De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663
(1936)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 84]
| |
Het vyfde bedryf.
ABSOLON. ACHITOFEL.
Absolon:
Zoo wort Jerusalem gewonnen zonder slagh:Ga naar voetnoot1441
Achitofel:
En niet door laegen, maer by schoonen lichten dagh.Ga naar voetnoot1442
Absolon:
Deze avontzon van 't hof gaet snel in 't oosten onder:Ga naar voetnoot1443
Achitofel:
En tegens haer natuur. wie zagh oit grooter wonder!Ga naar voetnoot1444
Absolon:
1445[regelnummer]
Het is geraên dat zy de reedtste haven kies'.Ga naar voetnoot1445
Achitofel:
Nu haer in 't zogh gevolght. ons dient geen tijtverlies.Ga naar voetnoot1446
Absolon:
Hy is gewapent, en gevaerlijck aen te rannen.Ga naar voetnoot1447
Achitofel:
Wat 's Davids lijfwacht? slechts een hantvol bloode mannen.Ga naar voetnoot1448
Absolon:
Acht Davids helden niet zoo bloode, en zonder moedt:
Achitofel:
1450[regelnummer]
Die zinckt, en geeft u 't velt ten beste, indien gy spoet.Ga naar voetnoot1450
Absolon:
Men waeg' geen' voortogt. laet ons 't gros van 't leger wachten.Ga naar voetnoot1451
Achitofel:
Men gunze tijt noch rust: men laetze niet vernachten.Ga naar voetnoot1452
Absolon:
Men stell' dit wijslijck uit, en volghze niet te dra.
Achitofel:
Een rijpe krijghskans wint by uitstel niet dan scha.Ga naar voetnoot1454
| |
[pagina 85]
| |
Absolon:
1455[regelnummer]
Met noot en wanhoope is het zorgelijck te vechten:Ga naar voetnoot1455
Achitofel:
En zonder vechten is 't oneffen niet te slechten.Ga naar voetnoot1456
Absolon:
Wy zijn d'oneffenheit te boven in dit rijck.
Achitofel:
Zoo David aenwast, staet zijn maght met u gelijck.Ga naar voetnoot1458
Absolon:
Daer hoeft noch tijt toe, om in krachten aen te groeien.Ga naar voetnoot1459
Achitofel:
1460[regelnummer]
Zie toe uw telgh is teêr, en effen aen het bloeien.Ga naar voetnoot1460
Absolon:
De stammen stutten ons. wy zitten op den troon:
Achitofel:
Zoo vast niet, of de kans des vyants staet noch schoon.
Absolon:
Wie kans ziet ruimt zoo licht geen' rijxstoel, en zijn veste.Ga naar voetnoot1463
Achitofel:
Men gaet te rugge, en waeght een grooter sprong ten leste.Ga naar voetnoot1464
Absolon:
1465[regelnummer]
Hij springe zoo hy kan. wy wonnen dit vooruit.Ga naar voetnoot1465
Achitofel:
Men schutt' zijn' loop, of wacht u voor den wederstuit.Ga naar voetnoot1466
Absolon:
Zoo stuit het op dien burgh, die koningklijcke muuren.Ga naar voetnoot1467
Achitofel:
Een leger om een stadt kan stadt en burgh verduuren.Ga naar voetnoot1468
Absolon:
Verduurt de hongersnoot zoo groot een leger niet.Ga naar voetnoot1469
| |
[pagina 86]
| |
Achitofel:
1470[regelnummer]
Wie spijst de stadt, die zich rontom besloten ziet?Ga naar voetnoot1470
Absolon:
Men hoeft veel duizenden om zoo een stadt te sluiten.
Achitofel:
Hy kan een leger voên op roven, en op ruiten.Ga naar voetnoot1472
Absolon:
Een rover houdt geen' stant, en wort van elck gehaet.
Achitofel:
Uw vader onderhiel op lantroof zich in staet.Ga naar voetnoot1474
Absolon:
1475[regelnummer]
Al vlughtende, en liet zich gelijck een haes verjaegen.
Achitofel:
Zoo weet een kleine muis een' grooten leeuw te plaegen.
Absolon:
Gy zijt te driftigh: denck de nacht is voor de poort.Ga naar voetnoot1477
Achitofel:
Met mindre moeite wort aenwassend quaet gesmoort.Ga naar voetnoot1478
Absolon:
Men wachte ons voetvolck in: het komt vast aengetogen.Ga naar voetnoot1479
Achitofel:
1480[regelnummer]
Eer dit genaeckt is ons de vogel al ontvlogen.
Absolon:
'K bedanckme zijne vlught. hy liet ons 't warme nest:Ga naar voetnoot1481
Achitofel:
Om elders uit te broên een schrickelijcker pest.Ga naar voetnoot1482
Absolon:
En waer toch? in een hol, en duistre moortspeloncken?
Achitofel:
Die broeden tigers uit. my dunckt ick hoorze roncken.Ga naar voetnoot1484
Absolon:
1485[regelnummer]
Misgunze niet te nacht te rusten met gemack.
Achitofel:
Lang rusten geeft u kans, die schoon staet, eenen krack.Ga naar voetnoot1486
| |
[pagina 87]
| |
Absolon:
'T zal eer dry dagen hun noch vroegh genoegh opdaegen.Ga naar voetnoot1487
Achitofel:
Zoo spant gy 't paert niet voor maer achter uwen wagen.
Absolon:
Zoo holt mijn wagen niet te snel met lijfs gevaer.Ga naar voetnoot1489
Achitofel:
1490[regelnummer]
Wint vader tijt, zoo raeckt hy daetlijck weder klaer.
Achitofel:
noch sta ick om een zaeck beladen.Ga naar voetnoot1492
Absolon:
Laet hooren wat u dunckt.
Achitofel:
een schrickelijck getalGa naar voetnoot1493
Hangt noch in twijfel aen wat kant het hellen zal,Ga naar voetnoot1494
1495[regelnummer]
Waer hoop van winste, waer meer vrees is voor verliezen.
De weereltwijsheit raet de beste kans te kiezen.
Wie d'eene zijde kiest, staet d'andere in het licht.Ga naar voetnoot1497
Dat weiflen houdt de schael des staets in wederwight.Ga naar voetnoot1498
Hier grenst het bloet te na. al twisten zoon en vader,Ga naar voetnoot1499
1500[regelnummer]
Zy smilten licht in een, verzoenen zich te gader:Ga naar voetnoot1500
Dan staet hun aenhang blanck: dies is 't geraên in 't kortGa naar voetnoot1501
Iet aen te rechten, dat gy onverzoenbaer wortGa naar voetnoot1502
By vader, die u mint, ten minste in schijn voor d'oogen.Ga naar voetnoot1503
Zoo staet uw zetel vast, door aenwas van vermogen.Ga naar voetnoot1504
1505[regelnummer]
Indien gy zulck een daet groothartigh durft bestaen,Ga naar voetnoot1505
Al 't weiflend volck zal, als een weeghschael, overslaen.Ga naar voetnoot1506
Absolon:
Wat voor een daet hebt gy by uwen raet besloten?Ga naar voetnoot1507
| |
[pagina 88]
| |
Achitofel:
Beslaep in 't openbaer uw vaders bedtgenooten,
Op 't hooge dack van 't hof. schuif op de tentgordijn,Ga naar voetnoot1509
1510[regelnummer]
Dat vry de morgenzon den bruidegom beschijn'.
Hy liet zijn vrouwen tot een blijck van heerschappye.
Verdoof dien naglans. sterck zoo Nathans profecye,Ga naar voetnoot1512
Daer hy dien schuldigen aen moort en overspel
Rechtvaerdigh mede dreighde, uit kracht van Godts bevel.
1515[regelnummer]
En of men 't lastren wil, gelijck verbode spijzeGa naar voetnoot1515
Te smaecken met de tong: dit 's d'Asiaensche wijze.Ga naar voetnoot1516
Wie 's voorzaets vrouwen daer in d'armen neemen derf,Ga naar voetnoot1517
Die spant de kroon in 't rijck, gewettight tot dit erf.Ga naar voetnoot1518
Al 't volck zal roepen: noit zal Davids hart dien lasterGa naar voetnoot1519
1520[regelnummer]
Quijt schelden zulck een' zoon. de vader zat noit vaster.Ga naar voetnoot1520
Absolon:
Zoo stelt men 't volck gerust. dat's onverzoenbre stof.
Laet tenten spannen, op het gulden dack van 't hof,
En koninglijck bancket opdisschen. zegh mevrouwen,Ga naar voetnoot1523
't Gelieve haer te nacht den koning t'onderhouwen,Ga naar voetnoot1524
1525[regelnummer]
Gelijck de voorzaet, met een hart van min doorstraelt,Ga naar voetnoot1525
In haeren schoot, vol weelde en wellust, wert onthaelt.Ga naar voetnoot1526
Men wellekome ons hier, en zonder lang beraeden.
Daer keeren Levys zoons, met heilighdom geladen.Ga naar voetnoot1528
d'Aertspriesters volgen. hoe waeit ons die wint in 't zeil!Ga naar voetnoot1529
AERTSPRIESTERS. ABSOLON.
Aertspriesters:
1530[regelnummer]
Geluck zy Absolon. wy wenschen spoet en heilGa naar voetnoot1530
Den nieuwen koning, met de nieuwe heerschappye.
Dat die den stammen tot geluck en heil gedye.
Absolon:
Eerwaertste vaders, hoe? en keert gy wederom?
Verstaeckt gy vader van Godts troost, het heilighdom?Ga naar voetnoot1534
Aertspriesters:
1535[regelnummer]
Gy zoons van Levi, draeght de Godtskist in de hutte.
| |
[pagina 89]
| |
De tegenwoordigheit des oppersten beschutte
De spruit van Jesse, en 't rijck, en hanthaef 's hemels zaeck.Ga naar voetnoot1537
De pais bezitte 't hof. had Thamars tusschenspraeckGa naar voetnoot1538
't Geschil gemiddelt, och, wy klaegen 't Godt met zuchten,Ga naar voetnoot1539
1540[regelnummer]
De vader hoefde voor den zoone niet te vlughten.
Men had de bondtkist op 's olijfsberghs kruin gezet.Ga naar voetnoot1541
Wy vraeghden Godt om raedt, ons aenschijn in 't gebedt
Gekeert ten oosten, om te zien wat glans, wat klaerheit
Uit Arons borstgesteent, waerinne Licht en WaerheitGa naar voetnoot1544
1545[regelnummer]
Met kunst gesneden staen, zich openbaeren zou:
Maer niets verscheen ons, dies uw vader liever wou
Dat wy en 't heilighdom weêr stêwaert zouden keeren,
En vreedzaem daer den zoon, des vaders nazaet, eeren.
Nu d'opperste gehengt dat d'een den andren wijck',Ga naar voetnoot1549
1550[regelnummer]
Verheugen wy ons noch: naerdien de kroon van 't rijckGa naar voetnoot1550
Niet afdwaelt van het bloet, maer van den outstgeborenGa naar voetnoot1551
Bemaghtight wort, gelijck een lot hem toebeschoren.Ga naar voetnoot1552
Wy zijn beraden ons te houden aen de kroon,Ga naar voetnoot1553
t'Aenbidden dien wy zien gewettight op den troon.
1555[regelnummer]
Wy eerden vader, toen hy 't roer hiel van Godts staeten:
Nu dees de hulck des rijx, de hooftstadt, heeft verlaeten,Ga naar voetnoot1556
Ontslaet ons zijn vertreck van onzen hoogen eedt.
Wy eeren die den stoel in vaders stê bekleet,Ga naar voetnoot1558
Betrouwen dat de zoon, niet minder dan de vader,Ga naar voetnoot1559
1560[regelnummer]
Den godtsdienst eeren zal.
Absolon:
nu Arons zoons, treet nader.
Treet nader Abjathar, en Sadock. neemt ons hantGa naar voetnoot1561
Tot een verzekeringe en heiligh onderpant
Van ons genade, die het wetboeck zal hanthaven,Ga naar voetnoot1563
Niet min dan vader. helpt ons door uwe offergaven
1565[regelnummer]
By Godt verzoenen in uwe aendacht, en 't gebedt.Ga naar voetnoot1565
Volhart, gelijck gy plaght, in yver voor de wet.
Wy willen tienden noch uw hantvest niet verminderen.Ga naar voetnoot1567
| |
[pagina 90]
| |
Besneên noch onbesneên zal uwen dienst behinderen.Ga naar voetnoot1568
De godtsdienst ga, gelijck voorheene, in vollen zwang.Ga naar voetnoot1569
1570[regelnummer]
't Ontvouwen van de wet, het offer, koorgezang,Ga naar voetnoot1570
De hooghtijt drymael 's jaers, de vreught der nieuwe maenen,Ga naar voetnoot1571
De godtsdraght, het gejuich van volck en onderdaenen,Ga naar voetnoot1572
Op klinckende bazuin, schalmey, en harp, en fluit,Ga naar voetnoot1573
Verduure mijn gebiet, alle eeuwen in en uit.Ga naar voetnoot1574
1575[regelnummer]
Gaet heene, en onderstut mijn' stoel met uw gebeden.Ga naar voetnoot1575
Ter goeder uure komt hier Chusaï aengetreden.Ga naar voetnoot1576
CHUSAÏ. ABSOLON. ACHITOFEL.
Chusaï:
Geluck den koning, van zijn vaders raet en vrient.
Absolon:
Zijt gy dat, Chusaï?
Chusaï:
'k heb vader trouw gedient,
Terwijl 't geluck hem diende, en nu hy, out van jaeren,
1580[regelnummer]
Onmaghtigh wort, en u den rijxstoel laet bewaeren,Ga naar voetnoot1580
Nam ick mijn afscheit. hy ontsloeghme van dien eedt.
Nu komen wy u t'huis, tot 's konings dienst gereet.Ga naar voetnoot1582
Belieft het u, gy mooghtme, als vader eer, gebruicken,Ga naar voetnoot1583
Ter eere van uw kroon. men ziet uw jeught opluicken,Ga naar voetnoot1584
1585[regelnummer]
Gelijck een schoone bloem, wanneer de nacht verdwijnt,
De zon de hoven met een' verschen glans beschijnt.Ga naar voetnoot1586
Absolon:
Gy komt hier juist te pas, tot onzen dienst genegen.
Men roepe Achitofel. het lust ons t'overweegen
Uw beide raeden, waer men 't eerste heil in stell'.
1590[regelnummer]
Laet hooren, Chusaï, gy mede, Achitofel,
Zoo lang, als hofraên, in heer vaders dienst gehouden.
Wy luisteren naer u, als naer ons staetvertrouden.Ga naar voetnoot1592
Achitofel:
Men vraeght ons of men tijt den vyant geven zal,Ga naar voetnoot1593
| |
[pagina 91]
| |
Of best hem snel vervolge, op bergh, in heide, en dal.
1595[regelnummer]
Wat my belangt, ick wensch dat wy hem op de hielen,Ga naar voetnoot1595
Met twalefduizent man, al helden, overvielen,
En liever dezen nacht, daer hy ontharrenast,
Vermoeit, zich legert, en half slapend wert verrast.
Al 't volck geraeckt aen 't vliên, zou zijne stem verheffen,
1600[regelnummer]
Ick zelf den koning, bloot van hulp en lijfwacht, treffen.Ga naar voetnoot1600
Dan bleef het overschot een lichaem zonder hooft.
Zoo broght men 't in uw' eedt, aen uwe kroon verlooft.Ga naar voetnoot1602
Absolon:
Die rede schijnt bekleet met schijn van rijpe reden.
Behaegtze Chusaï, hy helpze mê bekleeden.Ga naar voetnoot1604
Chusaï:
1605[regelnummer]
Ick stemme in dezen raet niet met Achitofel.Ga naar voetnoot1605
De jonge koning kent den ouden al te wel,
Een' krijghsman in den aert, ten oorelogh geschapen,Ga naar voetnoot1607
Gelijck zijn helden, al gekloncken in hun wapen,Ga naar voetnoot1608
Elck vreeslijck, als een beer, die 't nest geplondert vint,
1610[regelnummer]
Met huilen 't wilde woudt doorgalmt, van toorne ontzint.Ga naar voetnoot1610
Uw vader duickt misschien in holen en speloncken.
Vernam hy onraet, strax zou hem de moedt ontvoncken.Ga naar voetnoot1612
Al kromp het leeuwenhart des stoutsten, als een haes:
Uw vader noch zijn moedt bezwijckt voor geen geraes.
1615[regelnummer]
Maer wiltge uw vyanden met eere en lof beschaemen,
Ruck al uw maght van Dan tot Berseba te zamen,Ga naar voetnoot1616
Ontelbaer, als het zant, aen 't gulle strant van 't meir.Ga naar voetnoot1617
Voer zelf den middeltoght, in 't midden van uw heir.Ga naar voetnoot1618
Gy zult hen, als de dauw de beemden, overdecken.
1620[regelnummer]
Niet een van 's vyants maght zal 't mogen navertrecken:Ga naar voetnoot1620
En vlught hy in een stadt: men brijzelze tot niet,Ga naar voetnoot1621
Dat niet een steen van huis en muuren overschiet'.
Absolon:
Laet bey dees raeden by den krijghsraet overweegen.Ga naar voetnoot1623
Wanneer een rijpe raet zich paert met 's krijgsmans degen,
1625[regelnummer]
Dan staet te hoopen dat de zege na den slagh
Zoo schoon opdaegen zal, als d'allerschoonste dagh.Ga naar voetnoot1626
| |
[pagina 92]
| |
SIMEÏ. ABSOLON.
Simeï:
Godt zegene Absolon, het hooft der heerschappye,
Uitvoerder van Godts wraecke, en Nathans profecye.Ga naar voetnoot1628
Absolon:
Godt zeegne Simeï, voor zulck een' avontgroet.
1630[regelnummer]
O Benjaminner, eer van koning Sauls bloet,Ga naar voetnoot1629-30
En zoon van Gera, zaeght gy vader niet ontsluipen?
Simeï:
'K zagh van een' heuvel hoe Godts vyant aen quam druipenGa naar voetnoot1632
Naer ons Bahurim, met zijn' staert, en luttel moedts.Ga naar voetnoot1633
Het hooft hing overdeckt. hy schreide, ging baervoets.Ga naar voetnoot1634
1635[regelnummer]
Ick vloeckte hem, en al dien aenhang, smeet van boven
Uw' vyant en zijn' stoet met steenen, datze stoven,
En riep van verre den rijxballing toe in 't dal:
Heruit, gy bloethont, schalck, gy zoon van Belial.Ga naar voetnoot1638
Nu druipt u Sauls bloet op 't hooft, ô godtverbannen,Ga naar voetnoot1639
1640[regelnummer]
Die zoo verwaten Godts gezalfden aen dorst rannen,Ga naar voetnoot1640
Den staf ontweldigen, hem vliegen in zijn kroon.Ga naar voetnoot1641
Godt zet nu Absolon met recht op uwen troon,
En gy voorvlughtigh berght, ter nauwer noot, het leven.Ga naar voetnoot1643
Absolon:
Hoe liep dit vloecken af?
Simeï:
Abisaï, gedreven
1645[regelnummer]
Van gramschap, vraegde of oock zijn' heer te lijden stontGa naar voetnoot1645
Dit grouzaem lasteren en bassen van een' hont.Ga naar voetnoot1646
Hy vloogh ten bergh op, om het lasterstuck te wreecken.Ga naar voetnoot1647
De balling keerde 't, hiet het slagzwaert op te steecken,Ga naar voetnoot1648
En sprack: hou stil, verdraegh van Simeï dien smaet.
1650[regelnummer]
'K verdraegh dat zelf mijn zoon naer vaders leven staet.Ga naar voetnoot1650
De hooghste, om ons gedult door tegenspoet te recken,Ga naar voetnoot1651
Staet hem dit vloecken toe. het kan ten zegen strecken,
| |
[pagina 93]
| |
Als hy ons, na die wolck des drux, zijn aenschijn toont,Ga naar voetnoot1653
En in Jerusalem met zijn genade kroont.
Absolon:
1655[regelnummer]
Hoe ging het voort?Ga naar voetnoot1655
Simeï:
Hy ruckte voort voorby mijn oogen,
En quam, begruist van stof, Bahurim ingetogen,Ga naar voetnoot1656
Nootdruftigh, en vermoeit, in zulck een' droeven schijn,Ga naar voetnoot1657
Dat zoo hem Seba niet op wegh, met weite, en wijn,Ga naar voetnoot1658
Rozijn, en vygen had bezorght, zy moghten sticken.Ga naar voetnoot1659
1660[regelnummer]
Toen sloegenze zich neêr, en mosten 't hart verquicken.Ga naar voetnoot1660
Absolon:
Neem u verblijf te nacht by ons. trê binnen 't hof.
't Gaet wel: de vyanden verstuiven, als het stof
Voor eenen dwarrelwint. zoo wort de kroon geslotenGa naar voetnoot1663
Op 't hooft van Absolon. mijn vaders bedtgenooten
1665[regelnummer]
En Thamar komen hier, bedruckt, en root beschreit.
THAMAR. BEDGENOOTEN. ABSOLON.
Thamar:
Geluck, heer broeder.
Bedtgenooten:
Godt verleene uw majesteit
Zijn' zegen, om den volcke een' wegh tot rust te baenen.
Absolon:
Wat wilt gy d'avontzon verdrincken in uw traenen,
Doorluchte schoonheên? haelt men zoo den koning in?
1670[regelnummer]
Gy zijt elck dubbel waert, gelijck een koningin,
Den zegenaer des rijx in uwen schoot t'ontfangen.
Juight al de stadt ons toe met blyschap en verlangen:
Vooral verwachtten wy van u dees welkomst niet.Ga naar voetnoot1673
Wy komen elck tot heil, en niemant tot verdriet,
1675[regelnummer]
Het vrouwentimmer minst. kunt gy 't ons toebetrouwen,Ga naar voetnoot1675
De zon van Absolon geeft eerst de schoone vrouwen
Haer deught, en warmte, en glans ten beste, niemant eer.Ga naar voetnoot1677
Doch wie verschoont u niet? een vrouwenhart is teêr
| |
[pagina 94]
| |
In schichtigh overslaen, en langzaem in 't gewennen.Ga naar voetnoot1679
1680[regelnummer]
Dat zal wel vallen, komt gy maer den zoon te kennen,Ga naar voetnoot1680
Gelijck den vader. zy verliest niet aen haer vreught,
Die traegen ouderdom aen eene wackre jeught
Verwisselt. helpt ons dan ten hove triomfeeren.Ga naar voetnoot1681-83
Wy zullen in een tent te zamen bancketeeren.
Bedtgenooten:
1685[regelnummer]
Genadighste, wat 's dit? uw raet Achitofel
Heeft ons genoot, uit kracht van 't koningklijck bevel,
Om op het hooge dack den koning t'onderhouwen,Ga naar voetnoot1687
Laet tenten spannen, laet tien ledekanten bouwen,
Tapijten hangen, stelt bancket en tafel toe.Ga naar voetnoot1689
1690[regelnummer]
De koning belg' zich niet, maer neeme het in 't goê,Ga naar voetnoot1690
Datwe opspraeck schuwen, en onze eerbaerheit bewaeren,Ga naar voetnoot1691
Ten dienst van vader, schoon hem in zijne oude jaeren
Dees droeve ballingschap, dit ongeluckigh lot,
Schijnt toegevallen, by gehengenis van Godt.Ga naar voetnoot1694
1695[regelnummer]
Op dat betrouwen zijn wy hier in 't hof gebleven.Ga naar voetnoot1695
Verschoon onnozelen, weerlozen, wien het levenGa naar voetnoot1696
Onwaerder is dan eer, het edelste juweelGa naar voetnoot1697
Van koningsvrouwen. laet dit ergerlijck tooneel
Niet opgaen in 't gezicht van alle de gemeente,Ga naar voetnoot1699
1700[regelnummer]
Dat vader smerten zoude in 't mergeloos gebeente,Ga naar voetnoot1700
En voedtsel geven tot eene onverzoenbaerheit;
Daer anders kroongeschil kan werden bygeleit,Ga naar voetnoot1702
Den zoon, gewettight van den vader, 't rijck regeeren.Ga naar voetnoot1703
Wy willen midlerwijl u gaerne, als koning, eeren.
Absolon:
1705[regelnummer]
Noit koning was gewoon van minderen een wet
t'Ontfangen, en noch minst aen tafel, en in 't bedt.Ga naar voetnoot1706
Wie op den troon zit, voeght het wetten voor te schrijven.
Genoeght aen onzen wil. was 't vaders wil te blijven,Ga naar voetnoot1708
Wy hadden hem den burgh van harte toegestaen,
1710[regelnummer]
Behoudens dat het rijck den erfzoon onderdaenGa naar voetnoot1710
| |
[pagina 95]
| |
De kroon en scepter quam hooghtijdigh op te draegen,Ga naar voetnoot1711
Om vaders schouders en zijn halspack t'onderschraegen,Ga naar voetnoot1712
In zijnen ouden dagh, naerdien zoo zwaer een last
Een' jongen beter dan een' afgeleefden past.
1715[regelnummer]
Nu vader evenwel beliefde heen te reizen,
Oock, zonder onze komst te wachten, dees palaisen
Te ruimen, u in 't hof te laeten, is het reênGa naar voetnoot1717
Dat gy u onderworpt. dit 's recht: dus rekent geenGa naar voetnoot1718
Bezit van have en goet en ziel en lichaem eigen:Ga naar voetnoot1719
1720[regelnummer]
Gy moet u dezen nacht naer ons believen neigen.
Bedtgenooten:
Princes, beschut onze eer, uw vaders eer met een.
Och, dit 's de jonge leeu, die in den droom verscheen.
Wy zullen dit verblijf in eeuwigheit betreuren.Ga naar voetnoot1723
Thamar:
Heer broeder, magh my noch gena by u gebeuren,Ga naar voetnoot1724
1725[regelnummer]
Zoo gun uw zuster, uw slavin, noch eens gehoor.
Uw trouw te mywaert is gebleken na en voor.
Gy weet hoe Ammon veinsde, en om 't bezoeck van Thamer
Op 't kranckbed scheen belust, haer troonde in zijne kamer,
En overweldighde, en schoffeerde, en in dien staetGa naar voetnoot1729
1730[regelnummer]
Ter kamer uitstiet, met afgrijsselijcken haet,
Waerover uwe wraeck, hoe langer hoe ontruster,Ga naar voetnoot1731
Den schender laegen leght, uit liefde tot uw zuster,Ga naar voetnoot1732
Tot dat men endelijck hem grijpt, en achterhaelt,
En zulck een lasterstuck rechtvaerdigh zet betaelt;Ga naar voetnoot1734
1735[regelnummer]
Oock zonder u t'ontzien vijf jaeren lang te zwerven,Ga naar voetnoot1735
En vaders aengezicht in ballingschap te derven.
Hoe ick om zulck een trouw verbonden blijf aen u,
Dat tuight mijn hart, en zal het eeuwigh tuigen. nu
Verzoeck, nu smeeck ick noch: hebt gy me uit mededoogen
1740[regelnummer]
Gewroken, afgewischt mijne uitgekretene oogen,Ga naar voetnoot1740
Wy zogen eene borst: een moeder heeft met smertGa naar voetnoot1741
Ons beide, eer zy gelagh, gedraegen onder 't hart.Ga naar voetnoot1742
Gy hoort hoe Ammon om zijn bloetschant wort gelastert.Ga naar voetnoot1743
Zie voor u datge niet van Godt en eer verbastert,Ga naar voetnoot1744
| |
[pagina 96]
| |
1745[regelnummer]
Als eertijts Cham vervloeckt, uw vaders zegen derft,Ga naar voetnoot1745
Als Ruben, u van 't recht der eerstgeboorte onterft.Ga naar voetnoot1746
De wet dreight gruwelijck die vaders schaemte ontblooten.
Ontwy geen vaders bedt, noch konings bedtgenooten.
Besmet door bloetschant niet den intrê van uw hof
1750[regelnummer]
En rijck uit wreveltheit. bestel geen lasterstof.Ga naar voetnoot1750
Jerusalem ontbreeckt geen bloem van schoone maeghden,
Zoo schoon opluickende, als oit konings oogh behaeghden,Ga naar voetnoot1752
En geene uit duizenden, bekoorlijck als de zon,
Ontwaerdight zich de min van koning Absolon,Ga naar voetnoot1754
1755[regelnummer]
In 't opgaen van zijn jeught, zoo schoon, dat joffrenoogen
Hem zonder minnegloet niet eens bespieglen mogen.Ga naar voetnoot1756
Magh zuster dit op u verwerven, maghze u raên,Ga naar voetnoot1757
Dees weldaet zal haer diep in 't hart geschreven staen,
By d'andre deughden van uw trouw voorheen genoten.Ga naar voetnoot1759
1760[regelnummer]
O spruit van Jesse, die de schoonste van u loten,
Uw dochter Thamar noemde uit liefde naer mijn' naem,
Verschoon dees schreienden, onschuldigen. beschaem
Geensins uw zuster, in den opgang van haer daegen,
Gelijck een morgenroos getreên, en neêrgeslagen.
Absolon:
1765[regelnummer]
Gy zijt ons zuster, lief en waert, gelijck voorheen.
Gy weet wat Absolon al smaets heeft doorgestreênGa naar voetnoot1766
By vader, om uw' rouw te troosten, u te redden;Ga naar voetnoot1767
Dies wacht u ons gedult te tergen. ziet de bedden
Daer boven al gespreit, de tenten, met den leeuw
1770[regelnummer]
Van Juda geborduurt, ons nooden. dit geschreeuw,
Dit huilen vordert niet. geen kermen kan dit keeren.Ga naar voetnoot1771
't Gelieve haer te nacht met ons te bancketteeren.
Dit is niet reuckeloos besloten, maer met raet.Ga naar voetnoot1773
Het dient tot aenwas, en ten steun van 's konings staet.
1775[regelnummer]
Dat blijft den mannen, niet de vrouwen, aenbevolen.Ga naar voetnoot1775
't Is d'Oosterlingsche wijs. komt Absolon te doolen,Ga naar voetnoot1776
Zoo doolt gansch Asien, dat draeght de kroon op dienGa naar voetnoot1777
| |
[pagina 97]
| |
Zy 's voorzaets bedtgenoote op 't hof omhelzen zien,
Een blijck van wettigheit, en overoude zeden.Ga naar voetnoot1779
Thamar:
1780[regelnummer]
't Besneden stamhuis volght geen wet van onbesneden,Ga naar voetnoot1780
Maer Moses wet, zoo schuw van alle afgodery,Ga naar voetnoot1781
En haer gedichtslen, en misbruicken. komen wyGa naar voetnoot1782
Ons naer het Heidendom en 's Brachmans wet te regelen,Ga naar voetnoot1783
Zoo hoeft men 't wetboeck met geen offerbloet te zegelen.Ga naar voetnoot1784
Absolon:
1785[regelnummer]
Staetkundigheit let niet zoo scherp op wet, of boeck.Ga naar voetnoot1785
Oock kent de noot geen wet: of vader was niet kloeckGa naar voetnoot1786
Toen hy het toonbroot at, door hongersnoet verlegen,Ga naar voetnoot1787
Uit 's priesters eige hant, al street de wet hier tegen.
De schoonvaêr Saul dorst den schoonzoon scheiden van
1790[regelnummer]
Zijn dochter Michol, schonckze aen eenen andren man,
Hoewel natuur verbiedt het huwelijck te breecken.Ga naar voetnoot1789-91
Thamar:
Van koning Saul kan men luttel stichting spreecken.Ga naar voetnoot1792
Absolon:
Noch was 't een koningh, Godts gezalfde, een groot profeet.Ga naar voetnoot1793
Thamar:
Van Godt verstooten, en verbannen: en gy weetGa naar voetnoot1794
1795[regelnummer]
Waer wederspannigheit hem toe vervoerde in 't leste,
Als hy verwaten, tot den appel van 't geveste,
In zijnen degen viel, mistroostigh en verwoet
De ziel ter wonde uitgoot, in eenen plas van bloet.Ga naar voetnoot1795-98
Absolon:
Magh voorbeelt gelden, zoo verlichtme, en trê wat nader.Ga naar voetnoot1799
Thamar:
1800[regelnummer]
Op welk een wijze?
Absolon:
ontvou hoe schoon een voorbeelt vader
Den zoon gaf, en noch scherp tien jaeren eerst geleên;Ga naar voetnoot1801
| |
[pagina 98]
| |
Toen Bersabe hem in haer badt veel schooner scheen
Dan een albaste beelt, de lust het hart bekoorde,
Dat hy die schoone schon, dien helt, haer' man, vermoorde,Ga naar voetnoot1804
1805[regelnummer]
De rijcke herder stout den armen 't eenigh lamGa naar voetnoot1805
Uit zijnen schoot ruckte, om de geile opgaende vlam
Te blusschen. zegh ons nu, of zwijgh van vrouweschennis.
Dat hy nu voor Godts kiste eens dansse, en van de kennis
Der wet op zijne harp ons zinge een heiligh dicht.Ga naar voetnoot1808-09
Thamar:
1810[regelnummer]
Gelijck u vaders val ontstichten quam, zoo sticht
Zijn boete u wederom. wie kan die smet verschoonen!
Absolon:
Dat voorbeelt wettight ons hem weder dus te kroonen.Ga naar voetnoot1812
Hy liet ons deze tien, tien tacken tot een kroon.
De bruiloftstafel noot tien bruiden, alle schoon
1815[regelnummer]
En evenwaerdigh in te haelen, en te minnen.
Schept moedt, wy kroonen u te nacht tot koninginnen.
Bedtgenooten:
Och, Thamar, bergh ons toch voor schipbreuck van onze eer.Ga naar voetnoot1817
Thamar:
Ick vergh de majesteit des konings nu niet meer,Ga naar voetnoot1818
En kan uw jammer niet aenschouwen met mijne oogen.
1820[regelnummer]
Godt trooste u: ick vertreck.
Bedtgenooten:
is dit u mededoogen?
Dat hadge vader in zijn afscheit niet belooft.Ga naar voetnoot1821
Naerdien wy, weerloos dan van alle hulp berooft,
Niet maghtigh zijn gewelt te schutten, of te keeren,Ga naar voetnoot1823
Zoo laet ons toe dat wy ter aerde ons noch verneêren,
1825[regelnummer]
U smeecken voor het lest, van angst en noot geprest.Ga naar voetnoot1825
Is niets den koning aengenaemer
Dan 't licht van 's levens dageraet,Ga naar voetnoot1827
Opluickende in uw zuster Thamer,Ga naar voetnoot1828
Daer alle schoonheit doof by staet:Ga naar voetnoot1829
1830[regelnummer]
Zaeght gy haer noode in schenders kluiven,Ga naar voetnoot1830
| |
[pagina 99]
| |
En kermen in een' arentsklaeuw,
Verschoon dan bloode en simple duiven,Ga naar voetnoot1832
Alree van wederstreven flaeuw.Ga naar voetnoot1833
Zoo groeie uwe erfgenaeme in weelden,
1835[regelnummer]
En schoonheit, en bevalligheit,
Om eens wat lust zich kan verbeelden,Ga naar voetnoot1836
In een verliefde majesteit,
Te queecken, zoonen voort te planten,Ga naar voetnoot1838
Daer Absolon in wort gekent.Ga naar voetnoot1839
1840[regelnummer]
Verschoon toch vaders bedtverwanten,Ga naar voetnoot1840
Die, eenmael lasterlijck geschent,Ga naar voetnoot1841
Niets staet te wachten dan verstooten
Van vader, om dien hoon en smaet,Ga naar voetnoot1843
Te treuren, eeuwigh opgesloten,
1845[regelnummer]
Gy hem herstelde in staet.Ga naar voetnoot1845
Och, of de koning zich beraede!
Wy stellen ons tot uw genade.Ga naar voetnoot1847
Absolon:
Men blaest de hofbazuin. nu volght de majesteit.
De dacktent noot ons. u wort geen genade ontzeit.Ga naar voetnoot1849
AERTSPRIESTERS. ACHITOFEL.
Aertspriesters:
1850[regelnummer]
Geheimraet van het hof, wat drift verruckt uw zinnen?Ga naar voetnoot1850
Achitofel:
Vervloeckte Achitofel,
Wat wiltge nu beginnen?
Meineedige rebel,
Wat hebtge u onderwonden?Ga naar voetnoot1854
1855[regelnummer]
Door uwen valschen raet
Is 't koningsbedt geschonden.
Wat troost, wat toeverlaet
Verwachtge? plaegen, plaegen.Ga naar voetnoot1858
'k Heb koning Davids stadt,
| |
[pagina 100]
| |
1860[regelnummer]
Den rijxstoel, daer hy zat,Ga naar voetnoot1860
Verraên door loze laegen,Ga naar voetnoot1861
Den zoon in top gevoert,Ga naar voetnoot1862
Het vaderlant beroert,
Dit burgervier ontsteecken.Ga naar voetnoot1864
1865[regelnummer]
Men ziet de vlam uitbreecken.
Zy slaet van dack in dack.
Mijn aenzien krijght een' krack.
Mijn raetslagh is verloren.Ga naar voetnoot1868
De krijghsraet heeft geene ooren.Ga naar voetnoot1869
1870[regelnummer]
Wat Chusaï besluit,
Dat draeft terstont vooruit.Ga naar voetnoot1871
Ick riedt den zoon den vader aen te rannen,Ga naar voetnoot1872
Met puick van strijtbre mannen,
Eer hy, van vlughten nu vermoeit,
1875[regelnummer]
Zijn kracht herwint, en weder groeit.
De hofraet roept: het is te vroegh.
Men ruck' by een de gansche maght,
En sla hem dan met volle kracht.
Dus wint de vyant tijdts genoegh,
1880[regelnummer]
Bereit te nacht zich eene baen,
En, vlughtende over ons Jordaen,
Wint ruiteren en knechten.Ga naar voetnoot1882
Men zet zich schrap te vechten.
Daer wint hy weder 't out gezagh
1885[regelnummer]
Alleen met eenen slagh,
En Absolon aen 't vlieden,
Onmaghtigh weêr te bieden,Ga naar voetnoot1887
Verstuift, gelijck een roock.
Waer ben ick? wat gespoockGa naar voetnoot1889
1890[regelnummer]
Verschricktme? 'k wil naer Gilo trecken
Mijn vaders erfstadt maghme decken,Ga naar voetnoot1891
Of ick verkieze op 't slotGa naar voetnoot1892
Den kortsten wegh, bevrijt voor spot.
Aertspriesters:
Hy ga den kortsten wegh, een strop om hals en strot,
1895[regelnummer]
Gelijck het billijck past een' bloetraet, rijxverraeder,Ga naar voetnoot1895
| |
[pagina 101]
| |
Een' stoockebrant, die zoon durf kanten tegens vader,Ga naar voetnoot1896
De rijxkroon tegens 't rijck. geheel Jerusalem
Verwachte eerlang den post, en een blijde stem,Ga naar voetnoot1898
Hoe 't wederspannigh hooft, geslagen na dit wrocken,
1900[regelnummer]
In 't bosch van Efraim, by zijne blonde locken,
Bleef hangen onder 't vliên, en, gaepende van dorst,
Den dootsteeck voelde in 't harte, en zijn verwate borst.Ga naar voetnoot1902
Zoo koom' de koning in de stadt te triomfeeren.
Zoo treff' Godts vloeck den zoon, die d'ouders durf onteeren.Ga naar voetnoot1904
EINDE. |
|