De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663
(1936)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 216]
| |
Het vierde bedryf.
TUCHTKNAEP. SAMSON.
Tuchtknaep:
De Joodtsche rechter, by 't Gazaensch gerecht verwezen,Ga naar voetnoot1039
1040[regelnummer]
Gedoemt ten schimp, en smaet, begint alree te vrezen,
Nu hy voor 't heilighdom, in Dagons ommegang,
Zal worden omgeleit, door aller volcken drang
En toevloet: nu hy moet, getreên ter kerckstellaedje,Ga naar voetnoot1042-43
Bekleên op 't offerfeest zijn eige personaedje,Ga naar voetnoot1044
1045[regelnummer]
De Sterckheit, in den strick der Wellust, van haer kracht,
En scherp gezicht berooft, in eenen langen nachtGa naar voetnoot1046
Geketent, als een slaef, van arrebeit gebroken,Ga naar voetnoot1047
Om vryheit prachen, en voor Dagons outer smoocken.Ga naar voetnoot1048
Dat leght hem op de leên. nu ziedt het bloedt, van spijt,Ga naar voetnoot1049
1050[regelnummer]
En wraeck, doch al vergeefs, de locken is hy quijt,
Het broeinest van zijn kracht, en kan zich naulijx reppen.Ga naar voetnoot1051
Ga hael hem. ziet hy komt, en zoeckt wat luchts te scheppen,
En schijnt te twijflen aen den vrydom, hem belooft.Ga naar voetnoot1053
Hy schuimbeckt, knarstant, brult. d'ooghwinckels in zijn hooftGa naar voetnoot1054
1055[regelnummer]
Broên wraeck, en gruwelen. de wraeck begint t'ontsteecken.Ga naar voetnoot1055
Hy schudt het hooft. hy trapt, en stampt, en kan niet spreecken.
De leeuwentemmer, een lantstroopende Hebreeu,
Gelijckt zich zelven niet, durf nu geen' jongen leeuGa naar voetnoot1058
Aenranden, scheuren, van den muil en bey zijne ooren,
1060[regelnummer]
Tot achter aen den staert; geen lant noch lieden stoorenGa naar voetnoot1060
Met vossekoppelen, en zetten 't korenlant,
Zoo wijt men af kan zien, in eenen lichten brant;
Daer arme bouliên, van den oogst, hun hoop, versteecken,Ga naar voetnoot1063
Ten hemel schreien, dat een steenen hart moet breecken;
1065[regelnummer]
Hy, koel op eenen bergh gezeten, dit belacht,Ga naar voetnoot1065
En groeit in 's volx verdriet. ô stoockebrant! maer zacht:Ga naar voetnoot1066
Best zwijge ick, eer hy 't hoor'. best luistre ick aen een zijdeGa naar voetnoot1067
Waer hem de wraeck vervoert. hy klaeght, maer al t'ontijde.Ga naar voetnoot1068
| |
[pagina 217]
| |
Samson:
Zie eenmael neêr, ô groote GodtGa naar voetnoot1069
1070[regelnummer]
Van Abraham: zie eenmael neder.
Herstel mijn eerste sterckheit weder.
Wat lijdt uw naem al schimp en spot,
By deze blinde Filistijnen,
Afgodendienaers, die uw wet
1075[regelnummer]
Ontheiligen met Dagons smet!
Dat smert my meer dan alle pijnen.
'k Heb mijne blintheit, mijn verdriet
Verwonnen. wiltge, sla my stijver.Ga naar voetnoot1078
Nu blaeckt mijn hart alleen van yver.Ga naar voetnoot1079
1080[regelnummer]
Het hart zoeckt Godt, en anders niet.Ga naar voetnoot1080
Uwe eer, ô vader in den hoogen,
Was 't eenigh ooghmerck van den stam,
Den onverwinbren Abraham.
Uwe eer ga boven bey mijne oogen.
1085[regelnummer]
Zy voeren vry mijne oogen om,Ga naar voetnoot1085
Geregen aen de zeven locken.
Zy slaen dit lichaem blaeu met stocken,
Voor Dagons beelt, op pijp, en bom:Ga naar voetnoot1088
Zy mogen schimpen, en braveerenGa naar voetnoot1089
1090[regelnummer]
Met Samson, armen blindeman,
Zoo lang hy zich niet weeren kan:
Laet Palestijne triomfeeren:
Als, midden onder 't zegefeest
Der Heidenen, noch wort bevondenGa naar voetnoot1094
1095[regelnummer]
Dat d'almaght geensins staet gebonden
Aen 't haer, een vuilnis, lang gevreest.Ga naar voetnoot1096
Mijn engel Fadaël quam hedenGa naar voetnoot1097
My noch vertroosten, daer ick zat,
En op de knien om sterckheit badt.Ga naar voetnoot1099
1100[regelnummer]
Toen steef een nieuwe kracht mijn leden.Ga naar voetnoot1100
Godts Geest, die my, van kintsbeen af,
Tot hooge daeden heeft gedreven,
Gebietme rustigh door te streven.Ga naar voetnoot1103
Bereitme een heerlijck vorstengraf:
1105[regelnummer]
Een lijckgraf, daer geen Memfis naelden,Ga naar voetnoot1105
| |
[pagina 218]
| |
Zoo hoogh gesteigert door de lucht,Ga naar voetnoot1106
Zoo wijt en zijt alom berucht,Ga naar voetnoot1107
Noch voor noch na my, prijs by haelden.Ga naar voetnoot1108
Als Godt my sterckt zal kaeckebeen,
1110[regelnummer]
De reuzeneêrlaegh, korenveldenGa naar voetnoot1110
In asch, noch Gazaes poort niet gelden,Ga naar voetnoot1111
Noch wat Godts vyant schricklijck scheen.Ga naar voetnoot1112
Tuchtknaep:
Doorluchtste prins, ick hoore uw jammerklaegen.
'k Heb my, door last van ons vorstin, gedraegen
1115[regelnummer]
Beneffens u, gelijck uw hooge staetGa naar voetnoot1115
Vereischt. men heeft u 't vorstelijck gewaet,
Den staetsirock eerbiedigh aengetogen,
Uw hooft, op dat gy praelt voor ieders oogen,
Beschaduwt met een' rijcken tullebant,
1120[regelnummer]
Daer een pluimaedje, aen eenen diamant
Gehecht, om zwaeit. waertoe u zelven langerGa naar voetnoot1116-21
Geterght, en dus, gelijck van wraeckzucht zwanger,Ga naar voetnoot1122
Dien vloeck gebaert, dit schandelijck verwijt?Ga naar voetnoot1123
Gy zijt, 't is waer, 'k beklaegh 't, uwe oogen quijt.
1125[regelnummer]
Geen heer, geen vorst, geen koning in dit leven
Is maghtigh u uwe oogen weêr te geven,Ga naar voetnoot1126
Als Dagon, daer dees hooftstadt in gelooft,
By zweert, en teert. ay lantvooght, schudt uw hooftGa naar voetnoot1128
Van belghzucht niet: ick spreeck naer onze zede,Ga naar voetnoot1129
1130[regelnummer]
En lantgebruick. de godtsdienst brengt dit mede
In ons gebiet: en kont gy 't zoo verstaen,
Om naer 't gebruick aen 's priesters hant te gaen;Ga naar voetnoot1132
Gy zoudt eene eer inleggen by Gazanen,
En, aengebeên van volck en onderdaenen,Ga naar voetnoot1134
1135[regelnummer]
Den rechterstoel des Filistijns bekleên,Ga naar voetnoot1135
Met grooter eer dan oit in Jakobs steên.
Samson:
Laet Samson zich braveeren van een' jongen!Ga naar voetnoot1137
| |
[pagina 219]
| |
Dat leedt hy van geen' jongen leeu, die, dolGa naar voetnoot1138
Van hongersnoodt, al brullende uit zijn hol,
1140[regelnummer]
Met open muil hem quam op 't lijf gesprongen.
Wat vraege ick na een knods, of kaeckebeen!Ga naar voetnoot1141
De strantreus moet zich met geweer beschermen:Ga naar voetnoot1142
Helt Samson hoeft geen wapens. bey deze armen
Zijn stercker dan metael, en stael, en steen.
1145[regelnummer]
Dit 's noch de man: dit zijn de zelve klaeuwen,Ga naar voetnoot1145
Van reuzelant, en zeestrant, en geberght
Noit, zonder wraeck te voelen, aengeterght.Ga naar voetnoot1147
Geen tuchtknaep zal, wil 't Godt, my lang begraeuwen.Ga naar voetnoot1148
Mijn kracht, die, nu geknackt, het koren maelt,
1150[regelnummer]
Indienze noch haer kracht eens magh herhaelen,Ga naar voetnoot1150
Zal harssenpan, gebeente, en schenckels maelen.
Zoo zetze rijck haer achterstel betaelt.Ga naar voetnoot1152
Dees voeten staen noch vaster dan pylaeren
In Dagons kerck, van donderslagh geschockt.
1155[regelnummer]
Mijn wraeck, wat rustge? al lang genoegh gewrockt.
Berst uit: berst uit. 't is tijt u t'openbaeren.
Hoe ziedt mijn bloet, op een gepackt, verrot!
De zwarte gal loopt in alle aders over.Ga naar voetnoot1158
Hereisch, hereisch uwe oogen van dien rover.
1160[regelnummer]
Verdraegh, verdraegh niet langer schimp, en spot.
Gelijck een gloet, aen 't broên, en lang besloten,Ga naar voetnoot1161
Ten leste berst uit eene zwangre wolck,
Vertsaeghtheit baert, en schrick in 't dootsche volck,Ga naar voetnoot1163
Van donderkloot en blixemstrael beschoten:Ga naar voetnoot1164
1165[regelnummer]
Dan zwicht het al wat met een trotse kruinGa naar voetnoot1165
De godtheit dreighde, en terghde met zijn' horen:Ga naar voetnoot1166
De donderslagh, en blixem zien geen' toren
Noch transsen aen, noch kerck, noch rots, noch duin:Ga naar voetnoot1167-68
Zoo zal mijn wraeck, getrotst, getrapt, in 't ende,
1170[regelnummer]
Al schijntze nu te slaepen in een graf,
Verrijzen, tot der Dagonisten straf,Ga naar voetnoot1171
Dat lant en strant Gode aenschreie uit d'elende.Ga naar voetnoot1172
Mijn haer, gewoon te zwaeien om den neck,
| |
[pagina 220]
| |
Gelijck een kroon van gout om 't hooft te krullen,
1175[regelnummer]
Kan ick niet meer opschudden, onder 't brullen.Ga naar voetnoot1175
Noch houdt mijn kracht zich binnen haer besteck.Ga naar voetnoot1176
Dan steecke ick eerst mijn duimen in dees holen
Van d'oogen, uit haer winckelen geboort,Ga naar voetnoot1178
En weck de wraeck voor 't aengaen van dien moort.Ga naar voetnoot1179
1180[regelnummer]
Wat wraeck? Godts wraeck, my van Godts Geest bevolen.Ga naar voetnoot1180
Dan roepe ick Godt, mijn' Godt, om sterckheit aen:
Mijn Godt, mijn Godt, zie neêr van 's hemels boogen.
Wat eischtge? ick eisch den Filistijn mijne oogen:Ga naar voetnoot1183
Dan kraeckt het, of de weerelt wou vergaen.
1185[regelnummer]
Al 't aerdtrijck beeft, en davert, als getroffen
Van zulck een' krack, gevolght van zulck een' slagh.
Maer maghtelooze en blinde man, wat magh,
Die niets vermagh, op zijne sterckheit stoffen!Ga naar voetnoot1188
Tuchtknaep:
Ick wenschte dat gy Dagon glori gaeft,
1190[regelnummer]
Een godtheit, die zoo sterck veel hooger draeft.Ga naar voetnoot1190
Samson:
Zwijgh jongen, zwijgh. hou op van Godt te lasteren.
Wy willen niet veraerden, noch verbasteren
Van Moses stijl, al raest gy noch zoo fel.Ga naar voetnoot1192-93
Geleime naer uw afgodts kerckkapel.
1195[regelnummer]
Wy zullen, vroegh verlooft, Godts maght betuigen,Ga naar voetnoot1195
Wanneer de kerck van Dagon spat aen duigen.Ga naar voetnoot1196
Tuchtknaep:
Spat Dagons kerck aen duigen dezen dagh,
Gewis uw hooft zal draeien van dien slagh.
AERTSPRIESTER. KOORWAERZEGGERIN.
Aertspriester:
De koorwaerzeggerin van Akkaron, gedraegenGa naar voetnoot1199
1200[regelnummer]
Op haere rosbaer, daer de straeten van gewaegen,Ga naar voetnoot1200
Geeft groot bedencken dat den Dagonisten stofGa naar voetnoot1201
| |
[pagina 221]
| |
Van opspraeck wort bereit. laet Dagons kerreckhofGa naar voetnoot1202
Bezetten. voort staffiers. 'k heb hondert offerstierenGa naar voetnoot1203
Al ingewijt. men slaght, ontsteeckt alle outervieren.Ga naar voetnoot1204
1205[regelnummer]
Geen priesters rusten. elck bewaert zijn ampt, en beurt.Ga naar voetnoot1205
Zoo deze ontzaghbre non den grooten omgangk steurt,Ga naar voetnoot1206
Wat raet? wat gaet ons aen? dit raeckt ons in 't gebeente,Ga naar voetnoot1207
Verdort van ouderdom. de wacht voor dees gemeenteGa naar voetnoot1208
En alle zeesteên staet onze opzicht toebetrout.Ga naar voetnoot1209
1210[regelnummer]
Dat hier het Jodendom geen oproer onder brouwt,Ga naar voetnoot1210
Om alle altaeren door een rottery te splissen.Ga naar voetnoot1211
Help Dagon, wat zoudt gy al eer en offer missen!
Hoe zou de nieuwe rot aenwinnen, en dit strant,Ga naar voetnoot1213
Met Moses boeck in d'eene, en 't zwaert in d'andre hant,
1215[regelnummer]
Afloopen regelrecht, en tegens recht, en reden.
Daer komt die grijze non ten kerckhove opgetreden.Ga naar voetnoot1216
Twee joffers schorten haer eerbiedigh van weêrzy.Ga naar voetnoot1217
Hooghwaertste vrou, verschijnt gy mede op 't jaergety?Ga naar voetnoot1218
Zijt welkom met uw' sleep gewijde en zuivre nonnen.Ga naar voetnoot1219
Koorwaerzeggerin:
1220[regelnummer]
Wy komen in der yl van Akkaron geronnen.Ga naar voetnoot1220
Eerwaertste vader, 'k zou u zoecken in de kerck,
En vinden wy u hier? dat Godt uw' yver sterck'.Ga naar voetnoot1222
Aaertspriester:
Wat yver, moeder, drijft u herwaert aen, en heden
Op dit gezegent feest? gewis dit steunt op reden.Ga naar voetnoot1224
Koorwaerzeggerin:
1225[regelnummer]
Wel degelijck. geloof wy zouden niet zoo licht
U komen steuren, in het midden van uw' plicht,
En pleghtigheden, die Godt Dagons eer bewaeren.Ga naar voetnoot1227
O heilighdom, ô kerck, ô kooren, ô altaeren,
O offeryveraers, ô zielen, zonder tal,
1230[regelnummer]
Op deze Godtstriomf vergaêrt van overal,
Wat donckre wolcken zien wy boven Gaza hangen!
| |
[pagina 222]
| |
Aertspriester:
Laet hooren wat gy ziet. wy luistren met verlangen.
Koorwaerzeggerin:
De vorst van Akkaron reedt nau met zijn vorstin
Te wagen herwaert aen, bestuwt van hofgezinGa naar voetnoot1234
1235[regelnummer]
En adel, of men ging het offer toebereiden,
Met wenschen, en gebeên hun godevaert geleiden:Ga naar voetnoot1236
Maer al wat in den dienst der goden ons gemoetGa naar voetnoot1237
Loopt op quaet voorspoock uit. d'altaervlam, root als bloet,Ga naar voetnoot1238
Ontzeght te rijzen. 't vee heeft mangel. d'ingewandenGa naar voetnoot1239
1240[regelnummer]
Zien blaeu, vol sprengklen bloets. het ongel wil niet branden.Ga naar voetnoot1240
De lever is verrot. alle offervinders staenGa naar voetnoot1241
Verbaest, zien merck by merck met schreiende oogen aen.Ga naar voetnoot1242
De kerck is vol gespoox. men hoort geschrey van vrouwen,Ga naar voetnoot1243
En mans, en kinderen, instorten van gebouwen.
1245[regelnummer]
De kerckpylaeren staen en schudden. 's avonts spaGa naar voetnoot1245
Wort eene stem gehoort. de kerckgalm baeut het na,Ga naar voetnoot1246
En antwoort zeven mael uit heilighdom, en kooren.
Hy scheen te roepen: och, nu gaet het al verloren.Ga naar voetnoot1248
De kerckwacht tuight het zelf. de kopre kerckdeur kraeckt,Ga naar voetnoot1249
1250[regelnummer]
En slaet een schor geluit, van niemants hant geraeckt.Ga naar voetnoot1250
De dierewichlaers zien een veltslang den vrybuiterGa naar voetnoot1251
Aenranden op den wegh, zoo ras het paert den ruiter
Bezwijckt, daer zy den hiel gevat houdt met den tant.Ga naar voetnoot1253
De starrekijckers, zoo verheven van verstant,Ga naar voetnoot1254
1255[regelnummer]
Zien 's hemels Reus om hoogh een leger overrompelen.Ga naar voetnoot1255
Al 't priesterdom verbaest, nu dees geruchten mompelen
En morren, drijven ons ten heilighdomme om raet.Ga naar voetnoot1256-57
Ick schiete op hun gebeên 't gewijde koorgewaet
Godtvruchtigh aen, bekrans het hooft, als Godts gewijde,
1260[regelnummer]
Met lauwer, deck het met sneeuwitte sluierzijde,
Valle in de koorkapel op 't aenzicht drymael neêr,
En roepe ons godtheit aen. ô Godt, indienwe d'eer
Van offren en gebeên u naer den eisch opdraegen,
| |
[pagina 223]
| |
En gy uw antwoort niet onwaerdight die u vraegen,Ga naar voetnoot1264
1265[regelnummer]
Gewaerdigh heden ons, in een' verlegen staet,Ga naar voetnoot1265
t'Ontvouwen op wat ramp dit heiloos voorspoock slaet,Ga naar voetnoot1266
Wat naeckende ongeval zoo veele tekens spellen.
Och, hanthaef uw kapel, alleen uit veel kapellenGa naar voetnoot1268
Behantvest voor den tijt te melden van wat vruchtGa naar voetnoot1269
1270[regelnummer]
De tijt in arbeit gaet. op dat gebedt verzuchtGa naar voetnoot1270
En steent het koor; gelijck een zwangre, die verlegenGa naar voetnoot1271
In baerens noot zit. ick verwacht, en leg verslegenGa naar voetnoot1272
Op 't aenzicht, luistre wat op 't zuchten volgen zal.
Ten leste berst dees stem ten koore uit met geschal,
1275[regelnummer]
Dat alle priesters in de kerck het hooren meugen:Ga naar voetnoot1275
Het Joodtsche treurspel zal gansch Palestijne heugen.
Wy roepen: Godt bewaer' den vorst en zijn vorstin.
Zoo roept de gansche kerck, verbaest van hart en zin.Ga naar voetnoot1278
De priesters drijven ons naer Gaze, en onderwegen
1280[regelnummer]
Loopt ons een lantgeschrey van alle kanten tegenGa naar voetnoot1280
Dat Samson in de kerck van Dagon speelen zal.
Aertspriester:
Is dit uw zwaericheit? dit spelt geen ongeval.Ga naar voetnoot1282
Koorwaerzeggerin:
Waer hier geen zwaericheit voor 't gansche lant geschapen,Ga naar voetnoot1283
Geloof het Akkaronsche orakel liet ons slaepen.Ga naar voetnoot1284
Aertspriester:
1285[regelnummer]
Wy eeren heiligh Godts orakels, en Godts tolck,
Koorwaerzeggerin:
Wanneerze u dienen, zijtge een wachter over 't volck.Ga naar voetnoot1286
Aertspriester:
Indien gy 't ons betrout, men sloft hier niet te waecken.Ga naar voetnoot1287
Koorwaerzeggerin:
Betoon het dan dat Godts waerschuwingen u raecken.Ga naar voetnoot1288
Aertspriester:
Hoe waerschuwt Godt, dat wy elckandre recht verstaen?Ga naar voetnoot1289
| |
[pagina 224]
| |
Koorwaerzeggerin:
1290[regelnummer]
Hy waerschuwt dat dit spel u qualijck zal vergaen.
Aertspriester:
Verhael 't orakel, dat wy 't klaerder kennen meugen.Ga naar voetnoot1291
Koorwaerzeggerin:
Het Joodtsche treurspel zal gansch Palestijne heugen.
Aertspriester:
Wat 's dit gezeght? hy dreight ons met geen ongeval.Ga naar voetnoot1293
Koorwaerzeggerin:
Hy spelt dat ons dit spel tot ramp gedyen zal.
Aertspriester:
1295[regelnummer]
Hy spelt dat ons dit spel tot blyschap zal gedyen.Ga naar voetnoot1295
Koorwaerzeggerin:
Zijt gy Godts tolck alleen, zoo valt'er niet te stryen.Ga naar voetnoot1296
Aertspriester:
Wy meeten reuckloos ons uw wettigheit niet aen.Ga naar voetnoot1297
Koorwaerzeggerin:
Zoo luister naer Godts mont, daer mooghtge vast op staen.Ga naar voetnoot1298
Aertspriester:
Een dubbelzinnigheit geeft vryen keur in 't kiezen.Ga naar voetnoot1299
Koorwaerzeggerin:
1300[regelnummer]
En keur baert hoop en angst van winnen of verliezen.
Het veilighste is dat gy de koornon dit betrout,Ga naar voetnoot1301
Gedreven van een' geest, die haer Godts zin ontvout.Ga naar voetnoot1302
Aertspriester:
Belieft het u, laet ons met reên ter zaecke komen.Ga naar voetnoot1303
Koorwaerzeggerin:
Welaen. wy hoeven voor de reden niet te schroomen.
Aertspriester:
1305[regelnummer]
Wat misdaet steeckt ons in eene onverzoenbre schult?
Koorwaerzeggerin:
Dat gy door 't Joodtsche spel een kerck ontwijden zult.
| |
[pagina 225]
| |
Aertspriester:
De kerck ontwijden? neen, dit spel zal Dagon eeren.
Koorwaerzeggerin:
Dit Joodtsche treurspel zal Godts kerck en Godt schoffeeren.Ga naar voetnoot1308
Aertspriester:
De vorsten drijven 't zelfs, tot zinrijck spel gezint.Ga naar voetnoot1309
Koorwaerzeggerin:
1310[regelnummer]
De weereltwijzen zijn in 't heiligh steecke blint.Ga naar voetnoot1310
Aertspriester:
Getrou aen Astaroth, en zuivre Dagonisten.Ga naar voetnoot1311
Koorwaerzeggerin:
Verzaeckt gy onzen Godt, en rockent tempeltwisten?Ga naar voetnoot1312
Aertspriester:
Wy zonden menighmael naer Akkaron om raet.
Koorwaerzeggerin:
Nu antwoort u Godts mont, en d'antwoort wort versmaet.Ga naar voetnoot1314
Aertspriester:
1315[regelnummer]
Men moet wel dagelijx verkeeren met de Joden.
Koorwaerzeggerin:
In 't heilige wort hun gemeenschap ons verboden.
Aertspriester:
Om een tooneelspel, drijft gy dit zoo stip, en straf.Ga naar voetnoot1317
Koorwaerzeggerin:
Zy roeien kercken uit. zy houwen 't kerckwoudt af.Ga naar voetnoot1318
Zy branden beelden, en de Goôn, die 't lant beschermen,
1320[regelnummer]
En durven juichende zich by de koolen wermen.
Aertspriester:
Indien hun rechter voor Godt Dagons outer speelt,
En 't gouden wieroockvat hem toezwaeit, en zijn beelt,
Het zal in 't heilighdom voor Siloos Godtskist schreeuwen,Ga naar voetnoot1323
En overtuigen al de nijdige Hebreeuwen.Ga naar voetnoot1324
Koorwaerzeggerin:
1325[regelnummer]
Gy zoeckt uw drift een verf te geven, en een' glans.Ga naar voetnoot1325
| |
[pagina 226]
| |
Vaer echter voort. men zal uit geenen torentrans
Al 't onheil over zien, uit zulck een spel te spruiten.Ga naar voetnoot1327
Aertspriester:
Wat raet? wat zullen wy vast stellen? wat besluiten?
Dit spel is toegestemt met onzen vryen wil.
1330[regelnummer]
Men heeft ons raet gevraeght: en nu een kerckgeschil
Verwecken? d'ongena der vorsten en vorstinnen
Ons haelen op den hals? geen tijt kan dit herwinnen.Ga naar voetnoot1332
't Aertspriesterlijck gezagh te krencken om een woort,Ga naar voetnoot1333
Dat twijfelachtigh luidt?
Koorwaerzeggerin:
gy hebt gelijck: vaer voort,
1335[regelnummer]
Behaeght het u: vaer voort: wy hebben ons gequeten.Ga naar voetnoot1335
Wat zijtge met den geest van 't Jodendom bezeten!Ga naar voetnoot1336
Die groote stoockebrant zal op een kercktooneelGa naar voetnoot1337
Beschimpen in zijn hart den godtsdisch. een bordeelGa naar voetnoot1338
Behaeghde hem doorgaens veel meer dan Dagons tempels.Ga naar voetnoot1338-39
1340[regelnummer]
Hy zette noit een' voet op ons gewijde drempels:
En trouwen 't is een aert van dit besneên geslacht,Ga naar voetnoot1341
Dat, onbesneên van geest, noch Godt noch godtsdienst acht,Ga naar voetnoot1342
Dan dien een vondeling van Faro heeft gevonden,Ga naar voetnoot1343
Alle ouden wetten door zijn nieuwe wet geschonden,
1345[regelnummer]
De vorsten uit hun erf met vier en zwaert gezet.Ga naar voetnoot1344-45
Waer Samson omgebroght, toen hy in 't geile bedt,
En in den gloênden schoot van zijn boelinne ontslaepen,Ga naar voetnoot1347
Gesmoort lagh in dien droom; het stont hier niet geschapenGa naar voetnoot1348
Al 't Filistijnsch gebiet te geven eenen krack,Ga naar voetnoot1349
1350[regelnummer]
Die eeuwigh heugen zal.
Aertspriester:
een blindeman, zoo mack
Gelijck een jaerigh lam? ô hoorde gy zijn schinckelen,Ga naar voetnoot1351
Zijn mergeloos gebeent, van maelen dor, eens rinckelen,
En rammelen, gy zoudt niet reppen, zonder gront,Ga naar voetnoot1353
Dat ons een lantbederf van hem te wachten stont.Ga naar voetnoot1354
Koorwaerzeggerin:
1355[regelnummer]
Van hem, of anders, wil men onzen Godt betrouwen.Ga naar voetnoot1355
| |
[pagina 227]
| |
De dubbelzinnigheit staet ons met recht t'ontvouwen,Ga naar voetnoot1356
Het gansche priesterdom te luistren hoe het luidt.Ga naar voetnoot1357
Aertspriester:
Zijt gy onfaelbaer in uw oordeel en besluit?Ga naar voetnoot1358
Koorwaerzeggerin:
Wilt gy d'orakels nu afschaffen, of bedillen?Ga naar voetnoot1359
Aertspriester:
1360[regelnummer]
In geenerhande wijs. wie kan dit onweêr stillen?
Mevrou, gaf al te spa zich herwaert aen op wegh.
Wanneer men tijdigh spreeckt, en raet met overlegh
Van een vergaderinge uit alle priesterdommen,Ga naar voetnoot1362-63
Dan kan men tegenspraeck door kerckgezagh verstommen,Ga naar voetnoot1364
1365[regelnummer]
En rijp besluiten wat men volgen moet, of niet.Ga naar voetnoot1365
Koorwaerzeggerin:
Wy quamen op zijn tijt, gelijck Godts inspraeck riedt.
Laet gy u door zoo veel voorspoocken niet beweegen,Ga naar voetnoot1367
Alle elementen, Goôn en menschen staen u tegen.Ga naar voetnoot1368
Aertspriester:
Dees lantstriomf moet voort, al hoorde men gewaghGa naar voetnoot1369
1370[regelnummer]
Van voorspoock.
Koorwaerzeggerin:
staeck het spel.
Aertspriester:
dat krenckt het hooftgezagh,Ga naar voetnoot1370
Te hoogh ons toebetrout. om stem, gespoock, noch maeren,Ga naar voetnoot1371
Om offervinders, noch om vogelwichelaeren,
Om starrekijckers, noch om hantbekijckers droom,Ga naar voetnoot1373
En drift is 't niet geraên den kerckelijcken toomGa naar voetnoot1374
1375[regelnummer]
Te laeten glijden. 'k zou my anders voor u buigen.
Koorwaerzeggerin:
Wy zullen t'Akkaron voor al de kerck betuigenGa naar voetnoot1376
Hoe wy ons queten om dit dreigende ongeval
Te schutten, daer men reed zoo verre een lantgeschal,Ga naar voetnoot1378
Een lantgedruisch van hoort. ô droeve aenstaende tijden!
| |
[pagina 228]
| |
1380[regelnummer]
Gelt Godts orakel niet, en durf men dat bestrijden,Ga naar voetnoot1380
Zoo heeft die Godtsdienst uit: zoo hoeft de kerck geen tolck:Ga naar voetnoot1381
Zoo zit ons Godtheit stom. het yverende volck,Ga naar voetnoot1382
Dat raet wil vraegen, zal veranderen, met hoopen,
By menighten van hier om raet naer Silo loopen.
1385[regelnummer]
Zoo wort de Godtskist van de Joden aengebeên.Ga naar voetnoot1385
Aertspriester:
Hier wort nu Akkarons orakel niet bestreên,
Maer zachter uitgeleit. wy strijden in 't verklaeren.Ga naar voetnoot1387
Koorwaerzeggerin:
Span in de rosbaer: 't is hoogh tijt dat wy vervaeren.Ga naar voetnoot1388
Aertspriester:
Belieft het u, beklee den grooten ommegang.Ga naar voetnoot1389
Koorwaerzeggerin:
1390[regelnummer]
Span in de rosbaer. voort, wy blyven hier te lang.
Gehoorzaeme aerdt plagh flux te volgen op ons wincken:Ga naar voetnoot1391
Hier gelt geen wijze raet. de schouburgh moet verzincken,
Met Dagons kercke, en al wat aen dien gruwel vast,Ga naar voetnoot1393
Op koorwaerzeggery, noch ons waerschuwing past.
Aertspriester:
1395[regelnummer]
Ontschuldigh ons, mevrou: wy hoeven tijt te winnen.Ga naar voetnoot1395
De priesters wachten vast: het hooghtijt roept ons binnen.Ga naar voetnoot1396
En Samson ingekleet, staet vaerdigh en bereitGa naar voetnoot1397
Te volgen in triomf den tuchtknaep, die hem leit.
AERTSPRIESTER. KOORAELEN.
Aertspriester:
Nu den grooten ommegangk
1400[regelnummer]
Eens geviert met spel en zangk,
En in Dagons naem begonnen,
Die den vyant heeft verwonnen.
Laet de schuttery vooruitGa naar voetnoot1403
Heenetreên op bom, en fluit,Ga naar voetnoot1404
1405[regelnummer]
Feestbazuinen, en trompetten.
Laet zich Godts gewijden zetten
| |
[pagina 229]
| |
In hunne orde, paer en paer,Ga naar voetnoot1407
Met een staetigh kerckgebaer,Ga naar voetnoot1408
En, gekranst met eickeblaêren,
1410[regelnummer]
d'Eer van 't hooge feest bewaeren.Ga naar voetnoot1410
Laet kooraelen hunne keelGa naar voetnoot1411
Mengen met schalmeie, en veêl.Ga naar voetnoot1412
Samson trede op hun gezangen,
Met een' braven stoet behangen,Ga naar voetnoot1414
1415[regelnummer]
Dan de torts, dan 't wierroockvat.
Dagon, 't heilighdom der stadt,
Volge, op eenen stoel gedraegen.Ga naar voetnoot1417
Wy, gereet op zijn behaegen,
Volgen hem, en op dien trant
1420[regelnummer]
Al de vorsten van het lant,
En vorstinnen, en de Grooten,
Met den stoet van 't hof gesloten.Ga naar voetnoot1422
Gy kooraelen, zingt ons voor
Op dit zegenrijcke spoor.
Kooraelen:
1425[regelnummer]
Groot is Dagon, 't hooft der Goden,Ga naar voetnoot1425
Die Godts vyant onverwacht
Heeft gelevert in ons maght,
Voor wiens kracht de reuzen vloden;
Die alleen zoo veel vermoght,
1430[regelnummer]
Zonder zwaert op zy te gorden,
Als een heirkracht in slaghorden,
Op een' vorstelijcken toght.Ga naar voetnoot1432
Groot is Dagon, 't hooft der Goden,
Die Godts vyant leide aen bant,
1435[regelnummer]
En hem leverde in ons hant,
Tot een schimp der blinde Joden.
Ziet hoe is hy nu verneêrt,
Tegens wien noit Filisteenen
Ongequetst in 't velt verscheenen.
1440[regelnummer]
Ziet hoe Gaza triomfeert.
Groot is Dagon, 't hooft der Goden,
| |
[pagina 230]
| |
Die Godts vyant, overal
Zoo ontzaghlijck, broght ten val.Ga naar voetnoot1443
Haelt uw hart op, gy genooden,Ga naar voetnoot1444
1445[regelnummer]
Die ten offermaeltijt zult
Samson zelf op treurtooneelen
Zien zijne eige treurrol speelen.
Schrickt niet, zoo hy briescht en brult.
Zang:
Wanneer de zon, aen 't nedervaeren
1450[regelnummer]
En daelen, uit den Leeu met krachtGa naar voetnoot1450
Haer straelen schiet op 't aerdtsch geslacht,
De Leeu zijn kracht begint te baerenGa naar voetnoot1452
Dan valt haer gloet te sterck:
Gelijck in 't dierenperck
1455[regelnummer]
De koning van de dieren,
Van zenuwen en spieren,
Gebit en klaeu voorzien,
Verslint wat weer wil biên.Ga naar voetnoot1458
De zon wint kracht in 't leeuwenbloet.
1460[regelnummer]
Dan zwicht het al voor haeren gloet.
Tegenzang:
Zoo moght het hier den Filistijnen
Wel gaen, in 't endt van 't lantgeschil,
Als Godt helt Samson stercken wil,
Die, nu aen 't afgaen, schijnt te quijnen.Ga naar voetnoot1464
1465[regelnummer]
Men schoer hem, tot zijn straf,
De lange haerlock af,
Maer Godt, te geene stonden,
Staet aen een haer gebonden,Ga naar voetnoot1468
Noch vuilnis, als hy werckt,Ga naar voetnoot1469
1470[regelnummer]
En zijne helden sterckt.
Al slaept Godts kracht voor eene poos,
Zy slaept niet eeuwigh en altoos:
Toezang:
Zoo Samson Godts getijde raem,Ga naar voetnoot1473
| |
[pagina 231]
| |
Met een doorluchte daet zijn' naemGa naar voetnoot1474
1475[regelnummer]
Bezegle, en wecke een lantgeschreeu:
De zon zal gloeien uit den Leeu.
Dan zal men alle Filisteenen
Zien heenesmilten, dootgescheenen:Ga naar voetnoot1478
Dan smilt Godts zon een' bergh van sneeu.Ga naar voetnoot1479
|
|