De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663
(1936)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 69]
| |
Het vierde bedryf.
DAVID. TWEEDE BODE. JOAB.
David:
Men zwaeit de veltbanier op 's burghpoorts hooge kruin,
En blaest van Hebron met de heldere bazuin
Te wapen, dat het klinckt door Davids stadt en straeten.Ga naar voetnoot1013
De wacht heeft door 't klincket den postbode ingelaeten.Ga naar voetnoot1014
1015[regelnummer]
Trouwanten, rept u. haelt hem daetlijck hier voor 't hof.Ga naar voetnoot1015
Daer komt hy, 't aenzicht zwart begruist van zweet en stof,Ga naar voetnoot1016
En hygende en vermoeit, kan naulijx adem scheppen.
Bode:
Godt spaer' den koning. op, men moet de handen reppen.
Te wapen, heeren, op te wapen: het is tijt.
1020[regelnummer]
De vyant voor de poort. men wapen' zich ten strijt.
Te wapen: op, de prins treckt aen met zijn standaerden.
Hy is in aentoght, draeft vast herwaert met de paerden,Ga naar voetnoot1022
Bezet de heirbaen. sluit den draeiboom. spoet u. voort.Ga naar voetnoot1023
Ick zie den prins van daegh te Sion voor de poort.
David:
1025[regelnummer]
De rijxprinces is flus naer Hebron toe getogen:Ga naar voetnoot1025
Bode:
Gelijck een blixemstrael my snel voorby gevlogen,
Ten halven wege, met een' ridderlijcken troep.Ga naar voetnoot1027
David:
Laet hooren wat'er wanckt. zegh op: hoe gaet de roep.Ga naar voetnoot1028
Bode:
Zoo ras als Absolon den stammen had gezworen,Ga naar voetnoot1029
1030[regelnummer]
Op 't graf van Abraham, nam Arons zoon een' horen,Ga naar voetnoot1030
En zalfde 't schoone hooft in 't midden van al 't volck,
Dat hem omschaduwde, gelijck een dicke wolck.
Hy kroonde 't blonde haer met levendige straelen
Van gout en diamant. daer had gy hem zien praelen,
| |
[pagina 70]
| |
1035[regelnummer]
Gelijck een morgenzon, met eenen zwier van gunst,Ga naar voetnoot1035
Dat elck in twijfel trock of hier natuur, of kunstGa naar voetnoot1036
De kroon spande in een' man, van boven tot benedenGa naar voetnoot1037
Volschapen, zonder smet doorgaens aen al zijn leden.Ga naar voetnoot1038
Leef lang, leef lang, ô Prins, ô koning Absolon.
1040[regelnummer]
Leef lang, doorluchtste telgh. uw naem verdoof de zon
In glans en heerlijckheit. dat was 't geduurigh roepen,
't Gejuich van duizenden, gedeelt in twalef troepen.
Hier op verhief zich voort een schel bazuingeschal,Ga naar voetnoot1043
Beantwoort met een' galm van heuvel en van dal,Ga naar voetnoot1044
1045[regelnummer]
Die aen de starren klonck. het offer wort ontsteecken.Ga naar voetnoot1045
Men deckte tafels. geen triomf, noch vreughdeteken
Ontbracker. d'offerspijs wert rustigh opgedischt.Ga naar voetnoot1047
Men stroide in 't hondert gout en zilver. ieder vischtGa naar voetnoot1048
En grabbelt'er. de wijn springt levendigh uit bronnen.
1050[regelnummer]
Geheele kudden, noch gebrade runders konnen
De menighten verzaên. men hoorde een zelve stemGa naar voetnoot1051
In duizenden. men sloot hier op JerusalemGa naar voetnoot1052
Te winnen, en den zoon in vaders troon te zetten,
Eer veltheer Joab schrap, den degen quaem te wetten.Ga naar voetnoot1054
1055[regelnummer]
Men stelde daetelijck het voetvolck in 't vierkant,
Gewapent, eensgezint, om voort gelijckerhantGa naar voetnoot1056
Te rucken naer de stadt. de koning met zijn paerden
Voert zelf den voortoght aen, op brullende standaerdenGa naar voetnoot1058
Van dieren. Kanaän, zoo heerlijck als 't oit was,
1060[regelnummer]
Zagh noit een braver jeught in 't gouden harrenas,Ga naar voetnoot1060
Al gout is 't dat' er blinckt. de weelige livreien,Ga naar voetnoot1061
De wapenrocken, elck om 't prachtighste geleien
Den nieuwen koning, die, in 't harte van dees pracht,
Op eenen zwarten muil trots uitsteeckt, als by nacht
1065[regelnummer]
De heldre morgenstar de starren komt te dooven,Ga naar voetnoot1065
En al wat adem schept een' schoener dagh beloven.
Recht voor hem heene praelt de groote leeusbanier
Van Juda, en 's rijx leeu straelt moedigh vlam en vier
Ten grimmige oogen uit. hy dreight zijn scherpe klaeuwen
| |
[pagina 71]
| |
1070[regelnummer]
In uwe kroon te slaen, nu Davids helden flaeuwen.Ga naar voetnoot1070
De stammen volgen hem, doch langsaem na te voet,
Elck onderscheiden door zijn wapen, en vol moedt
Om ongestuit, recht toe, uw' burgh en Salems wallenGa naar voetnoot1073
En poorten teffens, als een springvloet, t'overvallen.
David:
1075[regelnummer]
Waer reedt Achitofel?
Bode:
recht achter 's konings zoon.
De stammevaders, als hanthavers van zijn kroon,
Omringden hem, gekleet in purpre staetsirocken,
Op hun strijtwagens, al van muilen voortgetrocken.Ga naar voetnoot1078
Dat gaf prins Absolon, de jonge majesteit,
1080[regelnummer]
Een' wonderbaeren glans en glimp van wettigheit.Ga naar voetnoot1080
Dus wort hy aengebeên met juichen, buigen, knielen,
Zoo verr' men uitzagh, daer alle oogen op hem vielen.
De rotsgalm rolde al voort, zoo wijt die rollen kon:Ga naar voetnoot1083
Godt spaer' den koning, 's rijx beschermer, Absolon.
1085[regelnummer]
Genadighste, waeck op: schut Josefs schande en schade.Ga naar voetnoot1085
Of breng de sleutels, op genade en ongenade,
Den erfgenaem des rijx, den jongen koning toe.
Is 't Godts gehengenis, zoo kus by tijts Godts roê.Ga naar voetnoot1088
Al 't heir spuwt vier en vlam, om Davids eer te minderen,
1090[regelnummer]
Haelt Saul uit het graf, het dempen van zijn kinderen,Ga naar voetnoot1090
Eischt wraeck om 't overspel, bespat met bloet en moort.
Het is al lasteringe en schennis wat men hoort.
David:
Ga daetelijck in 't hof. verhael de koninginnen
Al wat gy hoorde, en zaeght. 't is tijt om tijt te winnen.
Joab:
1095[regelnummer]
Zoo is 't, genadighste. dees storm eischt kort beraet.Ga naar voetnoot1095
De Kreten, Plethen schrap. de knods raeckt licht op straet.Ga naar voetnoot1096
Het graeu, de burgers zelf ontzien zich niet te mompelenGa naar voetnoot1097
De burghpoort, en den burgh, en hofwacht t'overrompelen.
Wij mogen op geen' eedt van weifelaeren staen.Ga naar voetnoot1099
| |
[pagina 72]
| |
David:
1100[regelnummer]
Of nootweer bieden, of in ballingschap te gaen,Ga naar voetnoot1100
Te vlughten, eer de prins de stadt koome overvallen.
Joab:
Het lest waer raedtzaemst: doch verlaeten wy de wallen,
Zoo zet hy zich op stoel, ten zy het Thamar keer'.Ga naar voetnoot1103
David:
Die hoop is uit: hier gelt geen tusschenspreecken meer:Ga naar voetnoot1104
1105[regelnummer]
De kans is al gewaeght. het oproer moet'er onder,
Of over. deze stadt schijnt nu een lichaem, zonderGa naar voetnoot1106
Het eêlste deel, het hooft, dat noch wat spartlen wil.Ga naar voetnoot1107
Elck ziet naer 't zuiden uit. 't ontvonckte vier smeult stil,
Zoeckt naer ontvonckbre stof, en komt het die te vatten,
1110[regelnummer]
De vlam zal uitslaen, en de daecken over spatten:
Dan brengt men ydel hulp en water by der hant.Ga naar voetnoot1111
De baet- en staetzucht, wraeck, en haet, en misverstant,Ga naar voetnoot1112
En ongebondenheit hun hoofden t'zamensteecken:
Als naer een dootquetsuur een toevloet van gebrekenGa naar voetnoot1114
1115[regelnummer]
Des lichaems t'zamenrot, tot ergernis van 't quaet.Ga naar voetnoot1115
Zoo is 't, helaes, gestelt met onzen krancken staet.
Maer laet ons raet met Gode en 's rijx aertspriestren leven,Ga naar voetnoot1117
Eer wy besluiten, en ons op de vlught begeven.
Staffiers, vlieght heene: roept d'aertspriesters hier voor 't hof.Ga naar voetnoot1119
1120[regelnummer]
Laet dreigen al wat wil: 't gedy Godts naem ten lof.
Ick zworf voor Saul lang in droeve ballingschappen.Ga naar voetnoot1121
Joab:
Toen was de koning jong: nu vallen hem de stappen,
In zijnen ouderdom, te zuur: een hardt gelagh.
Hoe trapt een wrevligh zoon, in uwen ouden dagh,Ga naar voetnoot1124
1125[regelnummer]
Den vader, in wiens hart hy plagh de kroon te spannen!
Wat baert een lantverdriet al wolven, en tyrannen!Ga naar voetnoot1126
AERTSPRIESTERS. DAVID. JOAB.
Aertspriesters:
Lang leef de koning. Godt bewaere Jesses spruit.
| |
[pagina 73]
| |
De storm van oproer raest.
David:
het ziet'er byster uit.Ga naar voetnoot1128
Aertspriesters:
Wat sluit men?Ga naar voetnoot1129
David:
onder Godts en Arons vollen zegen
1130[regelnummer]
Te vlughten uit de stadt. 't gelieve u te overweegen
Of 't niet geraeden zy dit hollend weêr den toomGa naar voetnoot1131
Te vieren, liever dan stijfzinnigh, tegens stroom
En wint, de hulck des rijx in zulck een storm te waegen.
Wy sloten nodigh Godt en u om raet te vraegen.Ga naar voetnoot1134
Aertspriesters:
1135[regelnummer]
Genadighste, wy staen gelaeten onder Godt,
En 's konings wijsheit, en gereet op 't hoogh gebodt
Te volgen wat tot heil des volx wort goet gevonden.
's Volx welstant is de wet, waer aen gy staet gebonden:Ga naar voetnoot1138
Maer 't is bedenckens waert of dit gevordert wortGa naar voetnoot1139
1140[regelnummer]
Met voor te vlughten, eer de hooghste noot u port.Ga naar voetnoot1140
Gy hebt in uwen dienst de Krethen, en de Plethen,Ga naar voetnoot1141
De nederstadt in dwang, door 't spannen van de keten.Ga naar voetnoot1142
Uw helden, om hun deught en dapperheit ontzien,
Staen tegens duizenden, getroost hun 't hooft te biên.Ga naar voetnoot1144
1145[regelnummer]
Wy schuilen noch, beschut van torenrijcke muuren,Ga naar voetnoot1145
En graften, een gewelt, dat stormen kan verduuren,Ga naar voetnoot1146
En voor 't rammeien van den stormram suft noch zwicht.Ga naar voetnoot1147
Hoe zou dit schreeuwen, zoo een oorloghsman te lichtGa naar voetnoot1148
Zijn burgh en hooftstadt gaef ten rove aen wulpsche troepen!Ga naar voetnoot1149
1150[regelnummer]
Zy steecken u naer 't oogh met bulderen en roepen,Ga naar voetnoot1150
Doch min met hart en moedt. dit lichte kaf wil haest
Verstroien, zoo de wint, uw aêm, hier onder blaest.Ga naar voetnoot1151-52
De vroomen, op wier trouw een vorst zich magh verlaeten,Ga naar voetnoot1153
Staen vast, en pal, een man zoo goet als tien soldaeten.Ga naar voetnoot1154
1155[regelnummer]
Men zifte weifelaers en trouweloozen uit:Ga naar voetnoot1155
Want los Godts heilighdom, de bontkist, tot een buitGa naar voetnoot1156
Te schencken; liever ons gewijde en heilige orden,
| |
[pagina 74]
| |
In 't blancke harrenas, het zwaert op zy te gorden,Ga naar voetnoot1158
De Godtskist met triomfe en juichende geschal
1160[regelnummer]
Rondom gevoert, ten schimp des oproers, op de wal.Ga naar voetnoot1159-60
David:
Dat u de hemel loon', voor uwe oprechte trouwe,
Gebleecken t'onswaert, in het nijpen van dien rouwe.Ga naar voetnoot1162
Eerwaerdighsten, betrouwt wy weegen d'eer van GodtGa naar voetnoot1163
En u veel zwaerder dan geluck van aertsch genot,
1165[regelnummer]
Den scepter en de kroon, ons toegekeurt van boven.Ga naar voetnoot1165
Aertspriesters:
Is hier geen middel om dien rijxgloet uit te doven,Ga naar voetnoot1166
Door tusschenspreecken, en belofte, en kloeck beleit?Ga naar voetnoot1167
David:
Dees rijxkoorts heeft zich reede in 't hart des rijx gespreit.
Wy zien geen middelen dien brant zoo dra te koelen.
1170[regelnummer]
Het krancke lichaem van den staet, benaeut aen 't woelen,
En flaeu van krachten, geeft den staetarts noch te raên
Of 't maghtigh zy dien stoot en aenval uit te staen.Ga naar voetnoot1172
Wy hebben niettemin, of Godt ons troost gewaerdight,Ga naar voetnoot1173
Ons dochter Thamar, op haer aenstaen, afgevaerdight,Ga naar voetnoot1174
1175[regelnummer]
En wachten tijding, zoo misschien die eedle ziel
Door licht betrouwen niet in broeders ongunst viel.Ga naar voetnoot1176
Aertspriesters:
De broeder was dus lang haer wonder wel gewogen.Ga naar voetnoot1177
David:
Noch heeft hy haer vermomt vertreckende bedrogen,Ga naar voetnoot1178
Doch eerst zich zelven, door zijn bloetraên aengestoockt,Ga naar voetnoot1179
1180[regelnummer]
Daer nu het gansche lant te jammerlijck af roockt.Ga naar voetnoot1180
Aertspriesters:
Waer recht in zwang, dit stont dien bloetraet eerst te boeten.Ga naar voetnoot1181
David:
Een eigen huisgenoot treet zijnen heer met voeten,
| |
[pagina 75]
| |
Achitofel, bewust van 't hofgeheimenis,Ga naar voetnoot1183
Die lang gemeenzaem met den koning ging ten disch;
1185[regelnummer]
Een wonde in onze borst: maer gaende slimme gangen,Ga naar voetnoot1185
Wat wonder waer 't, zoo hy in zijnen strick bleef hangen,Ga naar voetnoot1186
De steen, om hoogh gesmackt, quaem vallen op zijn hooft!
Aertspriesters:
Ruimt gy Jerusalem, als balling, dat verdooftGa naar voetnoot1188
Den glans der majesteit, dus lang by alle volckenGa naar voetnoot1189
1190[regelnummer]
Aenbiddelijck, zoo wijt de hemel hangt met wolcken
Betrocken: en wat hoop van Sion weêr te zien?
David:
Verdooft het min mijn' glans, den vader op de knienGa naar voetnoot1192
Zien leggen voor den zoon, hem smeecken om genade;Ga naar voetnoot1193
En hachelijck of my het smeecken quaem te stade.Ga naar voetnoot1194
1195[regelnummer]
d'Aenstoockers van dit quaet, te gruwelijck verwoet,Ga naar voetnoot1195
By zich veroordeelt, geen gerustheit zien te moet,Ga naar voetnoot1196
Zoo lang de voorzaet leeft, en leght op zijne luimen,Ga naar voetnoot1197
Om t'achterhaelen, die hem 't erfdeel leerden ruimen,Ga naar voetnoot1198
Waerover hy, gezalft van Godt, den troon bezat.
Joab:
1200[regelnummer]
Indien gy 't vlieden stemt, ten minste laet de stadtGa naar voetnoot1200
Verzien met eenen glans en koningklijcken luisterGa naar voetnoot1201
Van bedtgenooten: recht gelijck de zon, by duister
Beneên de kim gedaelt, noch gansch niet onder gaet,
Ten zyze een wijl een streeck van glanssen na zich laet,Ga naar voetnoot1204
1205[regelnummer]
Getuigen dat het licht te water, na'et verdwijnenGa naar voetnoot1205
In 't westen, weder uit den oosten zal verschijnen.
Aertspriesters:
De veltheer vat het recht: dat 's raetzaem en gegront.Ga naar voetnoot1207
David:
Ick had dien voorslagh op de tong, en in den mont,Ga naar voetnoot1208
En vind geraden tien van mijne bedtgenooten
1210[regelnummer]
Te laeten in het hof. nu echter eens geslotenGa naar voetnoot1210
Of niet het heilighdom, en priesterlijck geslacht,
| |
[pagina 76]
| |
En wat Godts hutte dient zal volgen. men verwachtGa naar voetnoot1212
d'Aertspriesterlijcke stem. wy stellen 't aen uw oordeel.Ga naar voetnoot1213
Aertspriesters:
Al wat uw majesteit, Godts majesteit tot voordeel,
1215[regelnummer]
Geraden vint en nut, bestemt d'aertspriester mê.Ga naar voetnoot1215
David:
Zoo rept u daetelijck, en houdt u t'samen ree:
Want ons gelegenheit van uur tot uur wort slimmer.Ga naar voetnoot1217
Levyt en bontkist voor, dan 't hof en joffrentimmer.Ga naar voetnoot1218
Laet Kreeth, en Pleeth, en al het regement van GethGa naar voetnoot1219
1220[regelnummer]
Den hindertoght bekleên, dat niemant ons belett',Ga naar voetnoot1220
Van 't zuiden opkoome, in den staert sla met den degen.
Aertspriesters:
Wy reppen ons: wy gaen. Godt geve u zijnen zegen.
David:
Heer Joab, ruck al uw gewapenden by een.Ga naar voetnoot1223
Joab:
Genadighste, terstont. maer langs wat heirbaen heen
1225[regelnummer]
Getrocken, veiligh voor den snellen scepterrover.Ga naar voetnoot1224-25
David:
De Beeckpoort uit, de brugh der beecke Cedron over,Ga naar voetnoot1226
Naer stadts Olijfbergh, op Bahurim oostwaert aen.Ga naar voetnoot1227
De wegh valt reisbaer, om het rijzen van de maen.Ga naar voetnoot1228
Joab:
Daer komt de koningin, bestuwt van bedtgenooten,Ga naar voetnoot1229
1230[regelnummer]
Bedroefde tronien, met traenen overgoten.Ga naar voetnoot1230
BERSABE. DAVID. BEDTGENOOTEN.
Bersabe:
Genadighste, wat raet met onzen Salomon,Ga naar voetnoot1231
Dit kint, uw' erfgenaem, gevloeckt van Absolon?Ga naar voetnoot1232
Waer bergen wy uw spruit? wat schaduw zal haer decken?Ga naar voetnoot1233
David:
Schep moedt, mijn koningin: wy staen op ons vertrecken.Ga naar voetnoot1234
| |
[pagina 77]
| |
1235[regelnummer]
Dit kint en gy zult mê. bewaert behoedt ons Godt:Ga naar voetnoot1235
Wy trecken algelijck een zelve deel, een lot.Ga naar voetnoot1236
Gy hoeft de zorgh voor 't kint den vader niet te vergen.Ga naar voetnoot1237
Vergeet de kroonen en de scepters niet te bergen,
Het heilighdom des rijx: vooral vergeet dit niet,
1240[regelnummer]
En voort al wat ons nu niet in de zinnen schiet.Ga naar voetnoot1240
Vertreck, en houdt u reedt met al de koninginnen.
Bedtgenooten:
Helaes, wat gaet ons aen? wat raeden? wat beginnen?Ga naar voetnoot1242
David:
Het is besloten dat gy 't hof bewaeren zult.Ga naar voetnoot1243
Bedtgenooten:
Vertrecktge zonder ons? zoo boeten wy de schult
1245[regelnummer]
Van anderen alleen. wat ramp wil ons gemoeten!Ga naar voetnoot1245
De vyant zal zijn lust baldaedigh met ons boeten.
Geene onschult, noch bescheit houdt woesten by den toomGa naar voetnoot1247
Van reden. och, nu zien wy d'uitkomst van den droom,Ga naar voetnoot1248
En 't ysselijck gespoock. de leeuw, die 't velt zal winnen,
1250[regelnummer]
Mishandelt brullende d'onschuldige leeuwinnen.
David:
Laet vaeren ydelheit van droom en spoockery.Ga naar voetnoot1251
Het loop' zoo hoogh als 't wil, men houdt de vrouwen vry.Ga naar voetnoot1252
Hier valt geen wederstant: de stadt, en 't hof staen open.Ga naar voetnoot1253
Bedtgenooten:
Waer bergen wy onze eer. nu zullen wy 't bekoopen:Ga naar voetnoot1254
1255[regelnummer]
Want d'overwinner schat zijne eer te kort geschiet.Ga naar voetnoot1255
O koning, voer ons mê. behoê ons voor verdriet.
David:
De Sanhedrin zal zelf 't aentreckend heir gemoeten,Ga naar voetnoot1257
En offeren beleeft de sleutels aen de voetenGa naar voetnoot1258
Des triomfeerders, die den vader overmagh,Ga naar voetnoot1259
1260[regelnummer]
En, jammerlijck misleit in zijnen ouden dagh,
Ten rijcke uitschupt. verhaelt hem vaders leste klaghten,Ga naar voetnoot1261
| |
[pagina 78]
| |
En droeven uitgang, of 't zijn hart noch moght verzachten.
Men stilt een' leeuw door zoet en minzaem ondergaen.Ga naar voetnoot1263
Wat hooren wy? hier komt ons dochter Thamar aen.
THAMAR. DAVID. BEDGENOOTEN.
Thamar:
1265[regelnummer]
Ter goeder uure vinde ick u, heer vader, weder.
David:
Gy zette uw broeders wrock en blinde gramschap neder?Ga naar voetnoot1266
Hy luisterde naer u?
Thamar:
gelijck een dove rotsGa naar voetnoot1267
Naer 't ruisschen van de zee. hy bleef verstockt, en trots.
David:
Zoo hoopten wy vergeefs of gy dit quaet moght heelen.
Thamar:
1270[regelnummer]
Ick had met mijnen troep omtrent twee derdedeelen
Naer Hebron afgeleght, toen hy ons tegen quam,
En stont op ons bazuin. 'k viel hem te voet. hy namGa naar voetnoot1272
De zuster minnelijck, naer zijn gewoonte, in d'armen,Ga naar voetnoot1273
En hief haer uit het stof, met hartelijck ontfarmen.
1275[regelnummer]
Ick hielt op zijn genade ootmoedigh by hem aen,Ga naar voetnoot1275
Met een bedruckte stemme, op elcke wang een traen,
En badt, waer 't mogelijck, dien heirtoght noch te staecken,
Te minste vader niet te quetsen, door 't genaecken
Met zulck een vyantschap, noch reuckeloos zijn bloet,
1280[regelnummer]
Verkout van ouderdom, t'ontstellen, maer 't gemoedtGa naar voetnoot1280
Des vaders, om den zoon tot stervens toe verlegen,Ga naar voetnoot1281
Te troosten. ick beloof hem al wat vaders zegen
Vermagh, oock zelf de kroon, met een gemeene stemGa naar voetnoot1283
En tegenjuichen van geheel Jerusalem,Ga naar voetnoot1284
1285[regelnummer]
By vaders leven, te verzekren, toe te wijden,
Om namaels hierom met zijn' broeder niet te strijden.Ga naar voetnoot1286
Hy eischt mijn' last te zien. ick nam dien last op my,Ga naar voetnoot1287
Dit uit te voeren met verlof van vaders zy.
'k Verzekerde hy zou by uitstel meer verwerven,
1290[regelnummer]
En badt hem zich noch al zijne afkomst niet t'onterven
| |
[pagina 79]
| |
Door wapens, en gewelt. hy scheen ten leste een wijl
Te luistren naer dien toon, en liefelijcken stijl:Ga naar voetnoot1292
Maer uw Achitofel sloegh al dien handel gade,Ga naar voetnoot1293
Versteurde het gespreck, en keerde 't al ten quade.Ga naar voetnoot1294
1295[regelnummer]
Ten leste zwoer hy, borst met dreigementen uit,Ga naar voetnoot1295
Indien Jerusalem verhardt den intoght stuit,
Haer poorten en den muur ter aerde toe te slechten.
Zoo luidt zijn afscheit. kies te vlieden, of te vechten.Ga naar voetnoot1298
Geen middel is'er om zijn gramschap t'ondergaen.Ga naar voetnoot1299
1300[regelnummer]
Hy ruckt al brullende en verbolgen herwaert aen.
Bedtgenooten:
Zoo brult de jonge leeuw, en dreight de hofleeuwinnen.
Wat raet? wat gaet ons aen? wat zullen wy beginnen?
Tien bedgenooten, elck als een verlaete weeu,
Geschonden, geschoffeert, verslonden van den leeuw.Ga naar voetnoot1304
Thamar:
1305[regelnummer]
Zal mijn heer vader dan Jerusalem verlaeten?
David:
Wy trecken heen, gevolght van alle beyde staeten,Ga naar voetnoot1306
Het priesterdom, en 't hof, waer d'opperste ons geley.
Thamar:
Och, wat ontmoete my een lant- en stadtgeschrey!
Behaeghde 't vader dat uw dochter mê moght trecken.
David:
1310[regelnummer]
Uw blijven zal misschien tot vaders voordeel strecken.
'k Beveel dees schreienden in uwe hoede. keerGa naar voetnoot1311
Al wat gy keeren kunt. 'k beveel beschut haere eer,
Gelijck uw moeders. wisch de traenen van uw kaecken.
De slagh, die my raeckt, zal een iegelijck niet raecken.Ga naar voetnoot1314
Thamar:
1315[regelnummer]
Helaes, verlaet gy ons,in dezen droeven schijn?Ga naar voetnoot1315
Bedtgenooten:
Och, geeftge duiven, die toch zwack en weerloos zijn,
In 's havix klaeuwen?
David:
dit 's besloten by ons allen.Ga naar voetnoot1317
| |
[pagina 80]
| |
Bedtgenooten:
Most dan dit heiloos lot ons juist ten deele vallen?
David:
Gy zijt geluckiger dan wy, en zet geen' stap
1320[regelnummer]
Den drempel over; wy gaen heene in ballingschap,
Onzeker waer men zal ter neder slaen in 't ende.Ga naar voetnoot1321
Thamar:
Mevrouwen, weest getroost. wat jammer, wat elendeGa naar voetnoot1322
U overkomt, dat komt my over. broeder zalGa naar voetnoot1323
Zich draegen, als 't betaemt, zijn zuster te geval.Ga naar voetnoot1324
David:
1325[regelnummer]
Welaen dan, weest getroost, en wilt op Godt betrouwen,
Die ons met blyschap wil vergaderen. mevrouwen,Ga naar voetnoot1326
Mijn dochter, dat ick u voor 't leste eens kuss'. 't is tijt
Te scheiden voor een wijl. waertoe al dit gekrijt?
Dit schreien baet niet. nu mijn dochter, troost dees droeven,
1330[regelnummer]
U zelve mê. schep moedt. de hemel wil beproevenGa naar voetnoot1330
Wat ons gedult vermagh.Ga naar voetnoot1331
Thamar:
och vader, gaet gy heen?
Bedtgenooten:
Hy gaet in ballingschap, verlaet ons hier alleen.
Thamar:
Naerdien het Godt belieft, laet u een hart inspreecken.Ga naar voetnoot1333
Wat my belangt: betrouwt u zal geen hulp ontbreecken.
1335[regelnummer]
'k Heb broeder menighmael getroost, en neêrgezet,
In zijne ballingschap naer mijne maght geredt.
Wat leedt hy niet, vervolght, gelastert, en besproken,Ga naar voetnoot1337
Schoon hy rechtvaerdigh zich aen Ammon had gewroken!
Noch loof ick niet dat hy zijn lijden eeuwigh kaeut,Ga naar voetnoot1339
1340[regelnummer]
Uit wraeck zijn vaderlant en vaders hart benaeut,
Daer hy de kroon in spant. Godt straff' den raet, die wrockendGa naar voetnoot1341
Den jongling stijft in 't quaet, zoo groot een quaet berockent,
Den vader en den zoon gescheiden houdt, en lacht
In zulck een lantbederf. de koning moet te nacht,Ga naar voetnoot1343-44Ga naar voetnoot1344
| |
[pagina 81]
| |
1345[regelnummer]
Versteecken in een hol, en onderaerdtsche kuilen,Ga naar voetnoot1345
Zich met zijn koninginne en erfgenaem verschuilen:
Wy mogen veiligh in het hof te ruste gaen.
Bedtgenooten:
Godt geef dat dit, gelijck gy voorspelt, magh beslaen.Ga naar voetnoot1348
Thamar:
Men spoet de reis met kracht: zy hoeven tijt te winnen:Ga naar voetnoot1349
1350[regelnummer]
Laet ons terwijl in 't hof vergaêren onze zinnen,Ga naar voetnoot1350
Verstroit door al 't gewoel. vertreckenwe aen een zy.Ga naar voetnoot1351
Nu ebt hier 't heil van 't hof: verwachtenwe 't gety.Ga naar voetnoot1352
David:
Jordaen, die, boven stont, benedenGa naar voetnoot1353
Den doortoght schonckt, door Godts gena,
1355[regelnummer]
Aen 't heilrijck heir van Josua,Ga naar voetnoot1355
Een wonder voor den onbesneden:Ga naar voetnoot1356
Waerna de stammen, rijck van buit,
De dertigh rijcken deelden uit:Ga naar voetnoot1358
Nu hoeftge uw water op te trecken,Ga naar voetnoot1359
1360[regelnummer]
Te stoppen uwe glaze kruick,Ga naar voetnoot1360
Op dat de koning, stil, ter sluick,
Uw kil doorwaede, en zich magh deckenGa naar voetnoot1362
In een woestijne voor zijn kint,Ga naar voetnoot1363
Van hem zoo vaderlijck bemint.Ga naar voetnoot1364
1365[regelnummer]
Och, Absolon, geen vrouweliefde,
In tonder van het jonge bloetGa naar voetnoot1366
Gevat, ontsteeckt met zulck een' gloet,Ga naar voetnoot1367
Als gy het hart van vader griefde.Ga naar voetnoot1368
Wat hadge my, nu afgeslooft,
1370[regelnummer]
Met uwen bloessem niet belooft!Ga naar voetnoot1370
'k Heb Jonathan, in 't velt verslagen,
Mijn' halsvrient, die mijn leven stut,
Voor vaders blinden wrock beschut,
Zoo niet betreurt: leght gy my laegen?Ga naar voetnoot1371-74
| |
[pagina 82]
| |
1375[regelnummer]
Doorstietge my, gy zoudt, ô smert!
Uw hart doorstooten in mijn hart.Ga naar voetnoot1376
O hof, 'k getroost my u te missen.Ga naar voetnoot1377
d'Alziende kent hier d'oirzaeck af.Ga naar voetnoot1378
Hy kan, na d'uitgestaene straf,Ga naar voetnoot1379
1380[regelnummer]
De traenen van mijn aenzicht wissen.
't Verschiltme luttel of ick leef,Ga naar voetnoot1381
Als Godt het Absolon vergeef.Ga naar voetnoot1382
'k Laet d'uitkomst van mijn leedt den oppersten bevolen.Ga naar voetnoot1383
Hy heeft den pael gestelt, hoe lang my staet te doolen.Ga naar voetnoot1384
1385[regelnummer]
Hier komen Levys zoons gepaert ter hutte uittreên,Ga naar voetnoot1385
De Godtskist volghtze, met d'aertspriestren. gaenwe heen.
Dat my de koningin, met onzen jongen zoone
En 't vrouwentimmer, volg'. de toeverlaet der kroone,Ga naar voetnoot1388
Helt Joab volge ons, en al 't hof, en lest de wacht
1390[regelnummer]
Des burghs, gesloten met de trouw van d'oorloghsmaght.Ga naar voetnoot1390
Zang:
Wat was 't een heerlijck praelen,
Toen gansch Jerusalem,
Een hart, een ziel, een stem,Ga naar voetnoot1393
Helt David in quam haelen!
1395[regelnummer]
Die op het punt van 't slaghzwaert,
Den Filistijn ontrooft,
Hun toonde 't reuzenhooft,
Dat flus al 't heir verdaghvaert.Ga naar voetnoot1398
Men zagh den helt geleien,
1400[regelnummer]
Daer hy met eere tradt
Ter poorte in van de stadt,Ga naar voetnoot1399-1401
Op bommen, en schalmeien.Ga naar voetnoot1402
Men hoorde joffrekeelen,
Gestelt op Jesses lofGa naar voetnoot1404
1405[regelnummer]
Hem voortreên op het hof,
| |
[pagina 83]
| |
En dezen, lofzang speelen:
Wie staet nu niet verwondert?
Om Geth het hooft te biên
Sloegh koning Saul tien-
1410[regelnummer]
Helt David honderthondert.Ga naar voetnoot1410
Tegenzang:
Nu treckt 's rijx heilant heenen,Ga naar voetnoot1411
Die dertigh jaeren pratGa naar voetnoot1412
Den stoel des rijx bezat,Ga naar voetnoot1413
Baervoets, met bloote beenen,
1415[regelnummer]
Het hooft met rouw behangen,
Van jaeren overlast.Ga naar voetnoot1416
De traenen rollen vast,Ga naar voetnoot1417
En bigglen langs de wangen.
Nu moet hy nootdruft prachen,Ga naar voetnoot1419
1420[regelnummer]
In ballingschap versmaet,
Gevloeckt, vervolght, gehaet,
Den vyant hooren lachen.
Al 's helts doorluchte daeden
Vergeet men. is 't niet snoot?Ga naar voetnoot1424
1425[regelnummer]
Zijn hof- en dischgenootGa naar voetnoot1425
Durf zijnen heer verraden.Ga naar voetnoot1426
Al 't stamhuis, vol geschater,Ga naar voetnoot1427
Bestormt des vaders troon,
Verslingert op den zoon.Ga naar voetnoot1429
1430[regelnummer]
Het valt hem toe, als water.Ga naar voetnoot1430
Slotzang:
De koning leerde ons niet te bouwen
Op menschen reuckeloos,
Lichtvaerdigh, los, en broos,Ga naar voetnoot1433
Maer met een onverwrickt betrouwen
1435[regelnummer]
Op Godt alleen te staen.Ga naar voetnoot1435
De weerelt, als de maen,
Is wisselbaer, dan heel volscheenen,Ga naar voetnoot1437
Dan half, dan minder, dan verdweenen.
Wat 's nu 't gekroonde hooft?
1440[regelnummer]
De glans is uitgedooft.
|
|