh met palm
Bestroit leght, d'ezelin, waer op hy zit, met kleeden
Gedeckt is, oock het padt. dus komt Godts zoon gereden
Ter poorte in, door den drang van gansch Jerusalem,
Dat hem, als Davids zoon, met een gemeene stemGa naar voetnoot1524
1525[regelnummer]
Ontfangt, hozanne zingt. hy stapt op Arons drempel,Ga naar voetnoot1525
Om d'aendacht des gebedts te voeden in Godts tempel,Ga naar voetnoot1526
Die, als een moortspelonck, ontheilight wort alom.
Hy stoort de duivemerckt, smijt wisselbancken om,
En drijft het misbruick uit met geesselen, en slaegen,Ga naar voetnoot1527-29Ga naar voetnoot1529
1530[regelnummer]
Om door een' zuivren dienst den vader te behaegen:
Gelijck hy, om Godts eer te planten overal,Ga naar voetnoot1531
Zijn twaleftal, en noch een zesmael twaleftal,Ga naar voetnoot1532
Als Godts herouten, zondt, om harten te bereiden
Ten dienst, waertoe hy nu de menschen aen quam leiden;
1535[regelnummer]
Een ampt, dat allerbest dien hoogen priester voeght,
Nu Levijs priesterdom de Godtheit niet vernoeght,Ga naar voetnoot1536
Die vry wat eedlers eischt dan smoockende offervieren,Ga naar voetnoot1536-37
En bock en ossenbloet, en kalveren, en stieren.Ga naar margenoot*
Dat Godt mishaegen neemt in diensten van de wet,
1540[regelnummer]
Geensins om eeuwigh stip te duuren ingezet,Ga naar voetnoot1540
Maer liever om verkeert en omgezet te wordenGa naar voetnoot1541
In een volkomener en beter stijl en orden,Ga naar voetnoot1542
Blijckt by orakels, die zoo lang het onderscheitGa naar voetnoot1543
Ontvouden, allermeest daer Godt zijn volck ontzeitGa naar voetnoot1544
1545[regelnummer]
Den offerdienst, een dienst in zwange by Hebreeuwen,
Dat uitverkoren volck, en eene ry van eeuwen
| |
[pagina 638]
| |
Aen Levijs stam en bloet verbonden: doch dewijl
De stammen zich te blint, vergaepten aen dien stijlGa naar voetnoot1548
Van offeren, als of die gruwelsmetten vaeghden
1550[regelnummer]
Uit 's menschen harte, en uit hunn' aert Gods oog behaeghden;Ga naar voetnoot1550
Zoo heeft de Godtheit lang dien offerdienst bestraft,Ga naar voetnoot1551
En door 't bestraffen vroegh by wijle als afgeschaft.Ga naar voetnoot1552
Hy keert zijn aengezicht van smoock, en outervlammen,
Van 't bloên der kalveren, en opgedraege rammen:
1555[regelnummer]
Hy zelf is eigenaer, en heer van al wat leeft.
Geen rijcke wort verrijckt by 't geen hem d'armoe geeft.
Wat wil men Godt met bloet en vleesch van vee gemoeten!
Geen bloetkelk kan Godts dorst, geen vlees Gods honger boeten.
Hem lust een eedler dranck en spijs, een ander feest,
1560[regelnummer]
Een neêrgeslagen hart, en een gebroken geestGa naar voetnoot1560
Behaegen Godt. wie met dien offer komt geladen,Ga naar voetnoot1561
Is aengenaem: Godt zal die gaven niet versmaeden.
Zoo klinckt de harp, waarop alle andre snaeren slaen,Ga naar voetnoot1563
Daer Godt van offren walght, en eischt een onderdaen
1565[regelnummer]
Rechtvaerdigh hart, in ste van ackervrucht, en gerven,Ga naar voetnoot1565
En vet van runderen. oock worden Arons ervenGa naar voetnoot1566
Ontslaegen van dien last, gebonden aen hun rijck.Ga naar voetnoot1567
De harp belooft hun oock een' koning, te gelijck
Een' hoogen priester, by Melchisedech geleecken,
1570[regelnummer]
En wien in eeuwigheit geen offer zal gebreecken.Ga naar voetnoot1568-70
Zelf Isaias ziet een' andren offerstijlGa naar voetnoot1571
En outer opgerecht, aen d'oevers van den Nijl,
Waerheene Egyptenaers, en Assyriers zich spoeden,Ga naar voetnoot1573
Die, buiten Levijs stam, hunne offerhanden voeden.
1575[regelnummer]
Wie Malachias vraeght, verneemt hoe lang voorheen
De Godtheit van den dienst en offer der Hebreen
Gewalght heeft, en gewacht op 't offer, dat ten leste
Haer zuiver eeren zou, van 't ooste tot in 't weste.Ga naar voetnoot1575-78
De wijze Daniël voorspelt uit 's engels montGa naar voetnoot1579
| |
[pagina 639]
| |
1580[regelnummer]
Hoe Godt het offer smoort van Moses out verbont,Ga naar voetnoot1580
Wiens kerck en outer leght zoo gansch in stof verstoven,
Dat tijt noch eeuwen haer geen opstaen meer beloven.
Belofte, en voorbeelt, en de profecyen zienGa naar margenoot*
Vast uit naer 't offer, dat alle offers zal verbiên,
1585[regelnummer]
Als Jesus 's Paeschnachts, met zijn twaleftal, gelegen
Aen zijnen offerdisch, na 'et heiligh overwegen
Des Paeschlams, dat hy nutte, en hem zijn doot verbeelt,
Der jongren voeten wascht, en hen hier door beveeltGa naar voetnoot1588
Zich zelf te zuiveren, ootmoedigh te verneêren,
1590[regelnummer]
Ten dienst van ieder een. om nu den vader t'eeren,
Te zoenen, dancken, en beweegen tot gena
En zegen, vangt hy aen, des middernachts heel spa,
Dit offer onbebloet de Godtheit toe te wijden,
Tot een gedachtenis van zijn aenstaende lijden,Ga naar voetnoot1594
1595[regelnummer]
Met een om 't heilgenot, te vloeien uit de kracht
Der bloedige offerhande, aen 't menschelijck geslacht
Te schencken overal, waer offerdischgenootenGa naar voetnoot1597
Het lijf, voor hun gekruist, het bloet, aen 't kruis vergoten,
Genieten uit gena, met heilzaem overleghGa naar voetnoot1599
1600[regelnummer]
Hoe, onder schijn van aer en druif, Melchisedech,Ga naar voetnoot1600
Nu in Emanuël herschapen, en herboren,
Den offerdienst bekleet, doch rijcker dan te voren;
Naerdien de schaduw wijt voor 't heiligh lichaem wijckt,Ga naar voetnoot1603
De schijn voor 't leven zelf te rugh deist, en bezwijckt.Ga naar voetnoot1604
1605[regelnummer]
Hy zegent wijn en graen, en noemt terstont die beide
Zijn lichaem, en zijn bloet, op dat men onderscheide
Den wijngaert, en zijn vrucht, en voedtzaem veltgewas
Van 't geen het door Godts kracht alree geworden was,Ga naar voetnoot1606-08
Een levende offerspijs, voor hun zoo milt gegeven,
1610[regelnummer]
Een' offerdranck, ten zoen van al wat is misdreven,
Gewilligh uitgestort, in zulck een' klaeren zinGa naar voetnoot1611
Wijdt Jesus, voor zijn kruis, het nieuwe Paeschfeest in,Ga naar voetnoot1612
Door 't heiligh offerlam, verbeelt door Arons lammers,Ga naar voetnoot1613
En aen 't gevloeckte hout te slaghten met veel jammers,
1615[regelnummer]
Veel bloets, den zegel van dit nieuwe testament,
| |
[pagina 640]
| |
Waer door zijn erfdeel erft het leven, zonder endt.Ga naar voetnoot1616
Dit 's d'offerhande alleen, die d'eeuwen zal verduuren,Ga naar margenoot*
En niet gebonden staet aen stam, en plaets, en muuren,
Als Arons bloênden dienst, verplicht aen Davids stadt,
1620[regelnummer]
Den tempel, en den bergh, zoo lang van bloet bespat.Ga naar voetnoot1620
Wie zich van godtsdienst roemt, en Christus durf versteeckenGa naar voetnoot1621
Van 't onbebloede altaer, geheilight tot een teken,
Dat eeuwigh in zijn kerck getuight van zijne doot,
Verdwaelt van d'offerwet, die roept den ChristgenootGa naar voetnoot1621-24Ga naar voetnoot1624
1625[regelnummer]
Naer dezen offerzoen, en goddelijcken zegen,Ga naar voetnoot1625
Zoo bloedigh aen het kruis, door Godt den zoon, verkregen,
En ieder toegereickt in d'aertsgeheimenis,Ga naar voetnoot1627
Gescholen onder aer en wijnranck op Godts disch.
Noch oudt noch nieu verbont begrijpt geheimnismercken,Ga naar voetnoot1629
1630[regelnummer]
Gewijt om 't zwack geloof te stutten, en te stercken,
Zoo maghtigh heiligh groot en heerelijck als dit.
Het manna, noch de kist, een troon daer Godt op zit,Ga naar voetnoot1632
Noch 't Paeschlam, dat het zwaert des slaenden engels schutte,Ga naar voetnoot1633
Noch al Godts heilighdom, en schat in Arons hutte;
1635[regelnummer]
Geen schat in 't gouden koor, gebout van Salomon,
Kan 't haelen by den glans van Jesus offerzon,
In 't midden van de zes geheimnistekens, evenGa naar voetnoot1637
Gelijck een Godtheit zelf op haeren troon verheven,Ga naar margenoot*
Zoo lang de zichtbre zon den aerdtboôm overstraelt,
1640[regelnummer]
En ziel en leven geeft wat leeft en adem haelt.
Maer kan men zonder bloet niet zoenen den verbolgenGa naar voetnoot1641
Verongelijckten Godt, zoo moet het bloedigh volgen
't Onbloedigh offer, dat terstont hierop begint,Ga naar voetnoot1643
Daer Christus zich alleen in zijnen behof vint,Ga naar voetnoot1644
1645[regelnummer]
En worstelt met de doot, en, ziende in 't weste en oosten
Om troost, bezwijckt tenzy d'aertsengel hem koom' troosten,Ga naar voetnoot1646
Dat hy, ter aerde in stof, zich, als een worm, verneêrt,Ga naar voetnoot1647
Het zweet, van top tot teen, van angst in bloet verkeert,
| |
[pagina 641]
| |
En dus by nacht bestreên, geperst aen alle zijden,
1650[regelnummer]
Wel drymael bidt den kelck van 't al te bitter lijden
Te mogen weigeren, indien het Godt behaeght,
En 's vaders wijzen wil, waeraen hy zich gedraeght.Ga naar voetnoot1652
Maer neen, hy moet de pers, lang voorgespelt, dus tredenGa naar voetnoot1653
Alleen, en zonder hulp. op deze nachtgebeden
1655[regelnummer]
Verschijnt Iscarioth, gewapent met de maghtGa naar voetnoot1655
Des priesters, ouderlings, en Cesars tempelwacht.Ga naar voetnoot1656
Zoo wort de heilant hier met eenen kus verraeden,
En in 's aertspriesters hof, om 's menschen lasterdaeden,Ga naar voetnoot1658
Gelastert, en beschimpt, mishandelt, en gehoont,Ga naar voetnoot1659
1660[regelnummer]
Daerna voor Pontius betight, bespuwt, gekroont,Ga naar voetnoot1660
Met doornen, dat men 't bloet zagh vloeien langs zijn wangen,
De rietstaf in de hant, met purperverf behangen,Ga naar voetnoot1662
Na 'et geesselen, gelijck een schouspel, elck vertoont,
Verwezen en gedoemt. geen onschult hem verschoont.Ga naar voetnoot1664
1665[regelnummer]
Hy draeght dan met gedult zijn kruis, waeraen de knechtenGa naar voetnoot1665
Van Rome, voor de stadt, hem nagelen en hechten,
En hangen op de rots, den dootshooftbergh, zoo klaerGa naar voetnoot1667
Veele eeuwen afgebeelt door Arons bloetaltaer;Ga naar voetnoot1668
Daer d'offerhanden lang om 't eenigh offer roepen,Ga naar voetnoot1669
1670[regelnummer]
Dat hier geoffert hangt voor allerhanden troepen,Ga naar voetnoot1670
En, afgemat van bloên en weedom, zijnen geest
In 't ende Godt beveelt, voor 't ingaen van Godts feest.Ga naar voetnoot1672
De ziel bezegelt voort de waerheit van de bladers,
Gewijt door Davids pen, en daelt, daer d'oude aertsvadersGa naar voetnoot1673-74
1675[regelnummer]
Verlangen naer den dagh, in 't voorburgh van de hel,Ga naar voetnoot1675
En volgen met triomfe, op zang en snaerespel,
Den zegenrijcksten helt, en toevlught der verlosten,
Aen 't juichen, toen de poort des afgronts en haer posten
Van dootschrick daverden, op Jesus jongsten snick,Ga naar voetnoot1677-79
1680[regelnummer]
Die d'elementen roerde in eenen oogenblick,Ga naar voetnoot1680
En Moses voorhang scheurde, op 't licht, dat ingescheenenGa naar voetnoot1681
| |
[pagina 642]
| |
De schaduwen der wet verdreef, die voort verdweenen.
Gelijck de hel de ziel niet insloot door haer slot,Ga naar margenoot*
Zoo laet het graf niet toe dat Christus lijck verrot.
1685[regelnummer]
Dit blijckt den derden dagh, wanneer hy, nu herboren,Ga naar voetnoot1685
Pilatus grafwacht weckt, en op haer wacht komt stooren,
Met zijnen heldren glans; terwijl 't in oosten daeght,
Daer 't licht de kim genaeckt, den naeren nacht verjaeght,
Met eenen zonnedagh, een' rustdagh, waert te vieren,Ga naar voetnoot1689
1690[regelnummer]
Met lofzang, en feestoen, en groente en loof te cieren,
Ter eere van den helt, die hel en doot verwon;
Ter eere van de nieuwe en opgereze zon,
Verweckende met zich ontelbre lijcken tevens,Ga naar voetnoot1693
In 's hemels heerlijckheit, vol juichens, en vol levens.
1695[regelnummer]
Gelijck d'aertspriester noit in 't heilighste zijn' voetGa naar margenoot*Ga naar voetnoot1695
Kon zetten eenmael 's jaers, dan door vergoten bloet
Van stier en bock en ram, zoo kon de heilant mede,
Die Arons schaduw volghde, en plaets nam in zijn stede,Ga naar voetnoot1698
Niet zetten zijnen voet in 't hemelsch heilighdomGa naar voetnoot1699
1700[regelnummer]
Dan door zijn eigen bloet, aen 't kruis vergoten, om
Ten hemel in te treên, en, zonder vleck en smetten,
Als een genadetroon, zich aen Godts zy te zetten,Ga naar voetnoot1702
Te zoenen 's vaders toorne, en, als een middelaer,Ga naar voetnoot1703
In 't midden tusschen Godt en zijn getrouwe schaer,
Te bidden, en van daer te storten zijnen zegen,
1705[regelnummer]
Voor haer aen 't bloedigh kruis verworven, en verkregen.Ga naar voetnoot1704-05
Maer voor zijn hemelvaert verschijnt hy negenmaelGa naar margenoot*
En eenwerf, buiten 't graf, en melt door spraeck, en tael,Ga naar voetnoot1707-08
Littekens, en gezicht, en korstbreuck, en door eeten,Ga naar voetnoot1709
1710[regelnummer]
Dat hy het graf verliet. vijfhondert teffens weetenGa naar voetnoot1710
Te tuigen met hun oogh hoe hy in Galileen
Zijn kruisgezanten zelfs op eenen bergh verscheen.Ga naar voetnoot1712
'k Verzwijgh, toen om zijn doot alle elementen treurden,
Het kercktapijt, de rots, de steene zercken scheurden,Ga naar voetnoot1713-14
1715[regelnummer]
Hoe veele lichaemen der Heiligen in 't grafGa naar voetnoot1715
| |
[pagina 643]
| |
Opstonden, elck van hun zich stewaert in begaf,Ga naar voetnoot1716
Na Godts verrijssenis, daer veelen met verwonderen
Hen zagen van de doot in 's levens licht opdonderen:Ga naar voetnoot1718
Of dees getuigenis van d'opgereze zonGa naar voetnoot1719
1720[regelnummer]
Der Godtheit van Godts zoon de stadt vermurwen kon.
Na dat d'Aertsherder heeft den eenen uitgescheiden,Ga naar voetnoot1721
[Om zijne lamrenkoy te hoeden en te weiden,Ga naar voetnoot1722
En zijn gezantendom belast, in 's Dryheit naem,Ga naar voetnoot1723
Te domplen den besmette, en 's meesters leer en faemGa naar voetnoot1724
1725[regelnummer]
t'Ontvouwen overal, en onder alle volcken,Ga naar voetnoot1725
Zoo wijt de hemel hangt gedeckt met zwerck en wolcken,Ga naar voetnoot1726
Waertoe hy hun den Geest en Pingsterdagh belooft;]Ga naar voetnoot1727
Verneemenze eene wolck, waerin hun troost en hooftGa naar voetnoot1728
Een ry van jaeren hier verworpen en verschoven,Ga naar voetnoot1729
1730[regelnummer]
Al triomfeerende ten leste vaert naer boven,
Waerop twee engelen verschijnen van om hoogh,
Verzekren met hun stem der jongren druckigh ooghGa naar voetnoot1732
Dat Jesus wederom zich zelf zal openbaeren,
Gelijckze in eene wolck hem zien ten hemel vaeren.Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot1732-34
1735[regelnummer]
Wie aen d'onsterflijckheit der ziele twijfel slaet,
En of na deze tijt een tijt te wachten staet,
Waerin de hemel eens de deught met prijs zal kroonen,
Die kan zijn wanckelen nu langer niet verschoonen;Ga naar voetnoot1738
Naerdien Godts hemelvaert den zwacken onderschoort,Ga naar voetnoot1739
1740[regelnummer]
't Gesloten paradijs, de diamante poort
Des hemels, opensluit, door Jesus, die, veel stercker
Dan Samson, met zich voert de poorten van den kerckerGa naar voetnoot1742
Der helle, en zulck een' roof van zielen haer ontruckt,Ga naar voetnoot1743-vlg.
Ten troost der kruiskerck, die te Sion zoo bedrucktGa naar voetnoot1744
1745[regelnummer]
Vast uitziet naer den troost, en Geest, door Jesses snaerenGa naar voetnoot1745
En Joëls zuivre pen, belooft voor veele jaeren.Ga naar voetnoot1746
| |
[pagina 644]
| |
De tijt verstreeck, de dagh, die net de vijftighste isGa naar margenoot*
Gerekent, na den dagh van Godts verrijssenis,
Wanneer de Geest, gelijck een stormwint uitgelaeten,
1750[regelnummer]
Van boven storte, en 't huis, daer Godts gezanten zaten,Ga naar voetnoot1750
Met zijn gedruis vervulde, en schockte in Davids stadt,
In eenen schijn van vier en gloênde tongen zatGa naar voetnoot1752
En overstraelde, en zweefde op al de zes paer hoofden,
Die Jesus naem terstont in alle spraecken loofden.Ga naar voetnoot1754
1755[regelnummer]
Dees wonderfaem verbaest den toeloop der besneênGa naar voetnoot1755
Van allerhande bloet, verschrickt dat Galileen
En visschers, ongeleert in letterkunste, en taelen,Ga naar voetnoot1757
Godts wonderen, en maght, en kracht in top ophaelen;Ga naar voetnoot1758
Verwondert dat geen spraeck van volcken hun ontbreeckt,Ga naar voetnoot1759
1760[regelnummer]
De Godtheit door hunn' mont en tong orakels spreeckt,Ga naar voetnoot1760
Om al de weerelt door verstaen, als Godts gezanten,Ga naar voetnoot1761
Den standert van het kruis, van rijck tot rijck, te planten.Ga naar voetnoot1749-62
O Geest van wonderen en kracht en majesteit,Ga naar margenoot*
Gy zijt het, die Godts kerck, in haere onfaelbaerheit
1765[regelnummer]
Van leeringen, en hoope en aengestreên betrouwen,Ga naar voetnoot1765
Verzekert, en haer leert op dezen hoecksteen bouwenGa naar voetnoot1766
Het eenigh heiligh en Apostolijck geloof,
Dat, buiten dezen gront, aen dwaeling valt ten roof,Ga naar voetnoot1768
Die, als de maeneschijn, verwisselbaer in luister,
1770[regelnummer]
Dan op- dan- ondergaet, en, in zijn volste, duisterGa naar voetnoot1770
Ten halven op ons oogh, met een' geleenden glans,Ga naar voetnoot1771
Zich openbaert, en schijnt uit 's hemels laeghsten trans;Ga naar voetnoot1772
Terwijl de Roomsche zon der waerheit alle starrenGa naar voetnoot1773
Het licht en leven geeft. laet kringkelen en warrenGa naar voetnoot1774
1775[regelnummer]
Den doolhof van het brein, daer maght van onkruit wast:
Wie den geschoren draet der kercke volght, gaet vastGa naar voetnoot1776
Dat hy de zijdepaên der doolingen zal mijden,Ga naar voetnoot1777
En op Godts heirbaen Godt in 't eeuwige verblijden
Gemoeten, daer, eeu in eeu uit, d'aertspriester leeft,Ga naar voetnoot1779
| |
[pagina 645]
| |
1780[regelnummer]
Die van dit pant des geests zijn kerck verzekert heeft,Ga naar voetnoot1780
Bewaerster van Godts boeck, en hooftpylaer der waerheit,Ga naar voetnoot1781
Die zestien eeuwen blonck en doorscheen met haer klaerheit
Door alle scheuringen, schandaelen, en gewelt,
Gelijck het Christus mont te vore had gespelt;
1785[regelnummer]
Toen hy niet nederdaelde uit lust tot valschen vrede,Ga naar voetnoot1785
Maer om 't godtsdienstigh zwaert te rucken uit de scheede,
En door een godtskrackeel, ter eere van zijn kruis,
Te deelen het geslacht, en huisgezin, en huis.Ga naar voetnoot1787-88
Hier schijnt een nieu Lukrees voor 't lest noch op te donderenGa naar voetnoot1789
1790[regelnummer]
Om 's bijbels godtsdienst van de wijsheit af te zonderen,
Zoo wel in d'oude wet, als onder 't nieu verbont:
Naerdien hy in Godts bladt twee menschenoffers vondt,
Een dochter, en een' zoon, gehoorzaem bey te gaderGa naar voetnoot1793
Geoffert op 't altaer, ter liefde van hunn' vader;
1795[regelnummer]
Dies stoft hy: nu bescherm uw' godtsdienst met Godts blaên.Ga naar voetnoot1795
Uw godtsdienst voert Godt zelf tot zulck een' gruwel aen.Ga naar voetnoot1796
Maer laet hy luisteren naer Davids harp, en toonen,Ga naar voetnoot1797
Die straft de stammen om het offren van hun zoonen,
En dochtren, en betoont hoe Gode dit mishaeght,Ga naar voetnoot1798-99
1800[regelnummer]
Die om dees gruwelen de menschenoffraers plaeght,
Hen overlevert in de maght der onbesneênen,
En drijft in slaverny, met yzer voor de scheenen:Ga naar voetnoot1802
Zoo verre is 't dat hy dit voor eenen godtsdienst acht.
Als Jeptha dan een maeght, zijn dochter, brant en slaght,
1805[regelnummer]
Om Gode zijn belofte en blinden eedt te houden,Ga naar voetnoot1805
Gedijt het hem ter straffe: en die dit zagen, schouden
Geen vuile altaervleck schoon. zoo grof een onbescheitGa naar voetnoot1806-07Ga naar voetnoot1807
| |
[pagina 646]
| |
Van godtbeloven hiet by hen vermeetenheit.
Het offer van Godts zoon, toen hem het speerpunt griefdeGa naar voetnoot1809
1810[regelnummer]
In zijn onnozel hart, was een bewijs van liefde
Der Godtheit tot den mensch: want Godt de vader leedtGa naar voetnoot1811
Dat zijn beminde zoon, tot 's menschen heil, dus wreet
Aen 't kruis mishandelt wert: de zoon, zoo sterck gedreven,
Van liefde, ontzagh geensins vrywillighlijck zijn leven
1815[regelnummer]
Op t'offeren, ten zoen des vaders, waer by bleeck
Dat hy in 't worstelperck der liefde niemant weeck.Ga naar voetnoot1816
De Geest, de liefde van den goedertieren vaderGa naar voetnoot1817
En zoon, bekrachtight dit: zoo stemmen dry te gader.
Zoo wort de zoon in 't ende, om zijn gehoorzaemheit
1820[regelnummer]
En diepe ootmoedigheit, gekroont met majesteit.Ga naar voetnoot1819-20
Wat grijpt hier plaets, waerom d'aertspriester zich zou schaemen?Ga naar voetnoot1821
Zoo gaen de godtsdienst en de hooghste wijsheit zaemen;Ga naar voetnoot1822
Dewijl de Godtheit met dit offer zich genoeght,
Een' liefelijcken geur, die wijzen godtsdienst voeght;
1825[regelnummer]
Een offer, ingewijt van Godt, den liefsten zoone,
Wel drywerf door den mont des vaders, uit den troone
Des hemels, tot dit ampt gemaghtight met een stem,Ga naar voetnoot1827
Aen 't water, op Godts bergh, en in Jerusalem,Ga naar voetnoot1828
Daer zichtbre tekens elck verzekren van dees waerheit,
1830[regelnummer]
De duif, om laegh gedaelt; het aenschijn met een klaerheit
Omscheenen, als de zon; de stem, gehoort van 't zwerck,
Gelijck een donderslagh in Arons groote kerck:Ga naar voetnoot1832
En zoo men in de school der wijzen om den prijs pleit,
In Godts gezalfden schuilt de gansche schat der wijsheit,Ga naar voetnoot1834
1835[regelnummer]
En kennisse. zoo gaet de godtsdienst, ingestelt
Van 's hemels wijsheit, noit van wijsheit onverzelt.
Dees godtsdienst is bekent, gesterckt met leere en daeden,Ga naar margenoot*
Doot Godts gezantendom, en op hun voetspoor tradenGa naar voetnoot1838
De bisschoppen, by hen gewettight, en gestelt;Ga naar voetnoot1839
1840[regelnummer]
Een orden, die doorgaends in alle kercken gelt,Ga naar voetnoot1840
Van Christus eeuwe en tijt: want buiten zulck een orden
| |
[pagina 647]
| |
Kon niemant in dit ampt, van outs, gewettight worden.Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot1842
Wie deze wet verstoorde, ontwijde 't kruisaltaer,
Ontwijde 't wieroockvat, als een geweldenaer,
1845[regelnummer]
En moordenaer, en dief, ter zijden ingeslopen,Ga naar voetnoot1845
Door d'averechtse deur. dit priesterampt stont openGa naar voetnoot1846
Voor vredelievenden, die nimmer onberaên
Hun ongewijde hant aen 't godtgewijde slaen,Ga naar voetnoot1848
Uit scheurzucht, eigebaet, en zucht ter heerschappye,Ga naar voetnoot1849
1850[regelnummer]
Die maght van zielen druckt, en houdt in slavernye,
Door wetteloozen dwang. dees stoute LuciferGa naar margenoot*Ga naar voetnoot1851
Benijt het hooftgezagh, en, in een donckre star
Verandert, liet noit af het hooftgezagh te schocken,
En heeft, van langer hant, met zich ten val getrocken
1855[regelnummer]
Een' staert van engelen, gansch Christenrijck gescheurt,Ga naar voetnoot1855
En Mahomet door 't zwaert zoo hoogh in top gebeurt,Ga naar voetnoot1856
Dat hy, van Buda tot in 't hart der Indiaenen,Ga naar voetnoot1857
Den standert van het kruis, met zijne halve maenen,
Ontluistert, en verdooft, en wat naer Christus neight,
1860[regelnummer]
Ten zy het Godt voorzie, door 't zwaert des Tarters dreight,Ga naar voetnoot1860
Die, als een weereltvloet, heel China houdt verzopen,Ga naar voetnoot1861
Verdroncken in zijn bloet, by stroomen uitgeloopen,
Van d'eene in d'andre zee, zoo bloedigh dat de zon
Niet zonder schrick de kim in 't oost oprijden kon.
1865[regelnummer]
De hemel zeegne toch de Roomsche Christgezanten,Ga naar voetnoot1865
Nu derwaert om den boom van 't kruis alom te planten,
In 't woest Tartarisch rijck, en China, daer de nacht
Des Heidendoms noch duurt by 't onverlicht geslacht,
En Pythagoor de ziel des menschen noch ziet doolen,
1870[regelnummer]
Van 't een in 't ander dier, door d'afgodiste schoolen,Ga naar voetnoot1869-70
In een wijdtstreckentheit van landen, daer men nietGa naar voetnoot1871
Van 't oude Christendom dan 't eenigh teken ziet,
| |
[pagina 648]
| |
En schim van 't heiligh kruis, by weinigen, die weetenGa naar voetnoot1873
Van 't merck, terwijl de naem van Christus is versleeten.Ga naar voetnoot1874
1875[regelnummer]
Schoon Godts voorzienigheit gedooght dat blinden haetGa naar margenoot*Ga naar voetnoot1875
Den godstdienst in den bou en wasdom wederstaet,Ga naar voetnoot1876
Verstroit, verjaeght, en splist aen ongelijcke deelen,Ga naar voetnoot1877
En staf en mijters vischt uit bloedige kraeckeelen;Ga naar voetnoot1878
De rechte reden schuilt in Godts alwijze borst.Ga naar voetnoot1879
1880[regelnummer]
De vlegel spijst het volck, wanneerze koren dorscht.Ga naar voetnoot1880
Het gout zal, na de proef, getoetst veel klaerder blincken.
Stilstaende wateren en luye beecken stincken.Ga naar voetnoot1882
De zonneschijn bestraelt ons schooner na de vlaegh.Ga naar voetnoot1883
't Gestampte kruit verspreit den geur, en sterckt de maegh.
1885[regelnummer]
De veltheer dient zich van geoefende soldaeten,
Die liever sterven dan hun kruisbanier verlaeten.
Het triomfeeren volght het uitstaen van den strijt.Ga naar voetnoot1887
Wie weigert eeuwigheit te winnen by den tijt?Ga naar voetnoot1888
Dees godtsdienst trotst de hel, en liet noit door te schijnenGa naar margenoot*Ga naar voetnoot1889
1890[regelnummer]
By d'afgescheurde rot. men vint by Abissijnen,Ga naar voetnoot1890
By Grieck, en Armenier, en Rus, en PersiaenGa naar voetnoot1891
Noch d'oude stappen van de Roomsche zeden staen,Ga naar voetnoot1892
Hoewel met dwaelingen gemengt; gelijck in 't scheuren
De scheurzucht niet ontziet haer slip in stof te sleuren;Ga naar voetnoot1894
1895[regelnummer]
Den Geest der Godtheit van den vader en den zoonGa naar voetnoot1895
Niet straelen laet, gelijck d'aeloutheit was gewoon;
Den encklen doop ontwijt, en schent door wederdoopen;Ga naar voetnoot1897
Den doopeling besnijt, en zet de dwaelpoort open
Voor d'uitgediende wet; bepaelt de monarchyGa naar voetnoot1898-99Ga naar voetnoot1899
| |
[pagina 649]
| |
1900[regelnummer]
Van Christus, en besnoeit de wettige vooghdy,Ga naar voetnoot1899-1900Ga naar voetnoot1900
De sleutelmaght der kercke, aen 't eenigh hooft gegeven,Ga naar voetnoot1901
En, als een eigendom en titel, toegeschreven
By breede kerckenraên den nazaet, die Godts stadtGa naar voetnoot1903
Bewaert, en menige eeu den eersten stoel bezat,Ga naar voetnoot1904
1905[regelnummer]
Gekent van keizeren, en koningen, en heeren,Ga naar voetnoot1905
Die met eerbiedigheit Godts stedehouder eeren.
Hoe groot de weerelt is, hoe ongelijck gedeeltGa naar margenoot*
In godtsdienst, of in schijn van godtsdienst, bekrackeelt
Naer ieders grof vernuft, of min of meer geslepen;
1910[regelnummer]
De wijs van godtsdienst wort in 't gros beknopt begrepen
In afgodistery, en in godistery,
Hebreeusch besnedendom, en Turcksheit: zet hier by
Het heiligh kruisgeloof, en vergelijckze altzaemen,Ga naar voetnoot1911-13
Oock ieders tijt: sla ga het leven en de naemenGa naar voetnoot1914
1915[regelnummer]
Der stichteren, met een wat geloofwaerdigheitGa naar voetnoot1915
Elck medebrengt: wat merck, wat zegel en bescheitGa naar voetnoot1916
Den aenhang van hun leer verzekeren te leidenGa naar voetnoot1917
In eene onsterflijckheit des levens, te verbeidenGa naar voetnoot1918
Na dezen oogenblick: gy zult onzijdigh zienGa naar voetnoot1919
1920[regelnummer]
[Zoo verre u erfgewoonte, en erfleer, en misschien
Genot van baet, en staet, en aenzien niet verblinden,]
Wat wettigheên, wat blijck heilgeerigen verbindenGa naar voetnoot1922
Te wisselen den nacht der dwaelingen om 't lichtGa naar voetnoot1923
Der waerheit, en den glans van Jesus aengezicht,Ga naar voetnoot1920-24
1925[regelnummer]
Dat hier beneên, gelijck een zon, op Thabor straelde,
Aen 't kruis in bloet verdronck, en weder adem haelde,Ga naar voetnoot1926
Toen noch de doot noch 't graf Godts lichaem houden kon,
Als hy ten hemel voer, noch klaerder dan de zon.
Indien 't een' ongodist noch lust Godts dienst te blusschen,
1930[regelnummer]
Te smooren in zijn hart; hoe kan hy ondertusschen
Verdooven Godts trompet, den klanck van 't eeuwigh Woort,Ga naar voetnoot1931
Dat van het ooste in 't weste, alle eeuwen, wiert gehoort,Ga naar margenoot*
| |
[pagina 650]
| |
In 't scheppen van 't heelal, in 't hemelsch openbaeren
Van engelen, en boôn, die 's hemels wil verklaeren,
1935[regelnummer]
Bezegelen met maght, door menigh wonderwerck,
Gebleecken wijder dan de hemel hangt met zwerck
En wolcken overdeckt, bekent by Jode, en Heiden?Ga naar voetnoot1936-37
Hoe kan hy Godt den zoon, waerop d'aertsvaders beidden,
Zoo menige eeu voorheen, verwerpen, waer hy spreeckt
1940[regelnummer]
Uit 's vaders mont en naem, en alle zielen smeeckt,
En nooit in zijnen dienst, met toezegh van te kroonen,Ga naar voetnoot1941
Die, onder dees banier van 't kruis, zich dapper toonen?
Of is een troost van staet, een onbestandigh lotGa naar voetnoot1943
Meer waert dan wel te staen met zijn gemoedt, en Godt?Ga naar voetnoot1943-44
1945[regelnummer]
Het burgerlijck gebiet niet hooger ziet dan 't leven,Ga naar margenoot*
Gestut by aerdtsch gezagh, hierom in top geheven:Ga naar voetnoot1946
De godtsdienst stut die maght met schattinge, en ontzagh,Ga naar voetnoot1947
En straft 't geweten, daer geen scherprecht reicken magh.Ga naar voetnoot1948
Waer Godt gelochent wort, is burgerrecht noch orden,
1950[regelnummer]
Noch deught, noch godtsdienst, die op Godt gevestight worden.
Zoo drijft de weerelt, daer de godtsdienst zinckt, in 't wilt,
Gelijck een roerloos schip. geen toom van wetten stilt
Den dreigenden tiran, noch oploop der rebellen,
Een wilde zee gelijck, daer alle golven zwellen,
1955[regelnummer]
En barnen naer den wint, die 't water ommedrijft.
Stoot om den godtsdienst, en godtvruchtigheit: wat blijft
Gerust op zijne plaets? men magh zich op plackaeten,
Noch waepens, en geweer, en eeden niet verlaeten;
Naerdienze noit den aert verzetten van 't gemoedt,
1960[regelnummer]
Dat godtvergeten hijght naer roof, en heiligh bloet,
En, rustende by daegh, by avont schuilt in laegen,
Bedrogh, en nachtverraet, en niet ontziet te waegenGa naar voetnoot1962
In schaduwen het geen de heldre dagh verbiet.
Dus kent een ongodist zijn eigen staetheil niet.Ga naar voetnoot1949-64
1965[regelnummer]
Doch vint hy goet, om 't nut van staetheil, zich te veinzen,Ga naar voetnoot1965
Gelijck Machiavel, te decken zijn gepeinzenGa naar margenoot*Ga naar voetnoot1966
Met loof en schaduwen van godtsdienst voor het volck,
| |
[pagina 651]
| |
Dat licht bedrogen wort, door een' gehuurden tolck;Ga naar voetnoot1968
Gewis die veinzer zal met godtsdienst en Godts kennis
1970[regelnummer]
Niet speelen ongestraft, en zonder opperschennisGa naar voetnoot1970
Der Godtheit, die den dienst van Godts gekruisten zoon
Niet in de weerelt voerde, om, overal ten toon,
Een molock, zonder geest en leven, te verstrecken,Ga naar voetnoot1973
Maer om door dezen dienst den mensch tot zich te trecken.
1975[regelnummer]
De Christdienst, aen het kruis geheilight door Godts bloet,Ga naar voetnoot1975
Met zulck een bitterheit, uit zulck een' brant en gloet
Van liefde, om Adams en zijn nazaets smet te vaegen,Ga naar voetnoot1977
Lijdt niemants schimp noch hoon. geen weereltwijs behaegen
Verdooft den glans van 't kruis, Hebreeuwen een schandael,
1980[regelnummer]
Een dwaesheit by den Grieck, en uitgelachen tael,Ga naar voetnoot1978-80
Een wijsheit en Godts kracht by allen, die betrouwen
Het aenschijn van Godts zoon in 't eeuwigh licht t'aenschouwen.
Geluckigh is de man, die, uit de wilde zeeGa naar margenoot*
Zoo veeler dwaelingen en jammeren en wee,
1985[regelnummer]
Door alle klippen heen, by wijle in schuim begraven,
Van barningen bestulpt, in 't eindt de stille havenGa naar voetnoot1986
Des godtsdiensts innezeilt, en veilighlijck belant
By Godt, der menschen heil, in 't hemelsch vaderlant,
En Godts onsterflijckheit, van boozen afgescheiden:
1990[regelnummer]
Daer wenscht mijn godtsgedicht een ieder te geleiden,
Te stuuren, buiten noot van schipbreuck, en gevaer.
Zoo zy het Godt gewijt, op zijn gewijt altaer.
SOLI DEO GLORIA. |
|