De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663
(1936)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 375]
| |
Het vyfde bedryf.
SALOMON. BANAJAS.
Salomon:
Hoe ging het, Banajas?
Banajas:
indien men 't zeggen magh,
Behouden 's konings gunst: het recht heeft zijn beslagh.Ga naar voetnoot1747
Genade, ô koning: laet mijn' nootdienst u behaegen.Ga naar voetnoot1748
Men hoort de lijcken der weêrspannigen beklaegen,
1750[regelnummer]
Die 's konings ongena zich haelden op den hals.
De joffers kermen luit: de stadt is vol geschals.
Salomon:
Heer Banajas, sta op. zoo wort mijn wil voltrocken.
Dat komt van kroonzucht, en het wederspannigh wrocken,
En wrijten tegens Godt en Godts gezalfde maght.Ga naar voetnoot1754
1755[regelnummer]
Verhael heer broeders endt. het koningklijck geslacht,
Mijn broeders, neven, en princessen mogen leeren,
Dat stam noch afkomst geen gerechte straf kan keeren.Ga naar voetnoot1757
Banajas:
Ick spoorde, op 's konings last, heer broeders stappen na,
En sloegh zijn voetspoor door mijn hazewinden ga:
1760[regelnummer]
Gelijck de jaeger plagh te volgen in het daegenGa naar voetnoot1760
De veltstreeck, daer de dou van 't gras lagh neêrgeslagen,Ga naar voetnoot1761
Tot dat hy 't leger vont, daer zich de bange ziel
Van 't afgejaeghde harte, uit hoogen noot, onthiel.Ga naar voetnoot1762-63
Bespieders roken hier en daer een merreckteken,Ga naar voetnoot1764
1765[regelnummer]
In 't out Cypressebosch. hier had hy zich versteecken,Ga naar voetnoot1765
In eenen hollen boom, dien hem geen vyant wees.Ga naar voetnoot1766
Wy luisteren een poos, en hooren hoe de vreesGa naar voetnoot1767
Verzucht in naerheit, daer geen zon noch daghstrael doorschijn.Ga naar voetnoot1768
Men riep: ay prins, schep moed: schep moed: koom vry te voorschijn,
1770[regelnummer]
En toon u zelven, en uwe onschult aen den dagh.
Hy daelde op deze stem, en gaf zich bloot, en zagh
| |
[pagina 376]
| |
Het schemeren van 't licht door loof en bruine bladen,Ga naar voetnoot1772
En klaeghde in 't endt bedruckt: helaes, ick ben verraeden.
Dat had Abizag, die my hier wees, niet belooft:
1775[regelnummer]
Doch is zy dus belust, beholpen met mijn hooft,Ga naar voetnoot1775
Zoo hou het van den romp. laet d'aerde 't bloet opslorpen,
En 't hooft in haeren schoot, gelijck een' bruitschat worpen.Ga naar voetnoot1777
Zy magh het kussen, als de bleecke mont noch gaept,
Tot dat het in dien schoot, als in zijn grafstê, slaept.
1780[regelnummer]
De kroonzucht kent noch bloet, noch afkomst, recht noch orden.
Wat was Adonias? wat is hy nu geworden?
Geen koningk op den troon, naer aller volcken recht,
Natuurlijck, buiten strijt, van Godt hem toegeleght,Ga naar voetnoot1783
Maer een misdaedige, een verraeder, een verwonnen.
1785[regelnummer]
Het is gerockent, maer het werck niet afgesponnen.Ga naar voetnoot1785
Alle eeuwen zullen my verweeren west en oost:
En hier op sterve ick, Gode en zulck een doot getroost.Ga naar voetnoot1787
'K vergeef 't heer broeder, my te krachtigh, en te maghtigh.
Hy proncke met dien klanck en naem van broederslaghtigh.Ga naar voetnoot1789
1790[regelnummer]
Dat isme liever dan regeeren, zoo 't hem lust.Ga naar voetnoot1790
Nu Banajas, vaer voort. sla toe. ick sterf gerust.
Laet d'overspeelster, die haer bastertkint holp wijden,
Laet vaders asch zich vry in 't marmergraf verblijden,
[Zoo 't weereltsche beloop den overleên verlicht,]
1795[regelnummer]
Dat Salomon zijn' troon op 't lijck des broeders sticht.
Hy knielt op dit beklagh, die flus zoo moedigh steigert,
In top van uwe kroon. mijn hant en slaghzwaert weigert
Tot drywerf toe den slagh te geven aen uw bloet.
Het hart klopt in mijn lijf. ten leste scheppe ick moedt,
1800[regelnummer]
En roepe: 's konings wil, niet mijnen wil geschiede,
Met eenen 's hemels wil. geen valsche waen verbiede
Den slagh te geven aen de kroonzucht, die 't verdient,
En Godt, noch Godts gerecht, noch David heeft ten vrient.
'K voltreck hier op den last, van hooger hant ontfangen.
1805[regelnummer]
Hy stort ter aerde, en sterft, en gaet der vadren gangen.
Al 't hoftrouwantschap roept uit eenen mont gelijck:
Lang leve Salomon, ten dienst van Gode en 't rijck.
| |
[pagina 377]
| |
De boschgalm juicht het na wel drymael, telckens flaeuwer.
Salomon:
In 't scheiden sluit de bant der bloetverwantschap naeuwer
1810[regelnummer]
En naeuwer om het hart, dat voelt dien harden slagh.
De hemel sterckme, dat ick dit uitharden magh.Ga naar voetnoot1811
Het kroonegout blinckt schoon: maer gout met bloet te sprengenGa naar voetnoot1812
Misverft den glans van 't gout. de noot leert dit gehengen.Ga naar voetnoot1813
Hoe ging het entlijck, en wat nadruck gaf dit voort?Ga naar voetnoot1814
Banajas:
1815[regelnummer]
Bedruckte Abizag, die den boschgalm juichen hoort,
En in een' schuilhoeck van het bosch zat wechgescholen,
Quam, als een brullende leeuwin, uit duistre holen,
Die van haer jongen door den jaeger wert berooft.
De vlechten vliegen wilt om schouders hals en hooft.
1820[regelnummer]
Zy komt op dat gerucht door bosch door braem gevlogen.Ga naar voetnoot1820
Een helsche razerny ontsteeckt haer brandende oogen.
Zoo valtze plotsling door den drang op 't stervend lijck,Ga naar voetnoot1822
Bezwijmt om Davids zoon, bemorst zich zelf met slijck,
Verscheurt haer kleeders, borst, cieraden, en gewaeden,
1825[regelnummer]
En leght'er stijf en stom. geen rou kan 't hart verzaden.Ga naar voetnoot1825
Ten leste komtze tot zich zelve, en berst dus uit:
Mijn zoon Adonias, och koningklijcke spruit,
Hoe zijt gy ingeleit door reuckelooze raeden!Ga naar voetnoot1828
Giet traenen over 't lijck. stroit lijckcypressebladen.
1830[regelnummer]
Cypressebosch, legh al uw bladers teffens af.Ga naar voetnoot1830
Al 't rijck geleide hem naer 't vaderlijcke graf.
Och, waer hy, als een helt, in 't harrenas ontslaepen.
Ter weerelt is voortaen geen vreught voor my geschapen:
Ick wees hem, loos misleit, dien boom tot eene wijck,Ga naar voetnoot1834
1835[regelnummer]
En koom te spade, om uit zijn' mont een wisse blijck
Van mijne onnozelheit te trecken, u te toonenGa naar voetnoot1835-36
Dat my geen scepterzucht, geen glans van koningskroonen
Bekoorde, om Salomon te stooten uit den staet,
Van David en van Godt hem toegekeurt. ô smaet,Ga naar voetnoot1839
1840[regelnummer]
Alle eeuwen zullen nu Abizag schuldigh achten.
Helaes, ick vreesde hem t'ontdecken met mijn klaghten,
| |
[pagina 378]
| |
En toefde veel te lang. het is te lang gebeit.
'K heb dien misleiden prins te wreet mijn hof ontzeit,
Uit angst en vreeze voor zijn' broeders ongenade.
1845[regelnummer]
De slagh is nu gegaen: dit kermen komt te spade.Ga naar voetnoot1845
Zoo kermtze, en jammert flaeu op 't lichaem in het stof.
Men heft haer op, en brengt het princenlijck in 't hof,
Met eene rosbaer, om te zalven naer de wijze.
't Gedije Gode alleen en uwen stoel ten prijze.
Salomon:
1850[regelnummer]
Hou stant. roep Semeï met Sadock hier voor my.
Banajas:
Hy komt gedaghvaert, en het hooft hangt op een zy.
SEMEÏ. SALOMON. SADOCK.
Semeï:
Genade, ô koning. och, hy durf het naulijx hoopen,
Die aen den vader zich te schendigh dorst verloopen;
Den vader, balling en versteecken van de kroon,
1855[regelnummer]
Door geen uitheemsch gewelt, maer van den eigen zoon,
Noch vloecken, lastren, en een' snooden bloethont schelden,
En, dat noch hooger loopt, hem en zijn trouste helden
Ten berge af steenigen, ten schimp van zijn gedult.Ga naar voetnoot1858
'K bekenne, ick steeck te diep in onverzoenbre schult,
1860[regelnummer]
En bidde u om gena. toen David triomfeerde,
En over 's rijx Jordaen naer Sion wederkeerde,
Verneêrde ick my voor hem, uit rouwe en harteleedt.
Hy zalfde mijne schult, bezworen met een' eedt.Ga naar voetnoot1863
Wil nu de nazaet streng mijn oude dootschult wreecken,
1865[regelnummer]
Zoo ben ick lijveloos: zoo valt'er niet te smeecken.Ga naar voetnoot1865
Maer gy, die vader in genade geensins wijckt,Ga naar voetnoot1866
Kunt zedigh slechten al wat u verongelijckt.Ga naar voetnoot1867
Zoo komtge David en zijn heiligh voorbeelt nader.
Zoo trooste my de zoon, als eertijts zijn heer vader.
Salomon:
1870[regelnummer]
Ick weet wat David my belaste wijs en stil.
Gy deelt met Joab diep in vaders jongsten wil:Ga naar voetnoot1870-71
| |
[pagina 379]
| |
Noch zal men 's konings eedt niet licht in u onteeren.Ga naar voetnoot1872
Uw straf genaeckt. laet zien wat ons de tijt wil leeren.Ga naar voetnoot1873
Let op uw konings woort, en luister naer zijn stem.
1875[regelnummer]
Ga heene, bou een huis hier in Jerusalem.
Men zal een waeckende oogh op uwen wandel houden,Ga naar voetnoot1876
Om 't rijck te veiligen van alle misvertrouden.Ga naar voetnoot1877
Ten welcken dage gy, verlaetende uwe streeck,Ga naar voetnoot1878
De voeten verder zet dan onze Cederbeeck,
1880[regelnummer]
Zult gy de nieuwe schult en d'oude voort betaelen:Ga naar voetnoot1880
Dies wacht u 's konings vloeck op uwen hals te haelen.Ga naar voetnoot1881
Semeï:
Gelooft zy Salomon. voorwaer hy oordeelt recht.
'K bezweer die wijze wet, en blijve 's konings knecht.Ga naar voetnoot1883
Sadock:
Het lustme in Salomon den vredevorst t'ontmoeten,Ga naar voetnoot1884
1885[regelnummer]
Die alle erfvyanden, aen 't outer van zijn voeten,
In stof ziet leggen, en zich buigen voor Godts troon.Ga naar voetnoot1886
'K verwacht in Salomon een' andren Davidszoon.Ga naar voetnoot1887
EINDE. |
|