De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663
(1936)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 152]
| |
Het vierde bedryf.
JONATHAN. DAVID. REY.
Jonathan:
De Godt der vaderen bewaere u by de kroon.Ga naar voetnoot1139
David:
1140[regelnummer]
Getrouwe Jonathan, mijn halsvrient, waerde zoon
Van Abjathar, koom hier. hoe loopen 's lants geruchten?Ga naar voetnoot1141
Jonathan:
'k Heb lest verkuntschapt, toen uw majesteit, aen 't vlughten,
Zich most versteecken in woestijne, en eenzaem velt,Ga naar voetnoot1143
Hoe onze Achitofel uw' zoon riedt met gewelt
1145[regelnummer]
U t'overrompelen, geen rust noch tijt te gonnen,
Waer op de majesteit zoo snel is voortgeronnen,Ga naar voetnoot1146
Dat hy den bodem won van 't lantschap Galaäd,Ga naar voetnoot1147
En, over 's lants Jordaen, van deze stercke stadt
Zich zelf verzekerde, om een' aenstoot af te wachten,Ga naar voetnoot1149
1150[regelnummer]
Daer Jabock, door dees brug neêrbruisschende, de grachtenGa naar voetnoot1150
Zoo rijck bewatert. nu ontbiet heer vader myGa naar voetnoot1151
Hoe d'aertsverrader sloegh in eene razerny,Ga naar voetnoot1152
Uit spijt dat Chusai dien kloecken raetslagh stoorde,Ga naar voetnoot1153
Toen Absolon misleit naer zijn' verleider hoorde,
1155[regelnummer]
En uitstelde u terstont te volgen in uw zogh.Ga naar voetnoot1155
David:
Wie anderen bedriegt, is waerdigh door bedrogh
Te sneuvelen. 't gaet wel. zoo wordenze gevangen
In hunnen eigen strick. wy luistren met verlangen.
Jonathan:
De booswicht zagh de kans verloopen om voor dagh
1160[regelnummer]
Den koning by den hals te grijpen zonder slagh.
De zoon hadde, op zijn' raet, het vaders bed geschonden,
Hem uit Jerusalem gestooten, onderwondenGa naar voetnoot1162
Zich op den koningsstoel te zetten, aengebeên
Van al de burgerye en stammen in 't gemeen:Ga naar voetnoot1164
| |
[pagina 153]
| |
1165[regelnummer]
Nu was u tijts genoegh gegeven onder 't vlieden,
Om uit een' vryburgh trots het oproer 't hooft te bieden,
Door aenwas van uw heir, waer voor het nieu gebou
Des wederspannelings ten eerste spatten zou,Ga naar voetnoot1168
Zoo licht en los, gelijck de stof, uit steên en dorpenGa naar voetnoot1169
1170[regelnummer]
Te hoop gerot, by nacht ter sluick was opgeworpen.Ga naar voetnoot1170
Hy zagh dien handel aen, den ouden heer op stoelGa naar voetnoot1171
Zeeghaftigh ingehaelt, den jongen in een' poelGa naar voetnoot1172
Gesmoort, of op de vlught door bosschen, braemen, klippen,Ga naar voetnoot1173
En wildernissen bang's vervolgers wraeck ontslippen.Ga naar voetnoot1174
1175[regelnummer]
Toen riet de wanhoop hem te vliên naer Giloos slot,Ga naar voetnoot1175
Te kiezen 't kortste padt, om zich van schande en spot
En ongeval t'ontslaen. dit was zijn jongste rede,Ga naar voetnoot1177
Waerop hy 's andren daeghs ter sluick reedt uit de stede.
Hy quam in 's vaders stadt aenstuiven met der haest,
1180[regelnummer]
Vergaderde zijn bloet en maeghschap, zagh verbaest,Ga naar voetnoot1180
Verbijstert, en begon, in 't midden van zijn maegen,
Weemoedigh dus zijn hart in 't uiterste uit te klaegen,Ga naar voetnoot1182
Het aengezicht gezet uit wanhoop naer de doot.Ga naar voetnoot1183
David:
Laet hooren wat hy klaeghde, in 't nijpen van dien noot,
1185[regelnummer]
Zich voelende van Gode en hoope en troost verstooten.
Jonathan:
Bloetvrienden, magen, en getrouwe huisgenooten,Ga naar voetnoot1186
Gy zaeght ons menighmael voorheene uit Davids hof
De slotbrug voor dees stadt oprijden, rijck van lof,
Door raet en daet behaelt, waer wy den rijxstaet steven,Ga naar voetnoot1189
1190[regelnummer]
Den koning eerden, naer den plicht ons voorgeschreven.
Wy gingen aen zijn zijde in 's rijx geheimenisGa naar voetnoot1191
Te raede, en laegen met zijn majesteit ten disch,Ga naar voetnoot1192
Genooten eene spijs en dranck, gezien by heeren,Ga naar voetnoot1193
En koningen, en al die Godts gezalfden eeren.
1195[regelnummer]
Het hof, en al het volck, elck zagh ons naer den mont,
Als een orakel, daer de staet van 't rijck op stont:Ga naar voetnoot1196
| |
[pagina 154]
| |
Maer aerdtsch geluck is noit een' mensch zoo trou gebleven,
Dat het zijn voesterkint bleef koestren al zijn leven,
Of't weifelde endtlijck, zagh het wars aen met den neck,Ga naar voetnoot1199
1200[regelnummer]
Verkeerde alle eer in schande, en rijckdom in gebreck,
En armoe, zommigen onnozel, en onschuldigh,Ga naar voetnoot1201
Een deel by hunne schult. 'k beken rechtuit, eenvuldigh,Ga naar voetnoot1202
En openhartigh, dat ick door mijn boos beleit
Verviel in dootschult van gequetste majesteit.Ga naar voetnoot1204
1205[regelnummer]
'K heb schendigh, tegens recht en reên, verblint en wrockend,Ga naar voetnoot1205
Dit oproer in het rijck gebrouwen, en berockent,Ga naar voetnoot1206
De leeuwenstanderden van Juda tegens eenGa naar voetnoot1207
Gevoert, en stam by stam geholpen op de been,Ga naar voetnoot1208
Het koningsbedde ontwijdt. 'k zie Absolon geslagen,
1210[regelnummer]
Den vader wederom de rijxkroon opgedraegen,
Van gansch Jerusalem al juichende ingehaelt,
En met den glans der kroone omscheenen en bestraelt.
Wat staet Achitofel ter weerelt meer te hoopen?
Het vonnis leght gevelt. ick most het hof verloopen:Ga naar voetnoot1214
1215[regelnummer]
En, overtuight in 't hart van mijn gesticht verraet,Ga naar voetnoot1215
Bekenme schuldigh aen dit onverzoenbre quaet.
Mijn krachten smilten: 'k vaere alle oogenblick ten grave.Ga naar voetnoot1217
Bestelme in vaders graf, eer my een kraey, of rave,Ga naar voetnoot1218
Of mensch verslindend dier verniele, daer 't gerechtGa naar voetnoot1219
1220[regelnummer]
Zoo groot een ongelijck rechtvaerdighlijck beslecht.Ga naar voetnoot1220
Dus neemt hy afscheit van zijn maeghschap, en bekenden,
En weet het slotgezin met glimp van kant te zenden,Ga naar voetnoot1222
Dat vint hem, binnen in het achterste vertreck,
Aen eenen strop geworght, ophangen by den neck,
1225[regelnummer]
Met armen uitgestreckt, het aenzicht overgoten
Van blaeuwe lootverf, bey zijne oogen ongesloten,Ga naar voetnoot1225-1226
Den mont bemorst van quijl. z' ontstricken hem te spa.Ga naar voetnoot1227
Zy schreeuwen uit het slot. de slotgalm baeut hen na.Ga naar voetnoot1228
De stadt, aen 't hollen op dien kreet, smilt wech in tranen.Ga naar voetnoot1229
1230[regelnummer]
Godt spaer' den koning lang, tot heil der onderdaenen.
| |
[pagina 155]
| |
David:
Godt is rechtvaerdigh in 't beleit van zijne wraeck.Ga naar voetnoot1231
Hy hanthaeft Davids rijck, en zijn gerechte zaeck,Ga naar voetnoot1232
En luistert uit zijn' troon naer mijn geduurigh smeecken.
Nu zal 't den stammen aen beleit in 't velt ontbreecken.Ga naar voetnoot1234
1235[regelnummer]
Dit wint een' halven slagh, en mindert het gevaer.Ga naar voetnoot1235
Men zende flux een post naer Joab met dees maer.Ga naar voetnoot1236
Het postpaert kan hem voor den strijt noch achterhaelen.
Ick zie de zegezon doorbreecken met haer straelen,
Den slagh gewonnen, door het groeien van den moedt
1240[regelnummer]
Op deze tijding. wou de hemel slechts mijn bloet,
Den lieven Absolon, beschutten, en verschoonen:
Hoe zou mijn harpzang Godt, mijn vaste toevlught, kroonen!Ga naar voetnoot1242
De weeghschael van den staet zal heden overslaen.Ga naar voetnoot1243
Godt geve dat de strijt geluckigh magh vergaen.
1245[regelnummer]
Men laet' de hofbazuin op deze tijding steecken.
Wy gaen de koningin in haere kamer spreecken,
Daer zy, bekommert om 't onzeker krijghsgeval,Ga naar voetnoot1247
Verlangt te hooren hoe de slagh uitvallen zal.
Rey:
Dees tijding zal mevrou, tot stervens toe verlegen
1250[regelnummer]
Met haeren Salomon, verlichten, al de zegenGa naar voetnoot1249-50
Van 't rijck en 's konings staet hangt, heden dezen dagh,Ga naar voetnoot1251
Aen Godt, den oppersten, en d'uitkomst van den slagh:
Wort die verloren, al dit rijxgewelt van buitenGa naar voetnoot1253
Op luttel overschots voor deze wal te stuiten,Ga naar voetnoot1254
1255[regelnummer]
Wil lastigh vallen. maer hier komt prins Sobi gaen,Ga naar voetnoot1255
De nootvrient van mijn' heer. wil 't averechts beslaen,Ga naar voetnoot1256
Dees nabuur zal zijn deel in 's konings nederlaegen,
Om 's lants nabuurigheit, niet luttel moeten draegen:Ga naar voetnoot1258
Naerdien zijn danckbaer hart en overtrouwe zielGa naar voetnoot1259
1260[regelnummer]
Den leenheer in dien noot bezorghde, en niet ontviel,Ga naar voetnoot1260
Gelijck 't een' leenman past, gebonden aen zijn eeden.
| |
[pagina 156]
| |
SOBI. BERSEBA.
Sobi:
Hoe kraeit de hoftrompet! gewis wy wachtten hedenGa naar voetnoot1262
Dees tijding niet. zoo wort de rijxplaegh eerst geplaeght.Ga naar voetnoot1263
De jaeger staet niet stil, die eenen andren jaeght.
1265[regelnummer]
De vos geraeckte in 't net, die andren docht te vangen.Ga naar voetnoot1264-65
Achitofel heeft zijn verdiende straf ontfangen.
Al komtze traegh, zy komt gewis, en op haer tijt.
De vaderslaghtige is de klem des heirtoghts quijt.Ga naar voetnoot1268
Hier komt de koningin. zy zal nu weêr bedaeren,
1270[regelnummer]
In haer verlegentheit. geluck met deze maeren,Ga naar voetnoot1270
Doorluchtste koningin. Achitofel is doot,
Uw grootste vyant. nu staet Absolon ontbloot
Van dien geheimsten raet, en aen den hals verlegen.Ga naar voetnoot1273
Nu draeit dit krijghspleit slechts op 't punt van Davids degen.Ga naar voetnoot1274
1275[regelnummer]
Wat 's 't overigh gewelt? een raedeloze maght.Ga naar voetnoot1275
Nu raecktge wederom in uwe volle kracht.
Berseba:
Mijn grootste vyant is in 't leven.
Dat's Absolon, met recht geducht,
De grootste vyant van dees vrucht,Ga naar voetnoot1279
1280[regelnummer]
My tot een' troost van Godt gegeven.Ga naar voetnoot1280
Hoewel Achitofel verging,
De leste strijt is niet gestreden.
De koning oorlooght met gebeden,Ga naar voetnoot1283
Bevreest voor dien weêrspanneling.
1285[regelnummer]
Hy bidt voor zijnen uitverkoren,
Die heiligh en onheiligh tart,
Hem 't punt des degens zet op 't hart.
Helaes, waer blijft dees jongstgeboren?Ga naar voetnoot1288
Indien de slagh verloren wort,
1290[regelnummer]
Wat raet voor my, en dezen kleenen?
Waer 't lijf geborgen? och, waerheenenGa naar voetnoot1291
Voor 's vyants haet, bits uitgestort?Ga naar voetnoot1292
| |
[pagina 157]
| |
Hy heeft dit kint den doot gezworen,
En kent het voor zijn' broeder niet.Ga naar voetnoot1294
1295[regelnummer]
Wie zaegh het endt van ons verdriet,
Indien de veltslagh wiert verloren!
Dit oproer sproot uit's vaders schult.
De toom is hem te ruim gegeven,
Die wreet naer deze stadt komt streven,Ga naar voetnoot1299
1300[regelnummer]
En, als een tiger, briescht en brult.
Ick zagh van verr' het onweêr komen
Opdonderen, en zat belaên.Ga naar voetnoot1302
Wat raet? wie dorst den vader raên.
Den zoon voorzichtigh in te toomen?Ga naar voetnoot1304
1305[regelnummer]
Nu voelt hy dien gedreighden slagh,Ga naar voetnoot1305
Dus out, en hoogh op zijne dagen.Ga naar voetnoot1306
Men hoort hem, blint van liefde, klaegen,
En deerlijck kermen, nacht en dagh:Ga naar voetnoot1308
Och, moght men Absolon behouden,
1310[regelnummer]
Dien schoonen, zonder wederga:
Ick nam hem weder in gena,
Omhelst, gekust, en quijt geschouden!Ga naar voetnoot1312
De dolle heirbijl dreight den stamGa naar voetnoot1313
En telgh al teffens af te houwen.Ga naar voetnoot1314
1315[regelnummer]
Waer zal de stiefmoêr zich betrouwen?Ga naar voetnoot1315
Waer berghtze dit onnozel lam?Ga naar voetnoot1316
Sobi:
Mevrou, schep moedt. gewelt van muuren,Ga naar voetnoot1317
Daer Jabok drymael ommestroomt,
En dees bezetting vreest noch schroomt
1320[regelnummer]
Geen' storm. zy kan een heir verduuren.Ga naar voetnoot1320
Men kan voor eenen overval
Den oever van den vliet beschanssen,Ga naar voetnoot1322
En gadeslaen alle oorloghskanssen,
Tot datwe aengroeien in getal.
1325[regelnummer]
En quaem de krijghskans aen 't verloopen,Ga naar voetnoot1325
Door onverwachte wederspoedt,Ga naar voetnoot1326
(Dat nimmermeer gebeuren moet,)Ga naar voetnoot1327
| |
[pagina 158]
| |
Gansch Ammons rijck staet voor u open.
Beveel my uwen Salomon:Ga naar voetnoot1329
1330[regelnummer]
Ick blijve in noot zijn trouwe hoeder,
En wil u eeren, als mijn moeder,
In 't aengezicht van Absolon.
Mijn lieve dochter, in haer bloeien,
Schiet op, gelijck een lentespruit.
1335[regelnummer]
Behaeghtze uw' zoon tot eene bruit:
Laetze onderling in liefde groeien.
Berseba:
'k Beken gy draeght in dezen staetGa naar voetnoot1337
U tegens my, gelijck een vader.
Ick wil 't gedencken, en neem 't nader,
1340[regelnummer]
Met 's konings gunste, in mijn beraet.Ga naar voetnoot1340
Laet uw gewenschte dochter blozen,Ga naar voetnoot1341
Opluicken, als de dageraet:Ga naar voetnoot1342
Indien de heirtoght wel beslaet:Ga naar voetnoot1343
Wy scheiden niet: de tijt geeft rozen.
1345[regelnummer]
De nagebuurschap zou my licht,
Geraeckt dees huistwist eens in stilten,
In bloetverwantschap staen te smilten,Ga naar voetnoot1345-47
Door 's huwlijx bant aen een verplicht.Ga naar voetnoot1348
Dat huwlijck zoude uw vorstendommen
1350[regelnummer]
En Davids rijcken tegens lastGa naar voetnoot1350
Bevestigen. wy stonden vast,Ga naar voetnoot1351
Gelijck een boogh, op twee kolommen.
Maer och, het is geen bruiloftstijt.
Wie spelt ons hoe de kans zal rollen?
1355[regelnummer]
Het gansche rijck, te blint aen 't hollen,Ga naar voetnoot1355
Hangt aen den terling van dien strijt.Ga naar voetnoot1356
Men hoort d'aenschennende trompetten.Ga naar voetnoot1357
De dolle stiefzoon staet te bloot.Ga naar voetnoot1358
Hy past op leven noch op doot,Ga naar voetnoot1359
1360[regelnummer]
Getroost zich een op al te zetten.Ga naar voetnoot1360
| |
[pagina 159]
| |
Nu vechten zeven tegens een.
Een hant, die zeven af moet keeren,
Ziet luttel kans te triomfeeren.
De maght van David schijnt te kleen.
1365[regelnummer]
Het recht begunstight onze zye:
Maer d'overhant volght, daer men vecht,Ga naar voetnoot1366
Niet altijt het bestreden recht.Ga naar voetnoot1367
Zy weifelt wel, en kiest partye.Ga naar voetnoot1368
Sobi:
Mevrou, bezwaer u niet te vroegh.
1370[regelnummer]
Men zal noch kans noch tijt verzuimen.
Als veltheer Joab 't velt moet ruimen,
Dan berght mijn hof u tijts genoegh.Ga naar voetnoot1372
Mijn grens leght slaghree met haer troepen.Ga naar voetnoot1373
Gy hoeftze slechts te hulp te roepen.
Zang:
1375[regelnummer]
De hemel helpe ons hof aen pais.
Wie zal den staet ten leste redden?
De twisten, uit verscheide bedden
Gesproten in een erfpalais,
Zijn lastigh overeen te brengen,Ga naar voetnoot1379
1380[regelnummer]
Daer elck zijn hooghste wit beschiet,Ga naar voetnoot1380
Op eigen nut en voordeel ziet.
In teêre stof van staeten mengenGa naar voetnoot1382
Zich afgunst, laster, achterdocht,
Haet, misverstanden, en misduien,Ga naar voetnoot1384
1385[regelnummer]
Die worstlen onderling, als buien.
Waer heeft dees rijxkoorts ons gebrocht?
Wie middelt tusschen zoon en vader
Den twist, die, onbemiddelbaer,Ga naar voetnoot1388
Niet aenziet lijf-noch staetgevaer?Ga naar voetnoot1389
1390[regelnummer]
Hoe hier de bloetverwantschap nader
Aen een grenst, zoo veel feller spreitGa naar voetnoot1390-91
| |
[pagina 160]
| |
De lantsmet zich in alle steden.Ga naar voetnoot1392
Nu quijnen 't hooft, en al de leden.
Zy scheit niet eer de doot haer scheit.Ga naar voetnoot1394
1395[regelnummer]
Den zoon of vader moet 'er kleven.Ga naar voetnoot1395
Het gelt hun beide, of een' het leven.
Tegenzang:
De zoonzucht van den vader zouGa naar voetnoot1397
Den zoon voor zijnen rijxstaf stellen,Ga naar voetnoot1398
Eer hy hem zaegh ter aerde vellen.Ga naar voetnoot1399
1400[regelnummer]
Wat is een vaders hart getrou!
Wat baeten al die schoone gaven
Des lichaems, daer elx oogh op viel,
Zoo lang, och Absolon, uw ziel
Wanschapen blijft, ontaert van braven!Ga naar voetnoot1404
1405[regelnummer]
Och, jonge prins, waert gy zoo schoon
Van ziele, was uw hart besneden,Ga naar voetnoot1406
En zoo volkomen, als uw leden,
Hoe eerde uw deught uw vaders kroon!
Nu steeckt uw hooghmoedt, zoo verwaten,
1410[regelnummer]
En wederspannige aert, zoo stijf,
Te lelijck af op 't schoone lijf.Ga naar voetnoot1409-1411
Wat magh u 's lichaems schoonheit baeten?
Het ga zoo 't wil: de spil loopt af.Ga naar voetnoot1413
Gy of uw vader stort in 't graf.
|
|