De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663
(1936)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 117]
| |
Het tweede bedryf.
VEERWACHT. JOAB.
Veerwacht:
Op mannen, op, 't is tijt den veltheer op te wecken:Ga naar voetnoot189
190[regelnummer]
De vyant boven 't veer, is reede aen 't overtrecken.
Roept Joab op: 't is tijt. de noodt eischt kort beraet.
De vyant dient gestuit, eer hy een schipbrug slaet,
Of zijne ruitery geraeckt aen 't overzwemmen.
Men kan met min gevaers hem voor den lantstroom temmenGa naar voetnoot194
195[regelnummer]
En stuiten, eer hy, met den voet op 't vaste lant,
Zijn regementen en slaghorden in 't vierkant
En schrap zet, en u hier in 't leger koom' bestoocken.
Joab:
Wel veerwacht, komt gy, eer het oosten is ontloocken,Ga naar voetnoot198
Ons stooren op de wacht? wat tijding van het veer?
Veerwacht:
200[regelnummer]
De vyant dondert op.Ga naar voetnoot200
Joab:
zoo kunnen wy, om d'eer
Van 't velt, in 't harrenas een kans te zamen waegen,
En beter voor de vuist, dan uit bedeckte laegen.Ga naar voetnoot202
Laet hooren hoe gy hem gewaer wiert op de wacht.
Veerwacht:
'k Lagh tegens d'aerde met mijn oor te middenacht,Ga naar voetnoot204
205[regelnummer]
En luisterde eene poos, by 't schijnen van de starre.Ga naar voetnoot205
Ten leste beefde d'aerde, en een gerucht van verre
Quam zachter in het eerste, allengs wat luider by,
Getrap van voetvolck en een draf van ruitery.Ga naar voetnoot208
Toen scheenen standerden, rondassen, beuckelaeren,Ga naar voetnoot209
210[regelnummer]
Helmet, en harnas zich voor d'oogen t'openbaeren,Ga naar voetnoot210
Te blickren, flickeren, langs d'oevers van den stroom,
Tot dat het brieschend paert ons opweckte uit dien droom.
'k Verliet de westzy, daer ick waeckte op mijn getijde,Ga naar voetnoot213
En zwom op dit gerucht terstont aen d'overzijde,
215[regelnummer]
Om veiligh te bespiên wat hier op volgen zou,
| |
[pagina 118]
| |
En my te quijten van mijne opgeleide trou.Ga naar voetnoot216
Zy trocken boven 't veer. de wagens volghden achter,
En stiller, om geen lucht te geven aen den wachterGa naar voetnoot218
Van 't veer. men hoorde 't paert te wedt gaen in den vliet,Ga naar voetnoot219
220[regelnummer]
En ruisschen langs den kant, door lies, en bies, en riet,
Eerst weinigh in getal, daer na geheele troepen.
Wy riepen: houdt, waerheen? zy tegens ons aen 't roepen:Ga naar voetnoot222
Wy zoecken d'overzy. waer nestelt d'oude haes,
Die, bloode, en zonder hart, om luttel jaghtgeraes,
225[regelnummer]
Den hoogen bergh verliet, en, over stroom gezwommen,
Den jaeger vlught, die stout zijn leger heeft beklommen?Ga naar voetnoot226
De bracken zullen hem naerspooren, en zijn lucht
Opsnufflen, daer hy voor de hazewinden vlught.Ga naar voetnoot227-28
Ick koom met deze maer naer 't leger toe gevlogen.
230[regelnummer]
Mijn heer, waeck op, en zie den vyant onder d'oogen.Ga naar voetnoot230
Men moet hem stuiten, eer hy d'oostzy wint van 't veer,Ga naar voetnoot231
Of wachten voor dees stadt, op 't spits van uw geweer.Ga naar voetnoot232
DAVID. JOAB.
David:
Hoe staet het, Joab? brengt dees bode ons nieuwe maeren?
Joab:
De vyant, boven 't veer alreede aen 't overvaeren,
235[regelnummer]
Wil ons bestormen. zet nu alle krachten by.
David:
Abisaï, treck op met al de ruitery.
Verbie den vyant voet te neemen, en te landen.Ga naar voetnoot237
Een man zoo goet als tien, rept gy by tijts uw handen.Ga naar voetnoot238
Laet hem uw tanden zien. laet hondert, van een duin
240[regelnummer]
Of hooghte, elck rustigh met een heldre krijghsbazuinGa naar voetnoot240
Hem wellekomen. dat geluit zal schricklijck schreeuwen,
Verdoven 't brullen van zijn woeste en wulpsche leeuwen.Ga naar voetnoot242
Zy weeten niet hoe sterck ons maght is aengegroeit:
Gelijck een waterstroom, die hoe hy laeger vloeit,
245[regelnummer]
Hoe breeder heene bruischt, door gunst der mindre vlieten,Ga naar voetnoot245
| |
[pagina 119]
| |
Die in zijn' boezem elck hun waterkruick uitgieten.Ga naar voetnoot246
Treck heen, Godt zegene u, dat gy het oproer stuit.
Beletge d'overvaert, dat wint een slagh vooruit.Ga naar voetnoot248
Joab:
En of de vyant hem te sterck quaem overvallen?
David:
250[regelnummer]
Hy heeft een' rug en wijck aen deze legerwallen,Ga naar voetnoot250
En vest van Manaïm. ruck heene: haest u: voort
Wachtmeester, herwaert: kom ontfang al stil het woort.Ga naar voetnoot252
Verzuim geen ronden. pas de schiltwacht uit te zetten.Ga naar voetnoot253
Nu wet de hooge noot de kracht der oorloghswetten.Ga naar voetnoot254
255[regelnummer]
Kornellen, hopliên, elck bewaer' zijn regement,Ga naar voetnoot255
En standert. vint gy een' verdacht, en niet bekent,Ga naar voetnoot256
Men schupp' hem 't leger uit. men moet bespieders mijden.Ga naar voetnoot257
Verraeders schupten ons. 'k getroost my eer te strijdenGa naar voetnoot258
Met tien getrouwen, op wier woort men vast magh staen,Ga naar voetnoot259
260[regelnummer]
Dan met een vaendel volx in 't vlacke velt te slaenGa naar voetnoot260
Op 't ongewis, hoewel zy 's konings standert zwoeren,Ga naar voetnoot261
d'Alziende kent dit hart. een burgerkrijgh te voeren
Valt lastigh voor een ziel, die bloetvergieten haet.Ga naar voetnoot263
Wie had het oit gedacht dat zich de gansche staet
265[regelnummer]
Zou kanten tegens ons, voor wien de Filisteenen,Ga naar voetnoot265
Syriers, en Jebuzeen, en Moabs heir verdweenen,Ga naar voetnoot266
Wechsmolten, als de sneeu voor 't steecken van de zon.
'k Verlichte 't lastigh juck der stammen, waer ick kon,Ga naar voetnoot268
Heb al de rijxgrens van haer vyanden geveilight,Ga naar voetnoot269
270[regelnummer]
Den roof der afgoôn Gode en godtsdienst toegeheilight:Ga naar voetnoot270
Nu rot d'ondanckbaerheit van ouderdom en jeught
Te hoop, misbruickt mijn bloet, vergeet alle eer en deught,Ga naar voetnoot271-72Ga naar voetnoot272
Voorheen genoten, en vervolghtme in ballingschappen,
Om my, van kroon berooft, uit haet op 't hart te trappen:
275[regelnummer]
Doch 'k wil het eer mijn schult, en Godt, die my beproeft,
Toeschrijven, als mijn' zoon. och Absolon, bedroeft
| |
[pagina 120]
| |
Gy 't vaderlijcke hart? nu treuren mijn gezangen.Ga naar voetnoot277
De harp, in rou, blijft stom, en aen de muuren hangen,
Tot dat het d'opperste, der vroomen toeverlaet,
280[regelnummer]
Belieft my wederom in mijnen eersten staet
Te stellen, zijnen naem en dienst alleen ter eere.
Joab:
Het is geen wijze dat een krijghshelt triomfeereGa naar voetnoot282
Voor 't strijden, en de noot verdaghvaert ons ten strijt.Ga naar voetnoot283
Dit klaegen vordert niet. men schick' zich naer den tijt.Ga naar voetnoot284
285[regelnummer]
Met jammerklaegen is dit stuck niet uit te rechten.Ga naar voetnoot285
De blancke degen moet het ongelijck beslechten.Ga naar voetnoot286
David:
Stont my te strijden naer den jaerelijxen stijl,Ga naar voetnoot287
Of tegens den Eufraet, of d'oevers van den Nijl,
Of Arabier, of Parth, het zoume niet verdrieten
290[regelnummer]
In mijnen ouden dagh het harnas aen te schieten:
Maer tegens Absolon, mijn bloet, in 't perck te treên,
Dus grijs en afgeleeft, dat 's duizent doôn op eenGa naar voetnoot292
Gestapelt. moght hy voor den veltslagh noch bedaeren,
En 't zwaert neêrleggen: 'k hechte een ry van blijde jaerenGa naar voetnoot294
295[regelnummer]
Aen mijnen ouderdom: nu mat de vrees my af.
Joab:
Gy jammert, en hy bout triomfen op uw graf.
David:
Achitofel draeght schult, die zit ons op de hielen,
En stijft den zoon, die licht voor vader neêr zou knielen,Ga naar voetnoot298
Hem smeecken om genade. een wulpsche oploopentheitGa naar voetnoot299
300[regelnummer]
Verruckt het heete bloet, te jammerlijck misleit.Ga naar voetnoot300
Godt schenn' den schender, die dit brout, en, eeuwigh wrockent,Ga naar voetnoot301
Den jongling en al 't rijck zoo helsch heeft opgerockent.Ga naar voetnoot302
Stont dit te middelen, ick zont gezanten uit.Ga naar voetnoot303
Joab:
Indien de ruitery het overvaeren stuit
305[regelnummer]
Wort tijt gewonnen, en het volck, uit alle streecken
| |
[pagina 121]
| |
Aen 't overloopen, zal het hooft des oproers breecken,Ga naar voetnoot306
Uw maght, aen 't groeien, met groot aenzien en ontzagh
Den wederspannigen zien smeecken om verdragh.Ga naar voetnoot308
Het evel, nu niet rijp, eischt tijt. het bloet moet koelen,
310[regelnummer]
De krancke dan met vrucht de nasmert eerst gevoelen.Ga naar voetnoot309-10
David:
Wie ziet het ende van dit burgerlijck geschil?Ga naar voetnoot311
Joab:
Men stuite het begin. hy woel': wy leggen stil.Ga naar voetnoot312
De veltvliet Jabok houdt hier Galaäd gescheiden.Ga naar voetnoot313
De noortzy levert gras, de zuitzy bosch en heiden,
315[regelnummer]
Ontzeght den vyant voêr, indien hy over ruckt;Ga naar voetnoot315
En hachlijck of hem dit naer zijnen wensch geluckt.Ga naar voetnoot316
David:
Kan onze ruitery den rijxstroom niet bewaeren,Ga naar voetnoot317
Wat zoude Jabok, smal van kil? gy hebt ervaerenGa naar voetnoot318
Hoe Ammon, als uw paert in Jabok ging te wedt,
320[regelnummer]
Met al zijn heirkracht u den doortoght niet belet,
En Rabba t'ydel trotste op hemelhooge muuren.Ga naar voetnoot319-21
Joab:
Het heir der stammen kan den honger niet verduuren.
David:
Men kan het spijzen van den oever der Jordaen.
Joab:
En zoo wy slagh op slagh 't geley des toevoers slaen?Ga naar voetnoot324
David:
325[regelnummer]
Dan stont ons dagelijx een kans in 't velt te waegen.Ga naar voetnoot325
Joab:
Zy zouden Manaïm van achter vreeslijck plaegen.Ga naar voetnoot326
David:
Zoo mostenze eerst hun maght verdeelen met gevaer.Ga naar voetnoot327
| |
[pagina 122]
| |
Joab:
Ick zagh geen schooner kans, en greepze voor by 't haer,
Eer zy, van achter kael, ons wars den neck toekeerde.Ga naar voetnoot328-29
David:
330[regelnummer]
Hoewel ick out ben, en niet zonder krijghsscha leerde,
Noit zagh mijn oordeel min door 's oorloghs nevel heen.Ga naar voetnoot331
De zoon leert vader noch met schade een' toght bekleên,Ga naar voetnoot332
Die jongen beter voeght dan oude en afgeleefden.
Toen leeu, en beer, en reus, en heiren voor my beefden,
335[regelnummer]
Verdubbelde mijn moedt, in 't nijpen van den noot:
Nu klopt het hart, uit schrick voor zijn vervolgers doot.
Joab:
Laet schricken al die u vervolgen tegens reden.Ga naar voetnoot337
David:
Mijn misdaet tegens Godt holp deze wapens smeden.
Joab:
Behaeght het Gode, 't kan verkeeren op een' sprong.Ga naar voetnoot339
David:
340[regelnummer]
Verkeerde 't buiten last van Absolon, te jongGa naar voetnoot340
Om ver genoegh te zien in 't binnenst van mijn harte.
Joab:
Uw hart smilt wegh van rou: hy groeit in vaders smarte!Ga naar voetnoot342
David:
Uit loutre onwetenheit. hy draeght de minste schult.
Den vader schort het aen inschicken, en gedult.Ga naar voetnoot344
Joab:
345[regelnummer]
Dat weet, dat merckt de zoon, en draeft hier op veel stouter.Ga naar voetnoot345
David:
Verstont de jongling zich, hy street voor Gode en 't outer,Ga naar voetnoot346
Gelijck de stammen mijn standerden trou alom
Hanthaefden tegens 't blint afgodisch Heidendom,
En noit weêrkeerden dan met wapenroof, gekregen
350[regelnummer]
In veltslagh, of in steên, gewonnen met den degen.
| |
[pagina 123]
| |
Joab:
Ick ga bespieden of de schiltwacht waeckt, of slaept.
Een leger sluit niet, zoo 't onachtzaem ergens gaept.Ga naar voetnoot352
DAVID. REY.
David:
De stammen, haestigh aengetogen,Ga naar voetnoot353
Zoo heet als jaegers op hun jaght,Ga naar voetnoot354
355[regelnummer]
Verdrijven my den vaeck uit d'oogen,
Verbiên den koning spa by nacht
Te rusten in zijne oude dagen;
En onrust breeckt my, die veroudt,Ga naar voetnoot358
Terwijl de zwacke leên vertraegen,
360[regelnummer]
Het bloet, in d'aderen verkoudt,Ga naar voetnoot360
Geen geesten levert, als voorheenen.Ga naar voetnoot361
Zoo loopt de draet des levens af.
Zoo ga ick op verstramde beenen,
En sta met eenen voet in 't graf,
365[regelnummer]
Gereet en veegh om neêr te storten.Ga naar voetnoot365
Rey:
Het leven is noch kort genoegh,
Al komt men 't niet ontijdigh korten
Door onrust. sterven komt te vroegh
Voor eenen vader, aen wiens leven
370[regelnummer]
Al 't heil van huis en kinders hangt,
Gelijck aen u, ten troon verheven,
Van wien al 't rijck zijn eer ontfangt,
Dat dwazen niet bevroeden kunnen.Ga naar voetnoot373
Godt strafze die u rust misgunnen.
David:
375[regelnummer]
Men telt veel lichter het getal
Van mijne grijze en witte haeren,
Dan die uit haet van overal
Tot mijn bederf by een vergaêren.Ga naar voetnoot378
Veel duizenden, het gansche rijck,
380[regelnummer]
Verwoet en fel met scherp en nettenGa naar voetnoot380
Een hart omringen algelijck.Ga naar voetnoot381
Zy roepen: laet ons hem bezetten.Ga naar voetnoot382
| |
[pagina 124]
| |
Hoe kan ick hun gewelt ontvliên?
Wat uitkomste is hier toch voorhanden?
385[regelnummer]
Een eenigh hart het hooft te biên
Zoo veel verwoede leeuwentanden?
De horen huilt. de hondejaghtGa naar voetnoot387
Verspreit zich door woestijn en haegen.
Waer ick my wende, dagh en nacht
390[regelnummer]
Voorvlughtigh, bang voor loze laegen,Ga naar voetnoot390
Bespieders leggen op hun luim,Ga naar voetnoot391
En loeren om my aen te vatten,
Of in speloncken, of op 't ruim,Ga naar voetnoot393
Daer zy van alsins t'zamenspatten,Ga naar voetnoot394
395[regelnummer]
En t'zamenspannen in 't gemeen,
Veel duizent teffens tegens een.Ga naar voetnoot396
Rey:
Sta vast. een ongeschockt betrouwen
Is als een diamanten schilt,
Daer 't brosse glas zijn kracht op spilt.
400[regelnummer]
Zo quaemtge menighmael behouwen
Uit doots gevaer, gezont, en gaef,Ga naar voetnoot401
En stapte op leeuwenhooft, en draecken,
Die vier en vlam ter keele uitbraecken.
Betrou op Godt, en hou u braef.Ga naar voetnoot404
405[regelnummer]
Wie op getal ziet wort elendighGa naar voetnoot405
Verlaeten van de hooghste maght,Ga naar voetnoot406
Die als in wezen, oock in kracht
Een zelve blijft, en is onendigh.Ga naar voetnoot408
't Is telbaer wat hier t'zamenrot.Ga naar voetnoot409
410[regelnummer]
Ontelbaerheit bestaet in Godt.Ga naar voetnoot410
David:
O schulden, die zoo luide schreiden,Ga naar voetnoot411
Gy terght Godts streng gerecht tot wraeck.Ga naar voetnoot412
Gy houdtme wijdt van Godt gescheiden.Ga naar voetnoot413
De Godtheit, die in my haer zaeck
415[regelnummer]
Voorheen hanthaefde, heeft geene oorenGa naar voetnoot414-15
| |
[pagina 125]
| |
Om mijn gekerm en droef geklagh
Van haeren hoogen berg te hooren:
Dus blijft de glans van 't hoog gezagh
Der kroone in 's oproers mist verduistert.
420[regelnummer]
Wat baeten traenen en gekerm,
Nu d'alderhooghste stom niet luistert
Naer mijn gebeên, en zijnen arm
Niet uitstreckt in verlegenheden.Ga naar voetnoot423
Het is verloren dat men zucht.Ga naar voetnoot424
425[regelnummer]
Geen dau van troost verquickt beneden
Mijn hart van boven uit de lucht,
Die blijft gesloten. geene straelen
Verlichten d'aertsche duisterheit
Van wederspoet, waerin wy dwaelen,Ga naar voetnoot429
430[regelnummer]
Daer ons geen hant noch wijzer leit.
Hoe raeckt die zwaere bloetschult effen!Ga naar voetnoot431
Godt wet hun zwaert, om my te treffen.Ga naar voetnoot432
Rey:
Betrou op Godts barmhartigheit,
Die al zijn wercken gaet te boven,
435[regelnummer]
En geen boetvaerdigen ontzeitGa naar voetnoot435
De hant te bieden. wacht van boven
Ontzet, in 't barnen van den strijt.Ga naar voetnoot437
Hy zal u hulp uit Sion zenden,
Verstroien 't heir van haet en nijt,
440[regelnummer]
Alle eedtverwanten en hun benden.
Dan zult gy op den troon herstelt
Met harp en lofzang triomfeeren,
En wat den kam opstack in 't veltGa naar voetnoot443
Zich aen uw voeten zien verneêren,
445[regelnummer]
En eeren, en aenbidden dien
Zy nu vervolgen, en vervloecken.
Jerusalem aen 't ommezien,Ga naar voetnoot447
Begint uw aengezicht te zoecken
Al heimelijck, en ziet den dagh
450[regelnummer]
Van uw herstelling ree geboren.Ga naar voetnoot450
't Herstellen hangt aen eenen slagh.Ga naar voetnoot451
Een slagh verloren, al verlorenGa naar voetnoot452
| |
[pagina 126]
| |
Wat u weêrspannigh wiert ontrooft.
Zoo blinck' de kroon op Davids hooft.
David:
455[regelnummer]
Ick kan de rijxkroon niet herneemen
Als met verlies van Absolon.
Dan zagh men al mijn vreught bezweemen,Ga naar voetnoot457
En uitgeblust, quaem ick de zon
Des schoonen jongelings te derven,
460[regelnummer]
Dat aenschijn, daer mijne eer uit straelt.
'K getroostme met die zon te sterven,Ga naar voetnoot461
Zoo zy in zulck een' afgront daelt,
Haer glans in bloet en 's vaders traenen
Verdrinckt. gy krijghsliên, duwt uw zwaert
465[regelnummer]
In vaders hart. ô oorloghsvaenen
Van David, zoudtge, zoo veraertGa naar voetnoot466
Van uwen koning, my doorsteecken
In mijnen zoone, 't liefste pant?
Verschoont zijn jeught, en haer gebreken.
470[regelnummer]
Verdelght men hem in dezen stant,Ga naar voetnoot470
Zoo sterft mijn hart aen duizent wonden.
Hier staet natuur te vast gebonden.
Zang:
Terwijl de zon, beneên de kim
Gezoncken, oostwaert rijdt van 't noorden,
475[regelnummer]
Melt David hier te Manaïm,
Vol hartewee, met droeve woorden
En klaghten zijn' benauden staet:
Nu neemt hy, moght hem rust gebeuren,Ga naar voetnoot478
Den slaep een luttel tijts te baet;
480[regelnummer]
Liet oproer na zijn rust te steuren.
't Weêrspannigh hooft, verkeert van wil,Ga naar voetnoot481
Noit moe van wrijten en van wrocken,Ga naar voetnoot482
Staet, als een onrust, nimmer stil,Ga naar voetnoot483
Wort van de kroonzucht omgetrocken,Ga naar voetnoot484
485[regelnummer]
Als uurwerckraden van gewight,Ga naar voetnoot485
| |
[pagina 127]
| |
Of van eene opgespanne veder.Ga naar voetnoot486
De kroonzucht volght al watze dicht.Ga naar voetnoot487
De zinnen loopen heene en weder.
De dagh zal melden wat de nacht
490[regelnummer]
Tot 's konings afbreuck heeft bedacht.Ga naar voetnoot490
Tegenzang:
Den koning was noit rust gegunt,
Na zijne trotze reuzezege.Ga naar voetnoot492
De schoonvaêr Saul dreef hem 't puntGa naar voetnoot493
Naer 't hart. hy stont hem in den wege,
495[regelnummer]
Zijn leven langk. na Sauls tijtGa naar voetnoot495
Wert Isbozeth ten troon verheven,Ga naar voetnoot496
Te Manaïm noch ingewijt
Door Abners hulp, en zat hier zeven
Geheele jaeren in zijn kracht,
500[regelnummer]
Van Efraïm, en Benjaminner,Ga naar voetnoot500
Den stam van 't vaderlijck geslacht,
In Galaäd, als overwinner,
Gedient, geviert, en aengebeen,
Tot dat hy deerlijck wiert doorsteecken.
505[regelnummer]
Helt David tegens Filisteen
En 't Heidendom op alle streecken,Ga naar voetnoot505-6
Het buldrende onweêr uit most staen.Ga naar voetnoot507
Dees lijdt nu van den onderdaen.
Slotzang:
Hoe lieflijck dreef hy, jongk in weelde,
510[regelnummer]
Zijn vader Jesses kudde in 't groen,
Daer buiten last, en ergh vermoên,Ga naar voetnoot511
De herder zong en vrolijck speelde
Op zijne fluit, en nederzat
In schaduwe van eickelover!
515[regelnummer]
Hoe rustrijck broght hy 't leven over!Ga naar voetnoot515
Nu vreest hy 't ruisschen van elck bladt,
Of Absolon quaem opgestoven.Ga naar voetnoot517
Men vint geen rust in koningshoven.
|
|