De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663
(1936)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 232]
| |
Het vyfde bedryf.
REY. BODE.
Rey:
1480[regelnummer]
Genade, ô Godt, genade. ô help ons. help ons heden.
Vertroost ons in dien noodt. wy schreien van beneden
Naer uwen hoogen troon. wat 's dit een overval!Ga naar voetnoot1482
Waer zijn, waer staenwe? dit afgrijsselijck geschal
Verdooft onze ooren. al dit stof verblint onze oogen.
1485[regelnummer]
Wy sticken. wy vergaen van stof. het puin gevlogen,
Gestoven door de stadt, vervult de ruime lucht.
De stadt is vol geschreis, vol jammers. het gerucht,
Het huilen, het gekerm verspreit zich door de straeten.
De stadt zit overstulpt van droefheit, zit verlaeten.Ga naar voetnoot1489
1490[regelnummer]
Elck zoeckt zijn dooden, en noch weet men niet hoe 't leit.Ga naar voetnoot1490
Wy durven, en 't is best, niet uitzien naer bescheit.Ga naar voetnoot1491
Wy duicken stil een wijl in deze kerckhofhaegen.Ga naar voetnoot1492
Hier komt'er een, verbaest, verbijstert, en verslagen.Ga naar voetnoot1493
Laet ons verneemen hoe het staet, hoe 't is vergaen.
1495[regelnummer]
Ay hoveling, belieft het u, ay blijf wat staen.
Verhael ons toch hoe 't leght geschapen, en geschoren,Ga naar voetnoot1496
Bode:
Hebreeusche joffers, och, heel Gaze is nu verloren,
Al 't Filistijnsche lant in zijnen hooghsten noodt.
Rey:
Hoe ging 't met Samson, is hy levendigh of doot?Ga naar voetnoot1499
Bode:
1500[regelnummer]
Al doot, en koudt. och, waer hy tijdigh doot gesmeten,Ga naar voetnoot1500
In stê van bundeling, gebonden aen een keten,
Mishandelt, omgevoert, verbittert, en verstockt.Ga naar voetnoot1502
Nu heeft hy in zijn wraeck zich zelven ingebrockt.Ga naar voetnoot1503
Rey:
Zoo missen wy Hebreen voor eeuwigh onzen rechter,
1505[regelnummer]
En lantbeschermer. och, dit's jammerlijck. maer echter
Verhael ons, stuck voor stuck, al wat gy hoorde en zaeght.
| |
[pagina 233]
| |
Bode:
Ick zagh een wraeck, daer al de weerelt van gewaeght.Ga naar voetnoot1507
De koorwaerzeggerin wist dit zoo klaer te spellen,Ga naar voetnoot1508
Als zaghze Dagons kerck bouvalligh overhellen.Ga naar voetnoot1509
1510[regelnummer]
Dat komt van speelen en tooneelspel in Godts kerck,
Ontwijt om eenen Jode, alleen al 't lant te sterck.
Wy zagen Samson eerst den ommegangk geleien,
Voor Dagons heilighdom ten toon treên op schalmeien,Ga naar voetnoot1513
Op snaer, en zegezang, en vrolijck feestgeluit.
1515[regelnummer]
Hy stont den schimp en smaet des volx geduldigh uit,Ga naar voetnoot1515
En mack, gelijck een lam, en hiel zich ingetrocken,Ga naar voetnoot1516
Maer kaeude midlerwijl de heimelijcke wrocken.Ga naar voetnoot1517
Zoo raeckte d'ommegangk van Dagon aen zijn endt.
Het offermael begon, gelijck men is gewent,
1520[regelnummer]
Doch heerlijcker dan oit, uit blyschap dat de landenGa naar voetnoot1520
Den grootsten vyant, nu gevangen in hun handen,
Vast ringeloorden, in zijn blintheit en verdriet.Ga naar voetnoot1522
Men gaf hem honighraet te proeven, ofze niet
Zoo lecker was, gelijck de honig, en de raten
1525[regelnummer]
Der byen, die in 't aes van zijnen leeusromp zaten,Ga naar voetnoot1524-25
Van hem voorheen verscheurt, toen, in zijn volle kracht,Ga naar voetnoot1526
Hy noit om 't kerckbancket van Gaza had gedacht.Ga naar voetnoot1527
Men noode hem, hy zou zich toeven, en verzaden.Ga naar voetnoot1528
Men vraeghde of hier nu niet een raetsel viel te raeden,
1530[regelnummer]
Dat dubbelzinnigh was: wie hem de sterckste scheen:Ga naar voetnoot1530
Of nu een leger volx niet stercker was dan een.Ga naar voetnoot1531
De priesters kroonden hem het hooft met eicke kranssen,
En nooden hunnen gast, en porden hem te danssenGa naar voetnoot1533
Voor Dagons hoogh altaer. hy zweegh, als doof, en stom.
1535[regelnummer]
Terwijl ging op 't bancket de berckemeier om,Ga naar voetnoot1535
Op Samsons rechterschap. men dronck met groote toogen.
Zy wenschten hem geluck, en twee paer andere oogen.
Dat schimpen nam geen endt. ten leste quam een vrouGa naar voetnoot1538
Noëma voor den dagh, die 't mael besluiten zou
1540[regelnummer]
Met geen onstichtigh spel, een zedigh spel van zinnen.Ga naar voetnoot1540
| |
[pagina 234]
| |
Zy klommen ten tooneele, en zouden werck beginnen.
Hy speelde eerst op een harp, zong vrolijck onder 't spel.
De toon ging middelbaer, dan langkzaem, dan weêr snel.Ga naar voetnoot1543
De kerckgenootschap juicht. zy lachen datze schateren.Ga naar voetnoot1544
1545[regelnummer]
De kerckgalm baeut hen na. men hoort de galmen klateren,Ga naar voetnoot1545
Die groeien by den wijn. de groote kelck ging om,Ga naar voetnoot1546
Op d'eer van Dagon, en het gansche Godendom.
Men zou, tot slot van 't feest, ten speele zich bereiden.
De blinde Samson zeght: ay tuchtknaep, wilme leiden
1550[regelnummer]
Daer dit tooneel aen bey de hooftpylaeren leunt,Ga naar voetnoot1550
En 't schrickelijck gevaert van al de kerck op steunt,Ga naar voetnoot1551
Op datwe, moê van spel en dans, wat rusten mogen,
En dan met volle kracht aenheffen voor elx oogen.
Verpoozen sterckt den geest met eenen nieuwen lust.
1555[regelnummer]
Hy, van zijn opzet en wraeckgierigheit bewust,Ga naar voetnoot1555
Die afgeterght in 't licht zou komen uitgeborsten,Ga naar voetnoot1556
Ten ondergangk van al de Filistijnsche vorsten,
Betast van wederzy de hooftpylaeren vast,Ga naar voetnoot1558
Die Dagons kerckgebou, van duizenden vermast,Ga naar voetnoot1559
1560[regelnummer]
En zulck een werckstuck van de reuzen onderschraegen:
Terwijl d'aenschouwers door het dack van boven zagen,Ga naar voetnoot1561
Behalve duizenden om galeryen heen,
Dry hoogh gebouwt, en een ontelbaerheit beneênGa naar voetnoot1563
In 't koor, en in den buick der kercke, en ommegangen,Ga naar voetnoot1564
1565[regelnummer]
Die opgespannen al naer Samsons spel verlangen.Ga naar voetnoot1565
Het schijnt hy roock het hoe Noëma, luttel trou,Ga naar voetnoot1566
Hem door het wieroockvat in 't spel verschalcken wou,
Wanneerze, hant aen hant, den blinden om zou draeien,
En hy den wieroockgeur met haer den Godt toezwaeien,
1570[regelnummer]
Ten schimp van Arons dienst, waerop de maght van 't lantGa naar voetnoot1570
De feest besluiten door het klappen in de hant:Ga naar voetnoot1571
Maer anders ging het, en dat blyspel voor de grooten
Wert met hun treurspel al t'afgrijsselijck besloten.
| |
[pagina 235]
| |
Rey:
Wy schricken voor het endt des treurspels, nu 't genaeckt.
Bode:
1575[regelnummer]
Hy staet in 't midden der pylaeren, brant en blaeckt
Van eenen hoogen geest, een godtheit, een vermogen,
Een grooter sterckte dan hem korts was uitgetogen.Ga naar voetnoot1577
De blinde vorst vertreckt zijn winckbraeu, knarssetant,
Schijnt zelf een fiere leeu, die eene wijl aen bant,
1580[regelnummer]
En ongenezen van zijn korts ontfange wonden,
Het hooft schudt, los ruckt wat hem terghde, en hiel gebonden,
En zoo vervaerlijck brult, dat al wat daer omtrent
Zich houdt zijn dootverf zet, en 't haer zet overendt.Ga naar voetnoot1583
Het haer om Samsons hooft scheen haestigh aen te wassen.
1585[regelnummer]
Hy hief zijn hooft heel trots om hoogh naer 's hemels assen,Ga naar voetnoot1585
En riep: mijn Godt, mijn Godt, vaer neder: ruck beneên.Ga naar voetnoot1586
Nu hanthaef uwen naem. hereisch den FilisteenGa naar voetnoot1587
Onze oogen. nu is 't tijt uw kracht in ons te baeren.Ga naar voetnoot1588
Zoo ruckt hy kruisgewys de beide hooftpylaerenGa naar voetnoot1589
1590[regelnummer]
Met bey zijne armen datze buigen overeen.Ga naar voetnoot1590
Hy roept: mijn ziel, nu sterf met al de Filisteen.
Zoo ras houvasten, balck, en dack, en galeryenGa naar voetnoot1592
Hun steunsel wort ontruckt, ontzet van alle zyen,Ga naar voetnoot1593
Verkiezen zwaerte en last van menschen en gesticht
1595[regelnummer]
Het middelpunt om laegh. de zon schijnt met haer lichtGa naar voetnoot1594-95
Te rug te vaeren. dat geschrey van doode volckenGa naar voetnoot1596
En hallef levenden vaert op in dicke wolckenGa naar voetnoot1597
Van stof, en assche, en puin. de gront der aerde loeit,
En davert van dien smack. 't gerucht slaet voort, en groeitGa naar voetnoot1599
1600[regelnummer]
Door dal en duinen aen. gansch Gaze raeckt aen 't hollen.Ga naar voetnoot1600
De reuzen in 't geberght zien uit, en wat gezwollenGa naar voetnoot1601
Van hovaerdye op dees triomffeest roemt en stoft
Ontzinckt de moedt, zoo laegh als Dagon nederploft,
Begraven onder puin met beckeneel en schedel.Ga naar voetnoot1604
1605[regelnummer]
Een zelve graf bestulpt hier edel, en onedel.Ga naar voetnoot1605
| |
[pagina 236]
| |
De staet des Filistijns, die 't hooft ten hemel stack,
Kreegh nu door Samsons val zoo schrickelijck een' krack,
En nederlaegh, als noit voorheene in al zijn leven.
Het is'er teffens al met eenen slagh gebleven.Ga naar voetnoot1609
1610[regelnummer]
De wreecker, afgemat van 't jammer, dat hy leê,Ga naar voetnoot1610
Nam al de vyanden op zijne tanden meê.Ga naar voetnoot1611
Rey:
Gy zijt geluckigh, die ontglipt dit mooght vertellen.Ga naar voetnoot1612
Bode:
Ick hing aen een' pylaer, alreede aen 't overhellen,
En zagh van boven al dit deerlijck schouspel aen,
1615[regelnummer]
Bescheidelijcker toen het stuiven was vergaen;Ga naar voetnoot1615
Geplet, en half geplet, en hals en been gebroken,
Het bloet en puin gemengt, de bleecke geesten spoockenGa naar voetnoot1617
En waeren om den romp, of doot, of hallef doot.
Dees rept den arm noch, die vertreckt zijn been in noodt:Ga naar voetnoot1619
1620[regelnummer]
Een ander zieltooght vast: een ander onder 't kermenGa naar voetnoot1620
Komt onder uit het puin opdondren. schenckels, darmen,Ga naar voetnoot1621
En hooft, en ingewant, een misselijck beslagh,Ga naar voetnoot1622
Door een gemengt, en vleesch, en been, en brein den daghGa naar voetnoot1623
Bezwalcken met een lucht, die haest een pest zal baeren.Ga naar voetnoot1624
1625[regelnummer]
Het volck, van overal toeschietende op dees maeren,
Geraeckt in oorlogh, elck om zijn verwant, en bloet.Ga naar voetnoot1626
Het bloedigh puin wort om en wederom gewroet.
De doôn begruist, gekneust, zijn naulijx t'onderscheien.Ga naar voetnoot1628
Dat handenwringen, dat gekerm, dat deerlijck schreienGa naar voetnoot1629
1630[regelnummer]
Is onverdraeghelijck. zy kennenze aen 't gewaet,Ga naar voetnoot1630
Zoo 't aenzicht is geschent, of heel, of half. men slaet
Lidtekens gade, of let op ieders kunne, of jaeren.Ga naar voetnoot1631-32
Rey:
En weet noch zaeghtge niet hoe Samson is gevaeren?
Bode:
Het schijnt een zwaere steen heeft hem het hart geplet,
| |
[pagina 237]
| |
1635[regelnummer]
En van verdriet verlost. men heeft het lijck gezet
In eene rosbaer, uit ontzagh voor uw Hebreeuwen:
Want om een' dooden leeu zoo menigh duizent leeuwen
Te tergen vint de stadt, in rouw, nu ongeraên.
Men weet de vorst had u zijne uitvaert toegestaen.
1640[regelnummer]
Men zal de rosbaer nu hier brengen, zonder beiden.Ga naar voetnoot1640
Gy mooght, belieft het u, het doode lijck geleidenGa naar voetnoot1641
Ter hofpoort achter uit, om zoo d'onstelde straetGa naar voetnoot1642
Te mijden, en 't gerucht des volx, verkropt van haet.Ga naar voetnoot1643
BLOETVRIENDEN. REY. FADAËL.
Bloetvrienden:
Wy wensten noch voor 't lest den dooden helt t'aenschouwen:
1645[regelnummer]
Maer zienwe ginder niet een schaer Hebreeusche vrouwen?
Rey:
Ter goeder uure komt gy hier met ons by een,Ga naar voetnoot1646
Om d'uitvaert van uw bloet met uwen rou te kleên.Ga naar voetnoot1647
Daer komt de rosbaer. zetze een wijl op 't kerckhof neder,
By deze haege. och, och, hoe keert de lantvooght weder,
1650[regelnummer]
Heel anders dan hy korts te velde ging om roofGa naar voetnoot1650
Te haelen voor de vuist op 't Heidensch ongeloof!Ga naar voetnoot1651
Wy trocken herwaert aen, of wy hem spreecken moghten,Ga naar voetnoot1652
En hoerende hoe vroom hy zich had vry gevochten,Ga naar voetnoot1653
Door zulck een schoone wraeck, zoo komen wy in stê
1655[regelnummer]
Ter uitvaert van zijn lijck. nu laet ons eene bê
Uitstorten, op dat Godt het lijck en ons bewaere,
Terwijl al 't volck zich geeft naer Gaze op deze maere.Ga naar voetnoot1657
Fadaël:
Gy zoons en dochters van aertsvader Abraham,Ga naar voetnoot1658
Verschrickt niet: 't is om u dat ick van boven quam.
1660[regelnummer]
Gy ziet hier Fadaël, gedaelt uit 's hemels poorte.
'k Heb Samsons ouderen gespelt van zijn geboorte,Ga naar voetnoot1661
En hoe d'onvruchtbre noch zou baeren eenen zoon,
Van moeders lichaem af verlooft aen 's hemels kroon,Ga naar voetnoot1663
Hoe nimmer scheermes zou zijn hooft en haer ontwijden,
1665[regelnummer]
Geen wijn zijn tong; hy sterck al 't stamhuis trou bevrijden
| |
[pagina 238]
| |
Voor 't Filistijnsch gewelt. nu heeft de helt Godts wraeck
Stantvastigh uitgevoert, uit yver voor Godts zaeck.
Zijn doodt bedroeve u niet. de geest, bevrijt van kommer
En 's lichaems blintheit, waert gerust in koele en zoete lommerGa naar voetnoot1669
1670[regelnummer]
By d'oude helden, hem grootdaedigh voorgetreên.Ga naar voetnoot1670
Na twalefhondert jaer, door alle starren heen
Om hoogh gevoert, zal hy zijn faem hier op den wagenGa naar voetnoot1672
Gezeten, onder al Godts Heiligen zien draegen,
Omvoeren in triomf, wanneer men klaer verstaetGa naar voetnoot1674
1675[regelnummer]
Hoe 't voorbeelt van zijn doot en leven doorgaens slaet
Op een' verlosser, van Godts Geest, als hy gedreven,Ga naar voetnoot1675-76
Die stervende den Doot den dootsteeck noch zal geven,Ga naar voetnoot1677
En door een zachter wet elx hart van wraecke ontlast,
Een wet van liefde, daer de hooghste kroon op past.
1680[regelnummer]
Gy zult by 's vaders lijck zijn grafstê heerlijck bouwen,Ga naar voetnoot1680
En op den zerck des zoons dit grafschrift laeten houwen:
Hier rust helt Samson, die Godts volck beschutten kon.
Wat helt? die stervende den Filistijn verwon.
Staet op, en volght mijn spoor terstont met deze bare.
1685[regelnummer]
Ick decke u met een wolck, dat niemant u bezwaere.Ga naar voetnoot1685
De muilen aen de poort staen reede, en by der hant.
Voort voort. 't is tijt dat gy hen in de lijckbaer spant.
Rey:
Och gave Godt dat een verlosser moght verschijnen,
Die grooter vyanden dan alle Filistijnen
1690[regelnummer]
Verdelghde door de maght en nadruck van zijn doot.Ga naar voetnoot1690
Wy brengen op dien wensch dit lijck in 's vaders schoot.
|
|