De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663
(1936)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 322]
| |
Het tweede bedryf.
ABJATHAR. IOAB. ADONIAS.
Abjathar:
Zaeght gy Adonias met Berseba den drempel
Opklimmen, en hoe hy opwachte in Arons tempelGa naar voetnoot352
Met alle eerbiedigheit?
Ioab:
eerwaerdighste Abjathar,
Ick zagh d'opgaende zon de heldre morgenstarGa naar voetnoot354
355[regelnummer]
Abizag volgen, en de koningin geleiden.
Abjathar:
Wat docht heer Joab?Ga naar voetnoot356
Ioab:
zy betoonde hem in 't scheiden
Een openhartigh hart. hy danckte haer, gelijckGa naar voetnoot357
Een' zoon van David voeght, die, d'opperste van 't rijck,
Des konings moeder eert, en troost wacht op zijn bede.
360[regelnummer]
Daer komt de prins nu zelf.
Abjathar:
Wat tijding brengtge mede?
Adonias:
De kans is eens gewaeght met een' benaeuden geest.
Het hart klopte in mijn lijf. zy zagh ick was bedeest,Ga naar voetnoot362
En hoe het aengezicht van angst zijn dootverf zette.Ga naar voetnoot363
Dat gaf wat achterdochts. zy vraeghde wat my lette:Ga naar voetnoot364
365[regelnummer]
Maer ick bewimpelde mijn bleeckheit met de min,Ga naar voetnoot365
En kreegh gehoor. zy nam het aenzoeck gunstigh in.Ga naar voetnoot366
De koningin beloofde in 't endt mijn woort te houden.Ga naar voetnoot367
Abjathar:
Dat 's d'eerste grontsteen, daer wy 't werck op bouwen zouden.
Houdt zy u woort ten hove, ick zie u bruidegom,
370[regelnummer]
En alle ons vyanden voor zulck een huwlijck stom.Ga naar voetnoot370
Adonias:
De koning zal het eerst met hofraên overleggen.Ga naar voetnoot371
Hier hebben Banajas en Sadock in te zeggen,
| |
[pagina 323]
| |
En Nathan boven al, dies wenschtme geen geluck.
Zy zullen niet zoo licht tot dit gewightigh stuck
375[regelnummer]
Hun stem verleenen, maer den vollen raet eerst hooren.
Zoo dat gebeurt is eerst de zwaericheit geboren:Ga naar voetnoot376
Want dit besluit zal dan aen alle stammen staen.Ga naar voetnoot377
Abjathar:
Die zijn Adonias in 't kroonrecht toegedaen.Ga naar voetnoot378
Dat bleeck, toen, in den drang en 't juichen van de troepen,
380[regelnummer]
Gy met bazuingeschal zoo trots wiert uitgeroepen
Voor erfgenaem des rijx, en zelf by vaders tijt,Ga naar voetnoot381
Die 't kommerlijck belette: en nu hy doot is slijtGa naar voetnoot382
De gunst tot Salomon, te wulpsch en jongk van jaeren.Ga naar voetnoot383
Adonias:
De wapens kunnen hem hanthaven, en bewaeren.Ga naar voetnoot384
Ioab:
385[regelnummer]
Wat baeten wapens, zoo al 't volck hier tegens kraeit?Ga naar voetnoot385
Urias moort roept wraeck: dat bloet is niet gepaeit.Ga naar voetnoot386
Al stutte vaders hals dien ingedrongen bastert,Ga naar voetnoot387
Een' overspeelsters zoon: hy wort van elck gelastert.Ga naar voetnoot388
Het eerstgeboorterecht ontstaet u nimmermeer,Ga naar voetnoot389
390[regelnummer]
En wettight u vooruit tot koning en lantsheer.Ga naar voetnoot390
Toen vader zijdeloos den toom der staeten mende.Ga naar voetnoot391
De deught ten hove onthaelde, en haer verdiensten kende,Ga naar voetnoot392
Stont Abjathar en ick in eere aen zijne zy:
Maer toen hy Amaza met 's rijx veltheerschappy,
395[regelnummer]
Zoo trou van my bekleet, beloofde in top te zetten,Ga naar voetnoot394-95
En Abjathar van 't boeck, dat Arons dienst en wetten
Bewaert, versteecken woude, om Sadock in zijn plaets
Te wijden, konden wy, gequetst door zoo veel smaets,Ga naar voetnoot396-98
Niet laeten 't recht aen u, den outsten zoon, te geven:
400[regelnummer]
Doch niet als Absalon, die by zijn vaders leven
Ten troon dorst klimmen, en hem stout naer 't leven stont.Ga naar voetnoot401
| |
[pagina 324]
| |
Abjathar:
Dat 's recht, en hier op rust ons onderling verbont,
Zoo gy stantvastigh tijt en luimen kunt verbeiden.Ga naar voetnoot403
Geluckt dit huwelijck, het kan den wegh bereiden
405[regelnummer]
Ter kroone: want zoo ras Abizag uwe hant
Zal trouwen, wint uw recht meer velts door 't gansche lant,Ga naar voetnoot405-406
Naerdien geen ander dan de koning 's konings vrouwen
En weeuwen, naer den stijl van Asie, magh trouwen.Ga naar voetnoot408
Adonias:
En zouden Salomon, de moeder, en de staet
410[regelnummer]
Niet riecken dat hier broet een heimelijck verraet?Ga naar voetnoot410
Abjathar:
Verraet is glimpelijck te wercke gaen door laegen:Ga naar voetnoot411
Nu schuwt men achterdocht met oorelof te vraegen.Ga naar voetnoot412
Adonias:
Het vraegen staet ons vry, maer 't weigeren hier by.Ga naar voetnoot413
Ioab:
Gy wont alree de gunst van moeder op uw zy.
415[regelnummer]
Dat 's meer dan 't halve rijck, en zonder last gewonnen.Ga naar voetnoot415
Adonias:
Het is gerockent, maer helaes niet afgesponnen.Ga naar voetnoot416
Abjathar:
Hoe nu bezwijckt een zoon van David in 't begin?
Adonias:
'K bezwijck noch niet, maer zie 't gevaer wat dieper in.
Ioab:
Indien 't geweigert wort, men laet het tijdigh steecken.
Adonias:
420[regelnummer]
En berst het uit?
Ioab:
Dit lijdt geen' last van uit te breecken.Ga naar voetnoot420
Adonias:
Zoo 't huwelijck geluckt, hoe lange dan getoeft?
| |
[pagina 325]
| |
Abjathar:
De tijt zal leeren. eerst uwe eer in top geschroeft.Ga naar voetnoot422
Adonias:
Waer me?
Joab:
men hoeft geweer, noch volck, noch harrenassen.Ga naar voetnoot423
Uw aanzien zal allengs opsteigeren, en wassenGa naar voetnoot424
425[regelnummer]
Den koning over 't hooft, eer 't iemant droome of waen'.
Dan zal het zeil des rijx van zelf voort overslaen.Ga naar voetnoot426
Adonias:
Ick durfme, tusschen vrees en hoop, dit niet beloven.Ga naar voetnoot427
Ioab:
Men zeilt eerst scherp, daer na heel ruim den hoeck te boven.
Zoo krijght men, recht voor wint, de loef van zijn party.
430[regelnummer]
Aldus leght Salomon, eer hy ontwaecke, in lyGa naar voetnoot428-30
Adonias:
Ick noodighde op dees hoop mijn broêrs ter offerstaci,Ga naar voetnoot431
Als vaders erfgenaem: maer d'aenslagh bleef, eilaci,
Zoo plotsling steecken, als men moedigh 't werck begon.
Dit gaf een' opgang aen den kleenen Salomon,Ga naar voetnoot434
435[regelnummer]
Gezalft door vaders last: en ick, die 't hof dorst tergen,Ga naar voetnoot435
Kon aen den vryburgh van 't altaer mijn lijf nau bergen.Ga naar voetnoot436
Abjathar:
Die misslagh leert ons dat men nu wat verder ziet.Ga naar voetnoot437
Ioab:
Wie niet durf waegen, als het tijt is, wint oock niet.Ga naar voetnoot438
Uw vader dorst den hals om 's konings dochter waegen.Ga naar voetnoot439
440[regelnummer]
Wie niet durf waegen, is niet waert een kroon te draegen.
Zy wort u nu met kans en voordeel aengeboôn.Ga naar voetnoot441
Adonias:
Hier dreightme 't zwaert, en daer bekoortme vaders kroon,
Gewogen in een schael: aen 't overslaen zal 't hangen.Ga naar voetnoot443
| |
[pagina 326]
| |
Abjathar:
Men kan een' prins hierom betighten, nochte vangen,
445[regelnummer]
Die naer een huwelijck met 's konings kennis staet.Ga naar voetnoot445
Adonias:
Naer 's konings bedgenoot?
Abjathar:
hy sla het af, is 't quaet.
Adonias:
Ick schroom hem achterdocht door dit verzoeck te geven.
Joab:
Zoo 't by de moeder slechts eenvouwigh wort gedreven,Ga naar voetnoot448
Hoe kan de zoon dees bê haer weigeren met glimp?Ga naar voetnoot449
450[regelnummer]
Een koning stelt niet licht zijn moeders woort ten schimp.Ga naar voetnoot450
Men zal haest mercken hoe dit kluwen af wil loopen.Ga naar voetnoot451
My dunckt van ver daer gaet de gulde hofpoort open.
Laet ons vertrecken in de hutte, eer 't iemant zie.Ga naar voetnoot453
Het kan slechts hindren, zoo men ons gespreek bespie.
455[regelnummer]
De koning gaet ten troon, bestuwt van alle grooten.Ga naar voetnoot455
De stammevaders en doorluchtste raetgenooten
Verschijnen voor het hof, en vallen hem te voet,
Uit ootmpedt en ontzagh. zy wenschen heil en spoetGa naar voetnoot458
Aen Davids nazaet met den intrede in Godts rijcken.
460[regelnummer]
Het is geraên dat wy verschovelingen wijcken.Ga naar voetnoot460
De moeder zal terstont ter hofzaele innetreên,
Om, u ten dienst, den zoon te winnen met gebeên.
SALOMON. BERSABA.
Salomon:
Gy stammevaders, en rijxamptenaers, en heeren,Ga naar voetnoot463
Die Davids nazaet elck uw gaven komt vereeren,
465[regelnummer]
K'zal uw miltdaedigheit erkennen, vroom en trou,Ga naar voetnoot465
In 't rijck, dat ick van Gode alleen te leene hou,Ga naar voetnoot466
Die vader met een' eedt verzekerde te voorenGa naar voetnoot467
Dat my de heerschappy van boven was beschoren,
En ick, zijn' naem ten prijs, inwijden zoude een kerck,Ga naar voetnoot469
470[regelnummer]
Een goddelijck gebou, en weereltswonderwerck,
| |
[pagina 327]
| |
Om Arons heilighdom, dus lange met tapijten
Beschaduwt, diep in gout te zetten, daer LevijtenGa naar voetnoot472
En priesters wieroocken en offren dagh en nacht,
Een ieder op zijn beurt, en toebetroude wacht.
475[regelnummer]
De Godtheit is by nacht ons in den droom verscheenen
En hemelsch licht, waer voor de schaduwen verdweenen.
Zy boodt ons rijckdom eer en eene lange ry
Van blijde jaeren en veel zegens aen: maer wy
Verkozen wijsheit, om dit rijck, en zulck een' zegen,
480[regelnummer]
Door vaders wapens en grootdaedigheit verkregen,
In staet te houden, en door kloeck en wijs beleit
Het volck, Godts eigendom, naer recht en billijckheit
Te stieren. hanthaeft dan mijn wettigheit, als braven.Ga naar voetnoot475-83
Gy schatbewaerders, komt ontfanght dees rijcke gaven,
485[regelnummer]
En berghtze in 't schatkoor, tot eene erfgedachtenisGa naar voetnoot485
Hoe Davids erfgenaem in hen gehouden is.Ga naar voetnoot486
Daer komt vrou moeder, om de majesteit te groeten.
Vertreckt, belieft het u: het voeghtme haer t'ontmoeten.Ga naar voetnoot488
Hofdienaers, brengt een' stoel: zy komt ons nader by.
490[regelnummer]
Geluck, vrou moeder. koom, zit hier aen onze zy.
Den staf van Juda, uit den hemel ons gegeven,
Aenvaerde ick liever, nu, noch by vrou moeders leven,
Dit lot ons toeviel. 'k wensch u eeuwigh onderdaenGa naar voetnoot493
Naest Godt, den oppersten, getrou ten dienst te staen.
495[regelnummer]
Wat eischtge van den zoon, alree zoo hoogh aen 't steigeren?Ga naar voetnoot495
Wat zoude een zoon, als ick, zijn moeder kunnen weigeren,
Die my ter weerelt brogt, en opvoede, om gewijt
Te triomfeeren, als geen voor noch na mijn tijt?Ga naar voetnoot498
Bersaba:
O zoon, wat is 't me een troost, datge, op den troon gezeten,
500[regelnummer]
Uw moeder, Davids weêu, den lijckrou helpt vergeeten,
En haer godtvruchtigh eert! ô eerst opgaende zon,Ga naar voetnoot501
Wat heeftme David niet belooft van Salomon!
Zoo Godt in u voltreckt de schets der profecyen,Ga naar voetnoot503
Gy zult de paelen van uw rijck en heerschappyenGa naar voetnoot504
505[regelnummer]
Uitbreiden van den Nijl noch hooger dan d'Eufraet.Ga naar voetnoot505
| |
[pagina 328]
| |
Wat sluierkroonen voert begint naer uwen staetGa naar voetnoot506
En opgangk om te zien, en worpt zich voor u neder.Ga naar voetnoot507
De Godt te Sion, op de cherubijnevederGa naar voetnoot508
Der bontkist zwevende, verhoore altijt uw bê.
510[regelnummer]
Een rijcke goutvloot vloeie u toe van overzee.
De hemel bouwe uw hof, verheffe uw steên, en muuren,Ga naar voetnoot511
Verbinde u door een gade aen maghtighe gebuuren,
Den vroomen tot een stut, den boozen tot ontzagh,Ga naar voetnoot513
En schencke u vrede, en meer dan moeders wensch vermagh.
Salomon:
515[regelnummer]
Getrouwe moeder, is uw zoon dien zegen waerdigh,
Gebieme wat de kroon vermagh: ick sta wilvaerdigh,Ga naar voetnoot516
En zweere heiligh by den Godt, die eeuwigh leeft,
En Abrahams geslacht in ons verheerlijckt heeft,
Naer zijn belofte en eedt, te stemmen uw begeeren.Ga naar voetnoot519
520[regelnummer]
De hooghste sta getuige, en hoore wat wy zweeren.
Genaeckme, en raeck hierop den koningklijcken staf.Ga naar voetnoot521
Bersaba:
Zoo sla dan mijn verzoeck, een kleene bê, niet af.
Salomon:
Hoe luidt het? 'k zal mijn woort voltrecken naer 't betaemen,
En wil het aenschijn van vrou moeder niet beschaemen.
Bersaba:
525[regelnummer]
'K verzoecke Abizag voor Adonias, naerdien
Dit, zonder uwe kroon t'ontluistren, kan geschiên.
Gedenck hy is uw vleesch, en bloet, uw eigen broeder.
Hy nadert u van ver door voorbê van uw moeder.
Hoe nu, mijn zoon? hoe dus? ontstelt u mijn verzoeck?
530[regelnummer]
'K genaeck den troon geensins op dat men u verkloeck'.Ga naar voetnoot530
Vergun hem dezen troost, in 't blaeckenst van zijn minne.
De schoone straelen van uw vaders bedtvriendinne
Doorprickelen het hart, bykans ter doot gewont.
Hy zoeckt gehoorzaemheit uit haeren wijzen mont
535[regelnummer]
Te leeren, en te staen in 't broederlijck behaegen.Ga naar voetnoot535
Dit blijckt: de broeder wou niet zonder raet te vraegen
| |
[pagina 329]
| |
Aen zijn' heer broeder, vast gestelt in 't hoogh bezit,Ga naar voetnoot537
Dit stuck beginnen, om zoo loffelijck een witGa naar voetnoot538
Te treffen. ay verleen hem uw genadige ooren.
540[regelnummer]
Hoe laegh vernedert zich uw vaders outstgeboren!
Salomon:
Vrou moeder, hoe bedroeftge uw' zoon met dezen eisch!
Bersaba:
De hemel strafme, zoecke ick anders iet dan pais.Ga naar voetnoot542
Salomon:
Onnoosle tortelduif, helaes, gy spreeckt eenvuldigh.Ga naar voetnoot543
Bersaba:
De koning houme vry onnozel en onschuldigh.Ga naar voetnoot544
Salomon:
545[regelnummer]
Maer 't voeght den koning eerst te waecken op den troon.
Wat eischtge Abizag? eisch ten bruitschat deze kroon
Met vaders schoone bruit al teffens. blinde moeder,Ga naar voetnoot546-47
Is niet Adonias mijn outste en grootste broeder,
Gewettight tot het rijck; indien natuur de wetGa naar voetnoot549
550[regelnummer]
Der erfgenaemschap stelt, de vrucht van 't eerste bedt
Den rijxstaf opdraeght, en den jongsten zoon vernedert?
Al 't stamhuis weet dit, dat hem onlangs aenhing. sedert
Heeft d'uitkomste u mijn recht en wettigheit getoont,
Daer Nathan, door Godts last en vaders last my kroont,
555[regelnummer]
En zalft en innewijdt, en noch by vaders leven,
Om dien weêrspanneling geen' voet in 't rijck te geven.Ga naar voetnoot554-56
Bersaba:
Wat kan Adonias, nu hem de maght ontbreeckt?
Salomon:
Och moeder, riecktge noch de laegen niet? hy queeckt
Eene adder, die verwarmt hem 't hart haest af zal steecken.Ga naar voetnoot559
560[regelnummer]
Abizag zoeckt hy minst, maer al zijn leedt te wreecken,Ga naar voetnoot560
En, onder huwlijx schijn, my listigh onder 't zwaert
Te kruipen: maer hy wet met dien geveinsden aertGa naar voetnoot561-62
Het slaghzwaert, dat hem dreight den wissen slagh te geven.
| |
[pagina 330]
| |
Hy brengt zich heden los om goet en bloet en leven.Ga naar voetnoot564
565[regelnummer]
Aertspriester Abjathar met veltheer Joab kant
Zich weder tegens ons. zy vliegen van zijn hant,Ga naar voetnoot566
En vlammen op den roof, als afgerechte valcken.Ga naar voetnoot567
Zy willen door de schoone Abizag my verschalcken.
Deze is de brantpop, om in eenen oogenblickGa naar voetnoot569
570[regelnummer]
Dien brant te stichten door al' t koningkrijck: maer ick
Zweer tijdigh 't smeulend vier met luttel bloets te blussen.
Abizag magh voor 't jongst het gapend hooft dan kussenGa naar voetnoot572
Van haeren bruidegom Adonias.
Bersaba:
verschoon
Dien schoonen jongelingk.
Salomon:
'k vermagh 't niet, by mijn kroon,
575[regelnummer]
Doch zal het halsrecht niet uitwercken door den Satan,Ga naar voetnoot575
Maer vraegen eerst Godts mont om raet. men roepe Natan,Ga naar voetnoot576
Den heiligen profeet, en 't hooft van Arons hut,Ga naar voetnoot577
Aertspriester Sadock, die de heilighdommen stut.Ga naar voetnoot578
Behaeght het moeder, laet dit oordeel ons bevolen.Ga naar voetnoot579
580[regelnummer]
Wie Godt om raet vraeght kan in 't halsgerecht niet doolen.Ga naar voetnoot580
SADOCK. NATAN. SALOMON.
Sadock:
De Godt van Abraham behoede Davids zoon.
Natan:
De zelve hanthaef d'eer van Jesse by de kroon.Ga naar voetnoot582
Sadock:
Hy legere eene wacht van englen om zijn staeten.
Natan:
Hy dempe erfvyanden, die Sions opgangk haeten.Ga naar voetnoot584
Salomon:
585[regelnummer]
Aertspriester Sadock, en gy heilige profeet,
Geheimraên van het rijck, die beide uw wacht bekleet,Ga naar voetnoot586
| |
[pagina 331]
| |
Ten dienst des konings, en tot heil der onderzaeten,
Wy mogen ons, naest Godt, op uwe wacht verlaeten,
Als andren weifelen en wancklen in hun trou.
590[regelnummer]
Pylaeren van dit hof, en heerlijck hooftgebou
Der koningkrijcken, ons door Godts gena beschoren,
Wy vonden raetzaem en hooghnoodigh u te hooren.
Adonias verzoeckt Abizag tot een bruit
Door moeders voorbê. laet ons hooren uw besluit.
Sadock:
595[regelnummer]
Verzoeckt Adonias Abizag door uw moeder?
Salomon:
Gy hoort wat hy verzoeckt.
Natan:
d'alziende zy de hoeder
Van uwe majesteit, uit 's hemels hoogen trans.
Sadock:
Dat is een werck van een gevaerelijcke kans.Ga naar voetnoot598
Natan:
Hoe, durf Adonias den leeu van Juda wecken?Ga naar voetnoot599
Sadock:
600[regelnummer]
Hy treet op kool en asch, die smeulend vier bedecken.
Natan:
Laet hem uw tanden zien. waeck op, ô Salomon.Ga naar voetnoot601
Sadock:
Hier smeult een oproer van den tweeden Absolon.
Natan:
Een tweede Seba treckt het stamhuis op zijn zijde.Ga naar voetnoot603
Sadock:
Men dempe 't oproer, eer het uitberst'.
Natan:
recht, men snijdeGa naar voetnoot604
605[regelnummer]
Die slang van Bichri weêr het hooft af tot ontzagh.Ga naar voetnoot605
Salomon:
Men onderzoecke eerst wat de kroon verdraegen magh:Ga naar voetnoot606
Zoo wort het halsrecht best ontschuldight en verdaedight.Ga naar voetnoot607
| |
[pagina 332]
| |
Natan:
Gy en uw vader hebt hem onlangs begenadight,
En uw genade wort dus lasterlijck gehoont.Ga naar voetnoot609
Sadock:
610[regelnummer]
Het oproer wort gesterckt, zoo 't halsrecht dit verschoont.
Salomon:
Wy overweegen 't vast, en luistren met gedachten,Ga naar voetnoot611
Oock naer den naklanck, op dit halsgerecht te wachten.Ga naar voetnoot612
Sadock:
De wijze koningk, die rechtvaerdigh loont en straft,
Bekreunt zich luttel, zoo een hont hier tegens blaft.Ga naar voetnoot614
Natan:
615[regelnummer]
Wie billijck loont en straft, zal 't nimmer zich ontdancken.Ga naar voetnoot615
Salomon:
Een billijck koning schuwt oock lasterlijcke klancken.Ga naar voetnoot616
De broeder moet hier voor zijn' broeder staen te recht.
Sadock:
Het kroonrecht kent geen bloet, neen zeker. het beslechtGa naar voetnoot618
Dit ongelijck door 't zwaert. wat valt hier lang te pleiten?Ga naar voetnoot619
620[regelnummer]
Adonias quetst Godts en 's konings majesteiten.Ga naar voetnoot620
Salomon:
Hoe blijckt dit? hy verzoeckt, indien het ons behaeght,
Zijn vaders weeu ten echte, eene ongerepte maeght.
Natan:
En trout hy 's konings weeu, dan is hy daedtlijck koning.Ga naar voetnoot623
Aertspriester Abjathar zal 't zalven, en de krooning
625[regelnummer]
Met olihoorne en kroon voltrecken naer den eisch.Ga naar voetnoot625
Als Joabs degen hem dan voert in uw palais,
Zoo staet Adonias geen' Salomon te duchten,
Die berght zijn leven, kan hy noch ten rijcke uitvlughten.Ga naar voetnoot628
Sadock:
Al 't priesterdom, rondom en in Jerusalem,
| |
[pagina 333]
| |
630[regelnummer]
Hangt noch aen Abjathars, gelijck aen Arons, stem.Ga naar voetnoot630
Al d'oude krijghsliên, die veel jaeren met genoegen,
Ten dienst van vader, 't zwaert in Joabs krijghseedt droegen,Ga naar voetnoot632
Zien naer den veltheer om. zy beide, aen dit verraet
Verknocht, getuigen hoe twee pylers van den staet,Ga naar voetnoot633-34
635[regelnummer]
De godtsdienst en het zwaert uw broeders aenslagh stutten.
Men moet den springvloet, eer die inbreeck, tijdigh schutten,Ga naar voetnoot636
Of anders is 't te spa.
Natan:
gy weet hoe Isbozeth,
De zoon van Saul snel door Abners velttrompet
In 't leger wert gevoert, en koning uitgeroepen,
640[regelnummer]
Schoon Juda vader zalfde en aenbadt met zijn troepen.
Zijn rijck hielt jaeren stant, zoo pal gelijck een post,
Eer al het stamhuis wiert van dat gewelt verlost,
Niet zonder stroomen bloets godtsjammerlijck te storten:Ga naar voetnoot637-43
Dies waeck by tijts, wilt gy u zelven niet verkorten.Ga naar voetnoot644
Salomon:
645[regelnummer]
Heer vader dempte lest zijn schoonvaêrs overschot,Ga naar voetnoot645
De zeven broeders, en niet zonder raet van Godt,Ga naar voetnoot646
Ten zoen van Gabaon, om hongersnoot te keeren,
Een scherp tweesnedigh zwaert. hy kon het recht verweerenGa naar voetnoot648
Met Gods orakel: noch ontging men d'opspraeck niet,Ga naar voetnoot649
650[regelnummer]
Zoo lasterlijck gestroit door al het rijxgebiet,Ga naar voetnoot650
Als of de wraecklust zocht dat gruwelijck verdoemenGa naar voetnoot651
Met Godts orakelen te decken, en verbloemen,
Geensins genoeght dat hy al Sauls erf bezat,Ga naar voetnoot653
Ten waer men 't overschot noch voort de borst intradt.Ga naar voetnoot654
Sadock:
655[regelnummer]
Uw vader vont zich zelf gerust in 't vroom geweten.Ga naar voetnoot655
Salomon:
Een koning is ten toon op zijnen troon gezeten,
Als op een hoogh tooneel, daer elck hem ziet en hoort.
Rechtvaerdigh halsgerecht wort met een vlack van moortGa naar voetnoot658
| |
[pagina 334]
| |
Geschantvlackt, zoo daer iet met glimp valle op te spreecken.Ga naar voetnoot659
660[regelnummer]
Hier worstelt bloet met bloet. men magh op schijnbaer tekenGa naar voetnoot660
Geen vonnis vellen, daer de reden tegens pleit.
Natan:
Waer 't minste blijck is van gequetste majesteitGa naar voetnoot662
Verschoont men niemants schult. wort hier te kort geschoten,
Zoo wort door slapheit haest een zee vol bloets vergoten,Ga naar voetnoot664
665[regelnummer]
Dat door gestrengheit met een' druppel blijft geboet.Ga naar voetnoot665
De kroonzucht schimpt niet, ziet noch Godt aen, noch haer bloet.Ga naar voetnoot666
Salomon:
Wat wort dit hart beklemt, genepen als met schroeven!
Godt weet hoe noode ick mijn' heer broeder zou bedroeven,
Zoo noode als vader dien verstockten Absolon.
Sadock:
670[regelnummer]
Uw vader stopte met dat heiloos lijck een bronGa naar voetnoot670
Van jammeren en bloet, voor hem en 't rijck te vreezen.
Die geest is weder in Adonias verrezen.
Dees gaet zijn broeders gangk in schoonheit hem gelijck,
Wint gunst, en spant de kroon in 't harte van uw rijck.Ga naar voetnoot674
675[regelnummer]
Om tegens vaders kroon zich met gewelt te kanten,
Bestuwde hem een wacht van vijftigh lijftrouwanten.Ga naar voetnoot676
Hy stelde een ridderschap, en veel strijtwagens toe,Ga naar voetnoot677
Terwijl heer vader sliep, te luttel op zijn hoe'.Ga naar voetnoot678
Aertspriester Abjathar, en veltheer Joab strecktenGa naar voetnoot679
680[regelnummer]
Slaghpennen aen zijn wieck. zy mompelden, en deckten
Hun godtloos opzet, dat quam op een onweêr uit,
Toen elck ten offer liep, op schel bazuingeluit.
Nu popt men listigh met Abizags feestbanketten,Ga naar voetnoot683
Om onder bruiloftsschijn met klinckende trompetten
685[regelnummer]
Dien bruidegom uw kroon te spannen om het hooft.Ga naar voetnoot685
Salomon:
Hy treurt, van inkomste en staetmiddelen berooft.
Zijn armen vallen kort, om zulck een' last t'omvatten.Ga naar voetnoot687
| |
[pagina 335]
| |
Natan:
De milde Abizag, rijck van koningklijcke schatten,
Indienze hem ontfange in haeren gloênden schoot,
690[regelnummer]
Sluit geen trezooren voor haer' liefste in hoogen noot.Ga naar voetnoot690
Salomon:
Die zuivre maeght wert noit van hoveling besproken.Ga naar voetnoot691
Zy heeft heer vaders mont en oogen zelf geloken.Ga naar voetnoot692
Hoe zouze trouweloos zijn afkomst nu verraên?Ga naar voetnoot693
Sadock:
Men magh op liefde van een wanckle vrou niet staen,Ga naar voetnoot694
695[regelnummer]
Daer 't koningkrijcken scheelt te winnen, of ontbeeren,Ga naar voetnoot695
En d'outste billijcker den jongsten zou regeeren,
Naer eisch en reden van natuure en haere wet.
De koning hoort wel wat men mompelt van dit bedt,
Waeruit hy voortquam, en hoe vader by zijn leven,
700[regelnummer]
Niet zonder opspraeck, u ten troon heeft opgeheven.Ga naar voetnoot700
De grontslagh van uw' staet, noch onbestorven, lijdtGa naar voetnoot701
Den minsten aenstoot niet, en eischt gewis meer tijtGa naar voetnoot702
Om zich te zetten, en begroeien tegens 't razen
Der dwerrelwinden, die uit twalef hoecken blazen,Ga naar voetnoot704
705[regelnummer]
En torens scheuren van hunn' taeien wortel af.Ga naar voetnoot705
Salomon:
Och, moght heer vader zelf eens opzien uit zijn graf,
En ick, in dezen schijn, noch raet by hem gaen zoecken!Ga naar voetnoot707
Natan:
Hou u gewaerschuwt: laet uw wijsheit niet verkloecken.Ga naar voetnoot708
Salomon:
Ick wil godtvruchtigh my hierop met Godt beraen,
710[regelnummer]
En uitzien hoe men best alle opspraeck magh ontgaen.Ga naar voetnoot710
Zangk:
Wat is 'er nu op handen?
Wat mompelt het palais?
| |
[pagina 336]
| |
Adonias, aen 't branden,Ga naar voetnoot713
Verzoeckt met 's konings paisGa naar voetnoot714
715[regelnummer]
Abizags hant te trouwen.Ga naar voetnoot715
Hoe wil dees bê beslaen?Ga naar voetnoot716
Die bloem van alle vrouwen
Veel waerdiger te staen
In Salomons genade,
720[regelnummer]
Is eenen prins te rijck,Ga naar voetnoot720
En schoon. hy biet haer schade:Ga naar voetnoot721
Zy zal dat huwelijck
Ontzeggen, zoo verschooningGa naar voetnoot723
Ten hove gelden magh.Ga naar voetnoot724
725[regelnummer]
Z'is tegens eenen koningGa naar voetnoot725
En koningklijck gezagh
Van Godt zoo schoon geschapen,Ga naar voetnoot727
En waert in 't vlacke velt
Gehaelt door zwaert en wapen:
730[regelnummer]
Als Jesses zoon, Godts helt,Ga naar voetnoot730
Om Sauls dochter slaghteGa naar voetnoot731
Den grooten Filistijn,
Die Jakobs heir verachte.
Wie zal haer bruigom zijn?
Tegenzangk:
735[regelnummer]
Gevaltze 's konings oogen,Ga naar voetnoot735
Zoo schiet de prins te kort.
De kroon kan niet gedoogen
Dat hy verheven wort.
De jongste lijdt geen' ouder,Ga naar voetnoot739
740[regelnummer]
Die zulck een' aenhang hadt,
En onlangs met de schouder
Der koningklijcke stadtGa naar voetnoot742
Ten toon wert omgedraegen,Ga naar voetnoot743
Op d'algemeene stem,Ga naar voetnoot744
745[regelnummer]
En Abjathars behaegen.
Indien Jerusalem
| |
[pagina 337]
| |
Deze eere moght gebeuren,Ga naar voetnoot747
Dat zy te prijck gezet,Ga naar voetnoot748
Getoont met ope deuren,
750[regelnummer]
Als bruit, de minnewet
Aen Salomon moght geven;Ga naar voetnoot750-51
Wat zouden wy aen haer
Al vreught en troost beleven!
Zy zoude jaer op jaer
755[regelnummer]
Het hof met zoonen zegenen,
Daer 's grootvaêrs kroost in blonck!Ga naar voetnoot756
Wat zou 't een gouteeu regenen!
Jerusalem wert jongk.
Toezangk:
Keer, ô zorgh des albehoeders,
760[regelnummer]
Dat de schoone Abizag niet
Door nayver van gebroeders
Stof bestelle, tot verdrietGa naar voetnoot762
Van getrouwe burgeryen,
Heel genoeght aen 't scepterlot,Ga naar voetnoot764
765[regelnummer]
Dat, voor Davids overlyen,
Salomon is toegevallen,
Uit den rijcken schoot van Godt,
Die geene oude schat noch kent.Ga naar voetnoot768
d'Opperwijsheit trof haer endt.Ga naar voetnoot769
|
|