De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663
(1936)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 110]
| |
Koning David Herstelt.
| |
[pagina 111]
| |
Trouwanten, spoet u: past meer fackels aen te steecken.Ga naar voetnoot22
Zijt welkom, brave prins. hoe komtge hier zo spa?Ga naar voetnoot23
Sobi:
Doorluchtste veltheer van den koning, wiens genaGa naar voetnoot24
25[regelnummer]
Ons eeuwigh houdt verplicht, ick koom uw legerhuttenGa naar voetnoot25
Met luttel voorraets van 't geberght' noch onderstutten.
Ontfang tapijt, matras, en vaten, beckens mê,
Meel, honig, tarwe, gerst, en zuivel, vrucht, en vee,Ga naar voetnoot27-28
Geringe tekens van een danckbaer hart, met eenen
30[regelnummer]
Ons lijfwacht, u ten dienst. gebie: wy trecken heenen,
Waer koning David lust te trecken, om den zoon,
Die zijnen vader stout naer 't hart steeckt en de kroon,
Te helpen stuiten, en dat ongelijck te slechten.Ga naar voetnoot33
Joab:
Getrouwe prins, men kent in hooge noot d'oprechten,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
En vrienden. louter gout blinckt heerlijck op den toets.Ga naar voetnoot35
De koning, balling uit zijn hooftstadt, met meer moedts
Dan maght voorzien, laet zich uwe aenkomst wel gevallen.Ga naar voetnoot37
Hy rust een kleene wijl: wy waecken voor de wallen
Van Manaïm. men wacht op 't rijzen van den dagh.
Sobi:
40[regelnummer]
Het lustme midlerwijl, indien 't u beuren magh,Ga naar voetnoot40
Te hooren hoe het stont met uwe twaelef staeten;Ga naar voetnoot41
Waerom Jerusalem zoo plotsling wiert verlaeten,
De stoel van Jesses rijck het oproer ingeruimt.Ga naar voetnoot43
Joab:
De zeeman, die den storm opsteecken ziet, verzuimt
45[regelnummer]
Geen zeil te strijcken, eer hem 't onweêr koom' verrassen.
Het was geen slapens tijt, maer tijt op 't roer te passen.
De reetste haven in te loopen diende ons best.Ga naar voetnoot47
Dit oproer spreide zich door 't lant, gelijck een pest,
Sloegh voort van stadt tot stadt. de twalef stammen spandenGa naar voetnoot49
50[regelnummer]
Eenstemmigh t'zamen om den vader aen te randen,
Ter liefde van den zoon: en eermen 't onweêr hoort
| |
[pagina 112]
| |
Van verre komen, stormt het vreeslijck op de poort
Te Sion, daer het krielt van weifelende tongen.Ga naar voetnoot53
Wy vonden binnen en van buiten ons besprongen,
55[regelnummer]
Verkozen oostwaert op de brullende woestijn:Ga naar voetnoot55
Daer ons 's aertspriesters zoons, in dien verbaesden schijn,Ga naar voetnoot56
Ontdeckten hoeze stil, in eenen put gescholen,
't Gevaer ontslipten, en, gelijck hun was bevolen,
Vermaenden d'overzy der stroomende Jordaen
60[regelnummer]
Te kiezen in der nacht, by 't schijnen van de maen,
Eer wreede Achitofel met twalefduizent mannen,
Gelijck hy voorsloegh, ons naerzettende aen quam rannen.Ga naar voetnoot62
Sobi:
Uw heil bestont in 't vliên met volle ren en toom.Ga naar voetnoot63
Maer nu, hoe ging het voort?
Joab:
de koning koos den stroom,
65[regelnummer]
Op dees waerschuwing voor den stouten scepterrover,
En raeckte, toen de zon eerst opquam, 't water over,Ga naar voetnoot66
Langs wadde, en zantplaet, met zijn vaertuigh, balck, en ton.Ga naar voetnoot67
Noch schroomden wy 't gevaer, hoewel men d'oostzy won,Ga naar voetnoot68
En spoedden langs den stroom, dry dagen, en dry nachten,
70[regelnummer]
Van Jericho tot hier, daer wy den vyant wachten
Alle oogenblicken, met dees kleene macht voorzien.
Sobi:
Waer ick u dienen kan, gy mooghtme vry gebiên.
Het loop' zoo hoogh als 't wil, mijn vorstendom staet open.Ga naar voetnoot73
Joab:
Wy slaen 't niet af, mijn heer: want hier valt min te hoopen,Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
En meer te vrezen voor den koningklijcken stam.
Sobi:
Hoe droegh den zoon zich, toen hy binnen Sion quam?Ga naar voetnoot76
Joab:
De zon quam 's morgens niet zoo dra het hof beschijnen,
Of haer gemoete een kreet uit d'opene gordijnen,Ga naar voetnoot78
Een kreet van al de stadt, die, vol verbaestheit, zaghGa naar voetnoot79
| |
[pagina 113]
| |
80[regelnummer]
Hoe die verwaten zoon op 't gulden hofdack laghGa naar voetnoot80
In d'armen, en den schoot van vaders bedtgenooten.
Het heiligh hemelsch licht, gedootverft, en verschootenGa naar voetnoot82
Van zulck een' gruwelstuck, scheen drywerf achter uit
Te vaeren, toen al 't hof met een bazuingeluitGa naar voetnoot84
85[regelnummer]
De burgers opweckte, om het lasterstuck t'aenschouwen.Ga naar voetnoot85
Dit gaf den weiflaer, die noch twijfelde, een betrouwen,
Dat d'onverzoenbaerheit nu eeuwigh tusschen zoon
En vader stant greep, hy gerust de nieuwe kroonGa naar voetnoot88
Aenhangen moght. op dit gerucht en lantgeschater
90[regelnummer]
Viel wat noch tegenstont hem toe, gelijck het waterGa naar voetnoot90
Door een geborste sluis. wat wachtenwe anders, als
De twalef stammen met den dagh op onzen hals?
Sobi:
Hoe stinckt die schelmsche Soon nu zijnen vader tegen!Ga naar voetnoot93
Joab:
De blinde vader is noch min met zich verlegenGa naar voetnoot94
95[regelnummer]
Dan met dien bozen schelm. zoo gy den koning spreeckt,
Rep van geen' Absolon, die hem naer 't harte steeckt,
En nazet in zijn zogh. zoo wy de zege derven,Ga naar voetnoot97
Wat David aenhangt zal met David moeten sterven.
Wie anders rekent is verbystert, en, te spaGa naar voetnoot99
100[regelnummer]
Tot kennis komende, zal 't leeren met zijn scha.
Hier is meer moedt dan hoop in 't leger. loopt de zegen
In 't vechten hant voor hant het recht des konings tegen,Ga naar voetnoot102
'k Getroostme in 't harrenas te sterven, als een helt:
En koome ick Absolon bejegenen in 't velt,Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
Dit zwaert, in Davids dienst gebruickt een ry van jaeren,
Zal dien veraerden en weêrspannigen niet spaeren;Ga naar voetnoot106
De vader duide 't, en versta het zoo hy wil.Ga naar voetnoot107
Men schimpt met geene kroon: dit is een bloetgeschil.Ga naar voetnoot108
De broederslaghter heeft zijn bloet niet quijtgeschouden,
| |
[pagina 114]
| |
110[regelnummer]
De zusterschennis dien geweldenaer vergouden,
In vaders weêrwil, en dit recht zelf toegestaen.Ga naar voetnoot109-11
Wy volgen 't spoor, waer op hy ons is voorgegaen,
En nu met grooter recht: want daer de zoon den vader
Verongelijckt, en, als een schalck en aertsverraeder,Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
Den staet verkracht, dat is een schult, die hooger klaeghtGa naar voetnoot115
Dan 't overweldigen en schenden van een maeght.
Hy rechte, op dat noch nijt noch tijt zijn' naem uitwisse,
Een marmereerbeelt op, ter erfgedachtenisse,
In 't koningklijke dal, omtrent Jerusalem:Ga naar voetnoot117-19
120[regelnummer]
Maer 'k zweer het anderwerf, en zal 't oock houden, hem,
[Kan dees gevloeckte het ontworstlen noch ontvechten,]Ga naar voetnoot121
Eene erfgedachtenis een' steenhoop op te rechten,Ga naar voetnoot122
Ter eere van zijn lijck, dat ieder overal
Aen zijn baldadigheit wel eeuwigh dencken zal.Ga naar voetnoot124
Sobi:
125[regelnummer]
Verdaeght u Absolon, de koning zal in 't strijdenGa naar voetnoot125
Vooruittreên, om den zoon al vechtende te mijden,Ga naar voetnoot126
Te vangen ongewont, en levendigh, indienGa naar voetnoot127
Het mooghlijck zy.
Joab:
geensins, men zal hier in voorzien.
Den zoon te spaeren waer het rijck en 't leger waegen.
130[regelnummer]
Dit is geen spiegelstrijt. hier volgen op de slaegenGa naar voetnoot130
Quetsuuren, dooden, waer men toehouwt, steeckt, en schiet.
Verschoont de vader hem, de zoon verschoont hem niet,
Maer past den vader door den helm in 't hooft te treffen.Ga naar voetnoot133
Hier sneuvelt een van beide, eer staet geen rekninge effen.Ga naar voetnoot134
135[regelnummer]
Men hoope op geen verdragh: want schoon de vader sterft,
Noch blijft de vyantschap, die op den nazaet erft.Ga naar voetnoot136
Staetzuchtige Absolon zal Salomon niet wijcken,Ga naar voetnoot137
Al zou hy anderwerf de rijcken tegens rijcken,
De leeuwen tegens een ophitsen in een perck.Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
Gy voorraetmeesters, voort, valt daetelijck aen 't werck,
En deelt dien vooraet uit aen alle legersteden.
Belieft het u, mijn heer, laet ons naer binnen treden
| |
[pagina 115]
| |
Ter poorte in, daer misschien de koning, opgewecktGa naar voetnoot143
Uit zijne ruste, vraeght waerom mijn komst vertreckt.Ga naar voetnoot144
Zang:
145[regelnummer]
De hemel zorght voor zijn getrouwe vrienden
In hunnen noot.
Godt spijsde ze al die hem van harte dienden,Ga naar voetnoot147
Uit zijnen schoot.
Hy weet in noot zelfs onbesneên te wecken.Ga naar voetnoot149
150[regelnummer]
Wie had gedacht
Dat Sobi noch dus spa zou herwaert trecken
By duister nacht,
Om voorraet en nootdruftigheit te schaffenGa naar voetnoot153
Voor 't oorlogs volck!
155[regelnummer]
De hemel straft, en zalft noch onder 't straffen.Ga naar voetnoot155
Eer zoude een wolck
Zich openen, en hemelsch manne regenenGa naar voetnoot157
In 's hongers mont,
Dan d'opperste zijn dienaers niet zou zegenen
160[regelnummer]
Naer 't out verbont.Ga naar voetnoot160
Tegenzang:
De vaders, die in heiden, en woestijnen,
Op 't woeste velt,
By duizenden van elck verlaeten schijnen,
En voor 't gewelt
165[regelnummer]
Van Faro vliên, om, vry van slavernyen,
En zonder smet,
Den hemel zijn slaghtoffers toe te wyenGa naar voetnoot167
Naer Moses wet,
Bevonden hoe de hemelsche genadeGa naar voetnoot169
170[regelnummer]
Hen onderhiel,Ga naar voetnoot170
Toen Godt al 't heir zoo lang met man verzade,Ga naar voetnoot171
Dat nederviel,
Gelijck de dau, daer zy op blijde wijzenGa naar voetnoot174
En rijcken lof
| |
[pagina 116]
| |
175[regelnummer]
Uit danckbaerheit en yver, opwaert rijzen
Naer 't hemelsch hof.Ga naar voetnoot175-76
Toezang:
Een edel hart schept altijt vreught
In weldoen, en een oude deughtGa naar voetnoot178
Wort dickwijl noch in acht genomen.
180[regelnummer]
Prins Sobi, in zijn erf herstelt,Ga naar voetnoot180
En 's vaders groot gebiet, vergeltGa naar voetnoot181
Dees weldaet noch, ten troost der vroomen.Ga naar voetnoot182
De helt vergeet zijn eigen nut,
Op dat hy 's konings leger stut,
185[regelnummer]
Dat hulp behoeft, in dit geweste
Ter noot gevlught, en onvoorzienGa naar voetnoot186
Van nootdruft door het haestigh vliên.
Een danckbre geeft zijn hart ten beste.Ga naar voetnoot188
|
|