De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663
(1936)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 310]
| |
Adonias
| |
[pagina 311]
| |
De hemel geef het. och, gebeurde my die zegen;Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Ick zou het tegens gout noch kroonegout opweegen.
Gy schoone, belgh u niet, noch keer zoo streng en rasGa naar voetnoot21
Uw blinckende oogen van den prince Adonias:
De tijt verandert wel der dingen naem en orden.
Gy waert mijn moeder: dat verbiet u niet te wordenGa naar voetnoot24
25[regelnummer]
Mijn bedtgenoote, zoo het hemelsche geluckGa naar voetnoot25
Ons bey gewaerdige door banden van een juckGa naar voetnoot26
Te paeren: neen gewis. quaemt gy mijn vier te koelen,Ga naar voetnoot27
Dat zou mijn vaders geest en assche zelfs gevoelen,Ga naar voetnoot28
Zoo d'overleên noch met zijne afkomste is belaên.Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Ick bidde u luister toch, en blijf een luttel staen.
Abisag:
Doorluchtste prins, van Godt gezegent,
Wat stroitge zulck een loof voor my,Ga naar voetnoot32
Die noit van u dus ben bejegent?Ga naar voetnoot33
Deze eer gaet boven mijn waerdy:
35[regelnummer]
Oock lijdt de tijt niet dartle redeGa naar voetnoot35
Zoo vroegh te voeren. het gebeent'
Van uw' heer vader rust in vrede.
Ick heb mijne oogen uitgeweent,
Het rougewaet pas uitgetogen.
40[regelnummer]
De lijckklaght en het hofgeschrey,Ga naar voetnoot40
Jerusalem en 't rijck bewogen.
Het is te vroegh van bruiloftsrey,
En bruit, en bruiloften te reppen.Ga naar voetnoot43
Oock leerde vader dagh en nachtGa naar voetnoot44
45[regelnummer]
My lust in Moses wetten scheppen.
Dat voeght het vaderlijck geslacht.
Wat leerde ick al verborgentheden
Uit 's konings mont, daer Godt door sprack!
Toen hy my 's nachts, op mijn gebeden,
50[regelnummer]
De fackel van Godts woort ontstack,Ga naar voetnoot50
My wees den wandel der aertsvaderen,Ga naar voetnoot51
En monsterde eeuwen, die voorheen
Verliepen, of van verre naderen,Ga naar voetnoot52-53
| |
[pagina 312]
| |
Daer Jakobs hoop en troost uit scheen.
55[regelnummer]
Hy leerde my Messias kennen
Uit schaduwen, en ommetreck.Ga naar voetnoot55-56
Ick zweefde op Cherubijne pennen,Ga naar voetnoot57
En tradt de leeuwen op den neck.Ga naar voetnoot58
Hy toonde my de schets des tempels,
60[regelnummer]
Zoo rijckelijck door Salomon
Te bouwen, koor, altaer, en drempels,
En wat geen mensch bedencken kon.Ga naar voetnoot60-62
Zijn aendacht heeft mijn' geest ontsteecken.Ga naar voetnoot63
Het lustme alleen van Godt te spreecken.
Adonias:
65[regelnummer]
Het spreecken van Godts recht en wet
Is loffelijck, doch eischt zijn stonden:Ga naar voetnoot66
Daer staen de priesters aen gebonden,Ga naar voetnoot67
Die voor ons waecken in 't gebedt.
Het vryen eischt oock zijne tijden,
70[regelnummer]
En voeght den jongelingen eerst.Ga naar voetnoot70
De liefde, die het al beheerst,
Gebiet ons in dit velt te strijden.
Zoo gingen al de vaders voor,
En noodden ons hun streeck te houden.Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Heldinnen, die geslachten bouden,Ga naar voetnoot75
Verdaegen ons op 't zelve spoor.Ga naar voetnoot76
Het is my ernst. ick hoop u heden
Noch aen te zoecken by het hof.Ga naar voetnoot77-78
O schoone, 't zy met u verlof.
80[regelnummer]
Och neigh u oor naer mijn gebeden.
Abisag:
Dat is een donderslagh in 't oor.
Zou my de prins ten hove aenzoecken?
Daer komt hy langkzaem tot gehoor.Ga naar voetnoot83
Bedenck u wel. leef raet met kloecken.Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Verschoon uwe eer en achtbaerheit:
Uw broeder zoeckt u niet te huwen.Ga naar voetnoot86
| |
[pagina 313]
| |
En wort uw aenzoeck u ontzeit,Ga naar voetnoot87
Al 't joffrentimmer sal u schuwen.Ga naar voetnoot88
't Verzoecken staet den prince vry:
90[regelnummer]
Maer kuntge my hier in geloven,
Gy raeckt'er lichtelijck in ly,Ga naar voetnoot91
Of kommerlijck dien hoeck te boven.Ga naar voetnoot92
Wie t'ontijt vruchten plucken wil,
Zal 't zwaerlijck naer zijn' wensch gelucken.Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
Wat hindert uitstel? hou u stil.
Ontijdigh ooft valt wrang in 't plucken.Ga naar voetnoot96
Adonias:
Betrout gy 't ons, men heeft de zaeckGa naar voetnoot97
Met wijze mannen overwogen,
En raet van aenzien en vermogen.Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
Gy zijt de liefste, om wie ick blaeck.
Men zal dit aenzoeck zoo beleiden,Ga naar voetnoot101
Dat ons de bruit niet kan ontstaen.Ga naar voetnoot102
Wy vangen 't werck niet reuckloos aen,
Maer rijp, omzichtigh, en bescheiden.Ga naar voetnoot104
Abisag:
105[regelnummer]
Wie zijn die raeden? meltze my.Ga naar voetnoot105
Zie toe, en laet u niet verblinden.
Ga hier een luttel aen een zy.Ga naar voetnoot107
Wat grontvest heeft dit onderwinden?Ga naar voetnoot108
Adonias:
De groote aertspriester Abjathar
110[regelnummer]
Met veltheer Joab onderstutte
Mijn huwlijx voorslagh in Godts hutte,Ga naar voetnoot111
O licht des rijx! ô morgenstar!
Men zal eerst 's konings moeder winnen,
En houden aen by Berseba:Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
Zoo kan men, onder haer gena,Ga naar voetnoot115
't Verzoeck aen Salomon beginnen.
De zoon kan zijn vrou moeder niet
Haer bede ontzeggen, en beschaemen.
| |
[pagina 314]
| |
Hoe zou den koning dit betaemen,
120[regelnummer]
In 't opgaen van zijn rijxgebiet?Ga naar voetnoot120
Abisag:
Gy stut met afgezette maghten
En maghtelozen raet uw daet.Ga naar voetnoot121-22
Wat uitkomst staet u hier te wachten,
Indien dit averechts beslaet?Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
Doch is uw jeught aldus op trouwen
Verslingert, ga te keur in 't hof,Ga naar voetnoot126
En kies de bloem uit alle vrouwen.
Een' prins als gy ontbrack noit stof.
Adonias:
Mijn vader had u uitgekozen
130[regelnummer]
Uit twalef stammen, waer de zonGa naar voetnoot130
Een schoone maeght beschijnen kon.
Gy zijt de bloem van al de rozen.
Verquick mijn hart met uwen geur,
En zwelgh mijn ziel in met de tippen
135[regelnummer]
Van uwen mont en roode lippen.
Waerom verschietge dus uw kleur?
Ick hoop de honighleckernijen
Uit uwen mont, in uwen schoot,
Te zuigen, daer de min my noot.
140[regelnummer]
Ick ga hier op ten hove vrijen.Ga naar voetnoot140
Daer komt nu d'oude koningin
Ter hutte treden naer Godts outer.Ga naar voetnoot142
De liefde maeck' den minnaer stouter.
De hemel zegene ons begin.
Abisag:
145[regelnummer]
Wat my belangt, ick sta gelaeten,
Aen 's konings wil, en Sadox stem.Ga naar voetnoot145-46
De hemel zeegne Davids staeten,
En waecke voor Jerusalem.
Wy zullen ons gehoorzaem draegen.Ga naar voetnoot149
150[regelnummer]
Wat Godt behaeght, zal my behaegen.
| |
[pagina 315]
| |
BERSABA. ADONIAS.
Bersaba:
Adonias, dus vroegh en vierigh in het werck,Ga naar voetnoot151
Abisag het geley gegeven naer de kerck,
En met een' morgengroet den kerckgangk onderhouden?Ga naar voetnoot153
Dat ging zoo minnelijck, als waert gy ondertrouden,Ga naar voetnoot154
155[regelnummer]
Of eerstgetrouden, zoo 't mij uit de trali scheen.Ga naar voetnoot155
Wat luistert gyze in 't oor, daer zy u spreeckt alleen,Ga naar voetnoot156
Zoo stil aen d'eene zy? wat broeit hier, twist, of vrede?Ga naar voetnoot157
Adonias:
Vrou moeder, durf men u ootmoedigh met een bedeGa naar voetnoot158
Van ver genaecken, 'k heb een vriendelijck verzoeck.
Bersaba:
160[regelnummer]
Indien gy onraet broeit, zoo treffe u vaders vloeck.
Laet hooren wat uw geest ontworpt en heeft begrepen.Ga naar voetnoot161
Hoe schijntge zoo verbaest, als waer het hart benepen?Ga naar voetnoot162
Uw aengezicht ziet bleeck, en quijnt, als afgevast.Ga naar voetnoot163
Adonias:
De bleeckheit is de verf, die eenen minnaer past,Ga naar voetnoot164
165[regelnummer]
En jongeling, getroost van hartewee te sterven,Ga naar voetnoot165
Indien hy troosteloos zijn liefste pant moet derven.
Het is uit loutre min dat ick aen 't quijnen sla.
Mijn leven drijft alleen op hoop van uw gena.Ga naar voetnoot168
Belieft uw majesteit mijn toeleg nu te zegenen,
170[regelnummer]
Zoo kan my heden niet dan heil en troost bejegenen.Ga naar voetnoot170
'K verwacht van uwe hant alleen 't gewenschte goet.
Bersaba:
Gy meent Abizag?
Adonias:
recht. Abizag is de gloet,
Daer 't jeugdigh hart in blaeckt. die schoonste, uit alle stammen
Voor vader opgezocht, is voester van mijn vlammen.Ga naar voetnoot174
175[regelnummer]
Het zy ick waecke, of slaepe, of nederlegge, of sta,
Abizag of haer schijn en schaduw volghtme na.Ga naar voetnoot176
Zy houdt mijn zinnen met haer schoonheit opgespannen.Ga naar voetnoot177
| |
[pagina 316]
| |
My lust geen spiegelstrijt, geen poort noch burgh te mannen,Ga naar voetnoot178
Noch met den zwijnspriet het schuimbeckende everzwijnGa naar voetnoot179
180[regelnummer]
Te vliegen in den mont, noch, vrolijck by den wijn,Ga naar voetnoot180
De bloem der ridderschap met boordevolle schaelen,
Op feest en hofbancket, te toeven en onthaelen:Ga naar voetnoot182
My lust Abizag nu alleen ten dienst te staen.
Bersaba:
En wanneer ging die brant in uwen boezem aen?Ga naar voetnoot184
Adonias:
185[regelnummer]
Toen vader overleedt, en d'oogen had geloken.
Bersaba:
En wanneer hebtge haer hier over aengesproken?
Adonias:
Eerst daetlijck, noit voorheen.Ga naar voetnoot187
Bersaba:
waerom zoo lang gebeit?
Waerom niet eer?
Adonias:
Zy heeft den rou eerst afgeleit,Ga naar voetnoot188
Hoewel zy jaeren lang dien rou in 't hart zal draegen,
190[regelnummer]
Ten zy een wederga die smart koome uit te vaegen:Ga naar voetnoot190
En jammer waer het datze, in staet van weduvrou,
Het leven, dat elck lust, dus eenzaem slijten zou,
En geen afzetsel den nakomeling getuigenGa naar voetnoot193
Van zulck een schoonheit, daer zich engelen voor buigen
195[regelnummer]
Met alle eerbiedigheit, noch noit bespieglens moe.Ga naar voetnoot195
Hoe dickwijl zwaeide haer mijn hart het wieroock toe,
Als zy ten outer gingk, of quam door 's konings zaelen,
Gelijck een lentezon, het hofgewelf bestraelen!
Dan eerde kerck en hof haer, als een heilighdom.
200[regelnummer]
Wat oogen had in 't hooft stont voor die schoonheit stom.
En lagh ick doot of blint in dicke duisternissen,
Dat waer my liever dan haer aenschijn lang te missen.
Vrou moeder, had u oit mijn vaders min geraeckt,
Zoo troost en help den zoon, wiens hart van minne blaeckt.
205[regelnummer]
Gy kunt mijn vaders asch noch in het graf verblijden.
Hem stont met maghtigen, my staet alleen te strijdenGa naar voetnoot206
| |
[pagina 317]
| |
Om eene schuwe maeght, de zuiverste die leeft,Ga naar voetnoot207
En daer heer vaders bed getuighenis van geeft.
Bersaba:
'K beken, de koning, die dees bedtgenoot noit repte,Ga naar voetnoot209
210[regelnummer]
Getuighde dat natuur noit kuischer schoonheit schepte:Ga naar voetnoot210
En zulck een diende hem, in zijnen lesten dagh,
Tot 's levens onderhoudt, daerze in den arrem lagh
Des ouden kouden helts: maer is zy niet manachtigh,Ga naar voetnoot213
En schuw van huwelijck; hoe valtge dan dus klaghtigh?Ga naar voetnoot214
215[regelnummer]
Een jongelingk, als gy, in 't blaeckenst van zijn jeught,Ga naar voetnoot215
Hoeft wedermin, een bruit, die leven schept en vreught
Den bruidegom en helt in 't velt van min t'ontmoeten,Ga naar voetnoot217
Den kus met wederkus, een echte schult, te boeten.Ga naar voetnoot218
Ontstaet u dit; wat baet u 't liefdeloze schoon?Ga naar voetnoot219
220[regelnummer]
Eene ongevoelijckheit? de roozen op de koonGa naar voetnoot220
Te kreucken, en van haer geen' wedergroet te voelen?
En veinstze min, dat kan oprechte min niet koelen.
Een zoon van David blijft voor geene Abizag staen.Ga naar voetnoot223
Gy mooght door al het rijck ten kusse en keure gaen.Ga naar voetnoot224
225[regelnummer]
Of lust het uwe jeught de rijxgrens t'oversteigeren;Ga naar voetnoot225
Geen omgelegen vorst zal u zijn dochter weigeren,Ga naar voetnoot226
En broeder uw verzoeck inwilligen, indienGa naar voetnoot227
Dit, zonder Moses wet t'ontwijden, kan geschiên.
Bedenck u liever. laet uw liefde wat bedaeren.
230[regelnummer]
Hy struickelt menighmael, die haestigh voort wil vaeren.
Adonias:
Doorluchtste koningin, naest Godt, mijn toeverlaet,
Al wie een minnend hart in 't blaecken wederstaet,
Die noopt rechtschape min met sporen, helptze aen 't hollen.Ga naar voetnoot233
Men schut geen' donderkloot: hy moet ten ende rollen.Ga naar voetnoot234
235[regelnummer]
Zoo berst een zwangre wolck met vier en blixem uit.
Mijn leven loopt gevaer, wort deze drift gestuit.
Gy kent te wel den aert van koning Davids zoonen.
Zy volgen vader na, die leven staet en kroonen
| |
[pagina 318]
| |
Min schatte dan een schoone en aengenaeme ziel,Ga naar voetnoot239
240[regelnummer]
En, toen de maght bezweeck, noch treck tot vrouwen hiel,Ga naar voetnoot240
Ja 't leven onderhiel door levende artsenyen.Ga naar voetnoot241
Zijn hooghste vreught bestont in wapenen en vryen.Ga naar voetnoot242
Als hy de harpsnaer op de hooghste toonen treckt,
Dan hoort men 't bruiloftsliet, Godts wijsheit, zoo bedeckt
245[regelnummer]
Met loof en bloemwerck, dat men billijck hem ten prijs zeit:Ga naar voetnoot245
Het harpgezangk begrijpt een overbloemde wijsheit,Ga naar voetnoot246
Wat anders in den klanck, wat anders in den zin.Ga naar voetnoot243-47
Zoo hing hy gansch aen een van vrouwenliefde en min:Ga naar voetnoot248
En schoon Abizag my bezweeck in minneplichten;
250[regelnummer]
Zy kanme uit vaders mont met raet en wijsheit stichten:Ga naar voetnoot249-50
Want onse bruske jeught behoeft een spoore en toom,Ga naar voetnoot251
Om in godtvruchtigheit, recht tusschen hoop en schroom,Ga naar voetnoot252
Voor Godt te wandelen, en, schuw van 't spoor der boozen,Ga naar voetnoot253
Te letten hoe de quaên zich zelfs verreuckeloozen.Ga naar voetnoot254
255[regelnummer]
Had blaeckende Ammon, en staetzuchtige Absolon,Ga naar voetnoot255
Eer elck van beide blint zijn lasterstuck begon,Ga naar voetnoot256
Met zulck een raetsvrou raet geleeft; zy bloncken hedenGa naar voetnoot257
Noch in hunn' vollen glans, gedient, en aengebeden:
En noit had ick voorheen 's rijx erfgenaem, uw' zoon,Ga naar voetnoot259
260[regelnummer]
Den recht gewettighden, zoo reuckloos naer de kroon
Gesteecken, dat hy ons genadigh heeft vergeven;Ga naar voetnoot260-61
Dies houde ick nu, naest Godt, van hem alleen mijn leven
Te leene, en wensch dien dagh te leven, dat ick dit
Noch eens verdienen magh. ick toone u 't zuiver wit,
265[regelnummer]
Waerop mijn minne mickt. och of men 't moght beschieten:Ga naar voetnoot262-65
Dat waer noch eens van hem het levens licht genieten.
Bersaba:
Wat eischtge Abizag van uw moeder tot een bruit?
| |
[pagina 319]
| |
Dit hangt aen mijnen zoon, en 't koninglijck besluit.Ga naar voetnoot268
Ga spreeck den koning zelf, uw noothulp, en uw' broeder.Ga naar voetnoot269
Adonias:
270[regelnummer]
Helaes, mijn aert is bloo. de voorspraeck van de moeder
Vermagh dit op den zoon, die zijne moeder eert.Ga naar voetnoot271
De hemel heeft het rijck van my op hem gekeert;Ga naar voetnoot272
Schoon my de rijxkroon van den hemel scheen beschoren:Ga naar voetnoot273
Want ick, na Absolon, was d'outste en eerstgeboren;
275[regelnummer]
Waerom al 't stamhuis op het wettigh kroonrecht zagh,Ga naar voetnoot275
Toen elck my toeviel. nu by onderling verdragh,Ga naar voetnoot276
En 't hemelsche beleit, en vaderlijck begeeren,
Bezworen met een' eedt, de jongste moet regeeren,
Zoo buigen wy ons hooft gewilligh onder hem,
280[regelnummer]
En smeecken u, verwerf dat broeder toch zijn stemGa naar voetnoot280
Verleene op uwe bede, en my Abizag schencke,
Gelijck een pant, waer by ick zijn gena gedencke.Ga naar voetnoot282
Wat is ter weerelt dat een zoon in dit geval
De moeder, hem zoo hoogh bevolen, weigren zal?Ga naar voetnoot284
285[regelnummer]
Stemt uw en mijn verzoeck in billijckheit te zamen,Ga naar voetnoot285
Gy zult mijn bê, noch hy u voorbê, niet beschaemen.
Bersaba:
Abizag minne ick met een moederlijck gemoedt.
Z'is waerdigh uitbesteet aen 't koningklijcke bloet.Ga naar voetnoot288
Een die den vader minde, en onderhiel in 't leven,
290[regelnummer]
Zal Davids trouwen zoone in trouwe niet begeven.
'K verwachte uit haeren schoot een' zoon ten steun van 't rijck,
Die zijn' grootvader in geen dapperheit bezwijck'.Ga naar voetnoot292
Adonias, 'k belove uw woort ten hoof te houden.Ga naar voetnoot293
Mijn zoon heeft uw vergrijp van harte quijtgeschouden.Ga naar voetnoot294
295[regelnummer]
Volhardt stantvastigh en getrou tot's levens endt.
Gy weet hoe hy zich quetst, die majesteiten schent.
Abizag zal u niet dan loutre deught inscherpen,Ga naar voetnoot297
En leeren hoe men zich de kroon moet onderwerpen.
Wy gaen ten bergh op Godt aenbidden veur het koor.Ga naar voetnoot299
300[regelnummer]
Belieft het u, beklee mijn zijde op 't heiligh spoor.Ga naar voetnoot300
| |
[pagina 320]
| |
Zangk:
Hoewel wy 't roukleet nederleiden,
En maenden lang, op Davids lijck,
't Verlies des grooten helts beschreiden,
Met al de vromen van het rijck;Ga naar voetnoot304
305[regelnummer]
Noch draegen wy den rou in 't harte.
De rou hangt allerminst in 't kleet.
Den nadruck voelen wy met smerte,Ga naar voetnoot307
En al te bitter harteleet.
De weezen missen hunnen vader,
310[regelnummer]
De weeuwen haeren man en vooght.Ga naar voetnoot310
De traenen vloeien uit eene ader
En bron van droefheit, noit verdrooght,
By zonneschijn en by het maenlicht.
De helt is meer dan traenen waert.
315[regelnummer]
De druck zet kreucken in ons aenzicht.Ga naar voetnoot315
De jongkvrou schijnt te vroegh bejaert.
Al leert de reden rou ontwennen;Ga naar voetnoot317
Het geeft ons danckbaer hart te kennen.
Tegenzangk:
Met reden eeren wy hem danckbaer,
320[regelnummer]
Die zoo veel strijts heeft doorgestreên,
En steilten, woest en onbegangkbaer,
Met zuure trappen opgetreên.Ga naar voetnoot322
Zoo wy van Goliath beginnen,
Tot dat hy out met lijfsgevaerGa naar voetnoot324
325[regelnummer]
Reus Isbibenob holp verwinnen,
Al viel het harrenas te zwaer
Den bevenden en afgeleefden;
Wie kon hem volgen, toght op toght,
Daer zoo veel brave mannen sneefden?Ga naar voetnoot329
330[regelnummer]
Wat rampen liet hy onbezocht?Ga naar voetnoot330
Uit vrees van al zijne eer te doven
Most zelf de krijghsraet hem gebiên,
Die lang alle afgunst was te boven,Ga naar voetnoot331-33
| |
[pagina 321]
| |
Te rusten, om gevaer te vliên:
335[regelnummer]
Een minder zou het rijck beschermen.Ga naar voetnoot335
Toen viel hy in Abizags armen.
Toezangk:
Abizag heeft al 't rijck verplicht,Ga naar voetnoot325-37
Toen d'alleropperste gehengdeGa naar voetnoot338
Dat zy den helt met haer gezicht
340[regelnummer]
Bestraelde, en 't leven noch verlengde,
Uit loutre liefde, niet uit lust
Tot wellust, zoo de nazaet wederGa naar voetnoot341-42
Die schoonheit, waert van hem gekust,
Vergolt, en uit den rijxtroon nederGa naar voetnoot343-44
345[regelnummer]
Quaem daelen, om haer aen zijn zy
Te zetten; zeker z'is het waerdigh,
Maer 't huwlijck hachelijck: en wy,Ga naar voetnoot347
Tot 's jongen konings dienst wilvaerdigh,Ga naar voetnoot348
Begroeten hem, op 's vaders graf.
350[regelnummer]
De hemel hanthaef Jesses staf.Ga naar voetnoot350
|
|