De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663
(1936)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 38]
| |
Het tweede bedryf.
Urias Geest:
Ick helt Urias, lang by geesten afgezondertGa naar voetnoot229
230[regelnummer]
Van 's levens licht, quam uit den voorburgh opgedondertGa naar voetnoot230
By nacht te Sion, in dit oude hof, en vondt
De bedgenooten, die, van Davids min gewont,Ga naar voetnoot232
In haeren eersten slaep gerust gevallen lagen.
Zy schrickten, toenze my by maenlicht waeren zagen
235[regelnummer]
Voor haere ledekant, en mijn doorschote borst
Vol wonden, root van bloet geverft, en vuil bemorst.
De haeren rezen, en de teêre leden trilden.
'k Verweckte een krijghsgerucht van schilden tegens schilden,Ga naar voetnoot238
Geklickklack van metael en harnas tegens een,Ga naar voetnoot239
240[regelnummer]
Bazuin- en yzerklanck, als of'er wert gestreên;
Een voorspoock van den strijt en 't oproer, reede op handen.Ga naar voetnoot241
Zy zagen d'oogen in mijn hooft, als koolen, branden,
En hoorden een geschrey van wapen, wapen, wraeck,Ga naar voetnoot243
Door alle kamers heen. haere oogen, van den vaeck
245[regelnummer]
Verwonnen, zien gespoock, en twijfelen. haere oorenGa naar voetnoot244-45
Bestemmen naulijx het gerammel, datze hooren,Ga naar voetnoot246
En d'ysselijcke stem: maer d'uitkomst van dien droom
Wil haest uitwijzen dat mijn geest geen'ydlen schroomGa naar voetnoot248
Den bedden aenjaeght van mijn' heer, die ongebondenGa naar voetnoot249
250[regelnummer]
Zijn' troustens dienaers bed zoo schendigh heeft geschonden,Ga naar voetnoot250
Mijne overschoone onteert, die, zwanger van een vrucht,
Verlegen zat om raet. de schender, om 't geruchtGa naar voetnoot252
Van overspel, by tijts, met eenen glimp te smooren,Ga naar voetnoot253
Ontboodtme t'huis, of my de zwangre moght bekooren:Ga naar voetnoot254
255[regelnummer]
Maer 'k weigerde eerelijck, als een rechtschapen helt,Ga naar voetnoot255
't Gemack van 't bed, naerdien de veltheer lagh op 't velt,Ga naar voetnoot256
Met al de stammen, en de bontkiste in hun tenten.
| |
[pagina 39]
| |
Wat raet? zijn eer in last, besluit de dreigementenGa naar voetnoot258
Van schande en laster af te keeren op mijn' hals,Ga naar voetnoot259
260[regelnummer]
Verzendtme met een' brief, moordaedigh, overvalsch,Ga naar voetnoot260
Naer 't leger. Joab volght, daer 's meesters last hem preste,Ga naar voetnoot261
En joeghme in Ammons zwaert te Rabba voor de veste.
Zoo klampte David, [och wie yst niet, die dit hoort!]
Op overspel, verraet, en godtvergeeten moort,Ga naar voetnoot263-64
265[regelnummer]
En laeu van 't bloet des mans, die Juda wou beschermen,Ga naar voetnoot265
Omhelst de zwangre vrou, als koningin, in d'armen.
Een yvraer voor de wet, van 's hemels geest verlicht,Ga naar voetnoot267
Die voor de bontkist danst, de harp huwt aen zijn dicht,Ga naar voetnoot268
Een koningklijck profeet, befaemt door profeteeren,
270[regelnummer]
Ziet Godt noch menschen aen in moorden, en schoffeeren:Ga naar voetnoot270
Maer Nathan, die hem rechte uit zijnen eigen mont,Ga naar voetnoot271
Dorst spellen wat dit hof hierna te vrezen stont;Ga naar voetnoot272
Hoe 't zwaert gesleepen wiert, om eeuwigh, zonder kennis,Ga naar voetnoot273
Te weiden. hier op sterft de vrucht. de zusterschennisGa naar voetnoot274
275[regelnummer]
Staeckt nau haer weeklaght, en de broedermoort het bloên,Ga naar voetnoot274-75
Of Absolon, in schijn van offren om zijn' zoen,
Leght op zijn luimen, om nu Nathans dreigementenGa naar voetnoot277
Te stercken, en 't verloop, de hooftsom met de renten,Ga naar voetnoot278
Al teffens t'eischen, en, als een weêrspannigh zoon,Ga naar voetnoot279
280[regelnummer]
Den vader onvoorsiens te vliegen in zijn kroon.Ga naar voetnoot280
De wraeck des hemels loopt door Davids zaelen spoocken,
Rinckincken. 'k zie eer lang Urias leedt gewroken.Ga naar voetnoot282
De wraeck zet hof en stadt, en straeten overendt.Ga naar voetnoot283
De zoon ontziet niet dat hy zijne handen schent
285[regelnummer]
Aen vaders heilighdom, en hof, en bedtgenooten.Ga naar voetnoot285
Godts wraeck verstoot hem, die Urias heeft verstooten,
Versteecken van zijn trouw. zy volght oock in zijn schim,Ga naar voetnoot287
Den zoon tot aen den eick in 't bosch van Efraim:Ga naar voetnoot288
| |
[pagina 40]
| |
Daer zal hy sneven, die eerst groeide in vaders schade:Ga naar voetnoot289
290[regelnummer]
En niets ontzagh, als hy zijn' moedtwil slechts verzade.Ga naar voetnoot290
Maer tijt is 't dat ick daele, en naer mijn' kercker spoê:
De zon rijt op, en hijght my met haer paerden toe.Ga naar voetnoot292
DAVIDS BEDTGENOOTEN. THAMAR.
Bedtgenooten:
De nacht, tot 's menschen rust geschapen,
Ontzeght den menschen stilte en rust.
295[regelnummer]
De nacht, die moeite en zorgen sust,
En wieght in slaep, verbiet te slaepen.
Wat spoockeryen zijn ons nietGa naar voetnoot297
In naere schaduwe verscheenen!Ga naar voetnoot298
Wie waerde door de kamers heenen,
300[regelnummer]
En dreighde Sion met verdriet?
Of kan een droom het oogh bedriegen
Met schijn, en harssenschilderyGa naar voetnoot302
Die, in 't verschiet, of van naby,
De waerheit naerbootseert met liegen?Ga naar voetnoot304
305[regelnummer]
Of deckt de grijns van't nachtgezichtGa naar voetnoot305
De troni van aenstaende waerheit,Ga naar voetnoot306
Het hof te vrezen? 'k wenschte klaerheitGa naar voetnoot307
Te scheppen uit een wijs bericht.
Maer Thamar komt hier aengetreden
310[regelnummer]
Uit Arons hutte, en heilighdom.Ga naar voetnoot310
Zy ziet heel vrolijck naer ons om,
En schijnt getroost in haer gebeden.Ga naar voetnoot312
Men gaze groeten, en met een
Ontvouwen hoe de harten schroomenGa naar voetnoot314
315[regelnummer]
Voor zwaerigheên, en droeve droomen.
Laet 's konings dochter dit ontleên.Ga naar voetnoot316
Thamar:
Geluck bejegene u, mevrouwen,
Van daegh, al rijst het hemelsch licht
Met een benevelt aengezicht.
320[regelnummer]
Geen nevel steurt een vast betrouwen.Ga naar voetnoot320
| |
[pagina 41]
| |
Hoe slaetge d'oogen zoo bedruckt
Naer d'aerde? wat 's u voorgekomen?Ga naar voetnoot322
Hebt gy ons blyschap niet vernomen?
Mijn wensch, Godt lof, is my geluckt.Ga naar voetnoot324
Bedtgenooten:
325[regelnummer]
Wat wensch is dit, ô bloem der hoven?
Thamar:
Mijn trouwe broeder Absolon
Wijdt Gode een offer met de zon,
Nu hy zijn rampen is te boven.
Bedtgenooten:
Waer offert uw heer broeder dan?
Thamar:
330[regelnummer]
Te Hebron, daer de stammeheerenGa naar voetnoot330
Ten offer met hem bancketteeren,
En zijn godtvruchtigh raetgespan.Ga naar voetnoot332
Bedtgenooten:
Wanneer is Absolon vertogen?Ga naar voetnoot333
Thamar:
Te midnacht, zonder groot geluit.Ga naar voetnoot334
335[regelnummer]
De vroomsten zondt hy eerst vooruit,Ga naar voetnoot335
Van yver brandende en bewogen.
Thamar:
De vader stemde 't op zijn bede.
340[regelnummer]
Zoo trock hy uit Jerusalem.
Waer heeft mevrouw zoo lang gesteecken?Ga naar voetnoot341
Al 't rijck, van Berseba tot DanGa naar voetnoot342
Hiertoe genoodt, gewaeght hier van,
Jordaen, en zee, langs alle streecken.
Bedtgenooten:
345[regelnummer]
Godt geve dat dit feest beslaGa naar voetnoot345
Tot heil der kroone en onderdaenen,
| |
[pagina 42]
| |
Tot heil van 't hof, dus lang in traenen.
De hemel schutte Jakobs schâ.Ga naar voetnoot348
Thamar:
En waerom zuchtge dus zwaermoedigh?Ga naar voetnoot349
Bedtgenooten:
350[regelnummer]
Om 't nachtgezicht, dat ons vervaert.Ga naar voetnoot350
Thamar:
't Is ydelheit, die 't hart bezwaert.Ga naar voetnoot351
Noit heerste Juda zoo voorspoedigh.
Bedtgenooten:
Wy droomden in een berreghwoudt
Een' jongen leeuw, en maght van dierenGa naar voetnoot354
355[regelnummer]
Te zien, die vrolijck, onder 't vieren,
Hem kroonden met een kroon van gout.
De jonge leeuw gemoedight, brulde,Ga naar voetnoot357
En gaf een' vreesselijcken schreeuw,
Dat zelf zijn vader, d'oude leeuw,Ga naar voetnoot359
360[regelnummer]
Vernam wat boschgalm 't wout vervulde.
Uit schrick verliet de grijze 't nest.
De jonge leeuw, om velt te winnen,
Schiet toe, en grijpt de berghleeuwinnen,
Daer hy zijn' dollen gloet mê lescht.Ga naar voetnoot364
365[regelnummer]
Dat is 't niet al. toen scheenen troepenGa naar voetnoot365
Te worstelen, en hantgemeen,
Zich spits te kanten tegens een,Ga naar voetnoot367
En wapen, wraeck, en moort te roepen.Ga naar voetnoot368
De grijze leeuw in 't berghbosch maeltGa naar voetnoot369
370[regelnummer]
Den leeuw van Juda af naer 't leven.
De jonge leeuw, tot staet verheven,Ga naar voetnoot371
Schijnt Absolon, van gout bestraelt.
De berghleeuwinnen, aengegreepen,
Geschent van dien gekroonden leeuw,Ga naar voetnoot374
375[regelnummer]
Verbeelden dat hy met geschreeuwGa naar voetnoot375
Zijn klaeuwen heeft op ons gesleepen.Ga naar voetnoot376
Dees harnasklanck, dit krijghsgeluit
| |
[pagina 43]
| |
Beelt af hoe tusschen zoon en vader
Een tweedraght broeit: en weet gy 't nader,
380[regelnummer]
Ontvouw ons wat dit spoock beduit.Ga naar voetnoot380
Thamar:
Mijn broeder wou ter sluick niet reizen,Ga naar voetnoot381
Maer met des konings oorelof,Ga naar voetnoot382
En viel hem hier te voet voor 't hof.
Hy wou zijn godtsvaert niet ontveizen.Ga naar voetnoot384
385[regelnummer]
Weêrspannige aert beschiet zijn witGa naar voetnoot385
Ter sluick, en door bedeckte laegen,Ga naar voetnoot386
Om uit het doncker op te daegen,
Eer zijn party te paerde zit.
Om zich den wegh ten zoen te baenen
390[regelnummer]
Nam broeder afscheit, zoo verneêrt,Ga naar voetnoot390
Dat zich de vader zijnes deert,Ga naar voetnoot391
En niet onthouden kan van traenen.
De vader gaf op dit verzoeck
Hem openhartigh zijnen zegen.Ga naar voetnoot394
395[regelnummer]
Nu raeskalt, droomt, en spoockt hier tegen:Ga naar voetnoot395
Hy reisde, ontlast van vaders vloeck.
Geduurende zijn ballingschappen
Vervolght, voorvlughtigh, west en oost,Ga naar voetnoot398
Heb ick het treurigh hart getroost.
400[regelnummer]
Hem lust dien zantwegh niet te stappen.Ga naar voetnoot400
De koning zette een nieuwe wijsGa naar voetnoot401
Op dees verzoening, en geleenight,Ga naar voetnoot402
Als was, heeft zijne harp vereenight
Met lofgezang, Godts naem ten prijs.
405[regelnummer]
Al 't heilighdom kan u getuigenGa naar voetnoot405
Hoe vader met een' blijden zin
Den hemel danckte. laet de spin
Vry gal uit zulck een leli zuigen.Ga naar voetnoot407-408
Of dunckt u dat ick broeder draegh',Ga naar voetnoot409
410[regelnummer]
Uit gunste en trouwe, my gebleecken,Ga naar voetnoot410
| |
[pagina 44]
| |
Toen hy mijn ongelijck dorst wreecken,Ga naar voetnoot411
En Ammon wis nam uit zijn laegh;Ga naar voetnoot412
Gy mooght vry Joab ondervraegen,Ga naar voetnoot413
Indienge voor den koning schroomt.
415[regelnummer]
Hy heeft den vader ingetoomt,Ga naar voetnoot415
Den zoon, als op zijn' hals, gedraegen.Ga naar voetnoot416
Hy komt u effen in 't gemoet,Ga naar voetnoot417
Om in de hutte Godt te loven.Ga naar voetnoot418
Nu spreeck hem aen. ick ga naer boven.
420[regelnummer]
My dunckt dat u de veltheer groet.
JOAB. DAVIDS BEDTGENOOTEN.
Joab:
O schoonheên, zonder ga, des konings liefde waerdigh,Ga naar voetnoot421
Gy yvert met den dagh, alree getoit en vaerdighGa naar voetnoot422
Ter hutte, om, 's hooghsten naem ten prijs, uw vroegh gebedt
Te storten voor het koor. dat 's recht. de zuivre wet,
425[regelnummer]
Van 's hemels hant in steen op Sinai gehouwen,Ga naar voetnoot425
Ontfangt haere eer in 't hart der yverende vrouwen.
Wy volgen gaerne: het believe u voor te treên.
Bedtgenooten.
Heer Joab, eenigh spoock, dat ons te nacht verscheen,
Versteurt de rust op 't hof. wy duchten en vermoeden
430[regelnummer]
Of eenigh misverstant, het zy hoe 't wil, moght broedenGa naar voetnoot430
Ten hove, tusschen zoon en vader.
Joab:
spruit de reên
Van dit vermoeden slechts uit droom en nachtspoock?
Joab:
Zijn koningsvrouwen dan in 't hof dus onbedreven,
435[regelnummer]
Dat zy niet weeten hoe de zoon en vader staen
In volle vrientschap? zijt gerust: hier schort niet aen.Ga naar voetnoot436
Bedtgenooten:
Princesse Thamar melde in 't lang en breede hedenGa naar voetnoot437
Met welck een afscheit hy naer Hebron is gereden.
| |
[pagina 45]
| |
Joab:
Laet vaeren dan gespoock, en droom, en kinderklucht.Ga naar voetnoot439
440[regelnummer]
Doch schuilt'er anders iet, het welck u houdt beducht,Ga naar voetnoot440
Verhaelt het ront en klaer: al viel'er iet te zeggenGa naar voetnoot441
Dat schijn heeft; 'k zal 't met pit van reden wederleggen.Ga naar voetnoot442
Bedtgenooten:
Wat aengaet dezen zoen der broêrslaght; kentge een' man,Ga naar voetnoot443
Die zijn gedachten loos en kloeck ontveinzen kan,
445[regelnummer]
Dat's Absolon, de schalckste en listighste in 't ontveinzenGa naar voetnoot445
Van zijn' verborgen haet, en wraeckzucht, en gepeinzen.
Had Ammon, schender van de koningklijcke maeght,
Dit konnen riecken; noit had David hem beklaeght,Ga naar voetnoot448
Die, op het veltbancket, van moortgeweer doorregen,Ga naar voetnoot449
450[regelnummer]
Gesmoort lagh in zijn bloet. dit 's klaer. dit springt u tegen,Ga naar voetnoot450
Zoo gy den zoen betrouwt. onthou van Absolon,Ga naar voetnoot451
Dat hy twee jaeren lang de wraeck ontveinzen kon,
En smooren in zijn hart.
Joab:
Gy sterckt uw vrees met reden.Ga naar voetnoot453
Bedtgenooten:
Nu luister. oordeel voort uit alle omstandigheden
455[regelnummer]
Van 's jonglings kroonzucht, ons ontdeckt door zijn beleit.Ga naar voetnoot455
Joab:
Dat waer een dootschult van gequetste majesteit.Ga naar voetnoot456
Bedtgenooten:
De majesteit is blint van al te groot een liefde.Ga naar voetnoot457
De broeder, die den broêr met zijnen moortpriem griefde,Ga naar voetnoot458
Ontziet den vader niet te steecken naer het hart.
Joab:
460[regelnummer]
De zusterschennis kon de broeder zonder smert
Niet lijden.
Bedtgenooten:
Recht. nu denck hoe smert hem om te zwerven,Ga naar voetnoot461
Zijn vaders aengezicht vijf jaeren lang te derven.
| |
[pagina 46]
| |
Stiet hy den vader weêr, als balling, uit het rijck;
Stont vaders rek'ning met den zoon dan niet gelijck?Ga naar voetnoot464
Joab:
465[regelnummer]
De zoen staet hem te dier. de lucht van 't hof te scheppenGa naar voetnoot465
Koste arbeit. noit dorst ick een woort ten hove reppen,Ga naar voetnoot466
En bezighde endtlijck stil de weeuw van Thekoa,Ga naar voetnoot467
Verworf by trappen hem den toegang ter gena,Ga naar voetnoot468
Dat hy herstelt twee jaer, gelijck in duisternissen,
470[regelnummer]
Most wandelen, en 't licht van 's konings aenschijn missen.
Indien hier oorlogh school, wat lagh hem aen dien zoen?Ga naar voetnoot471
Bedtgenooten:
Om onder schijn van pais een oorlogh uit te broên.
Joab:
Zou d'erfgenaem des rijx zich tegens 't rijck gaen kanten?
Bedtgenooten:
De blinde vader laet den zoon met lijftrouwanten,Ga naar voetnoot474
475[regelnummer]
Een' stoet gewapenden, bestuwt in 't openbaer,Ga naar voetnoot475
De hoftrap optreên, recht of hy al koning waer.
Dit baert hem aenzien en ontzagh by d'onderdaenen.
Dit's maghtigh hem den wegh naer vaders troon te baenen.Ga naar voetnoot478
Joab:
De vader eert zich zelf, in d'eere van den zoon.
Bedtgenooten:
480[regelnummer]
Zegh: hy onteert zich, zet zijne afkomste op den troon.Ga naar voetnoot480
Joab:
De koning magh met recht den eerstgeboren eeren.
Bedtgenooten:
En d'outste vreest al of de jongste moght regeeren.Ga naar voetnoot482
Joab:
Terwijl de vader leeft houdt hy hen beide in dwang.Ga naar voetnoot483
Bedtgenooten:
De vader suft, en leeft den zoon alree te lang.Ga naar voetnoot484
485[regelnummer]
Hem dunckt de vader is in 't goet des zoons gezeten.
Dit weet de koning, of gewis hy wil 't niet weeten.
| |
[pagina 47]
| |
Joab:
Wat's dit?Ga naar voetnoot487
Bedtgenooten:
In welck gevaer hy zich en 't gansche rijck
Durf stellen. let hier op. gy hoeft geen klaerder blijckGa naar voetnoot488
Dat Absolon de kroon zich eigen door geboorteGa naar voetnoot489
490[regelnummer]
Toerekent, en belaeght. hy zet zich in de poorte,
En 't poortgerecht, heel vroegh, als rechter van elx pleit,Ga naar voetnoot491
Onthaelt en kust het volck, ontmoet elck met bescheit,Ga naar voetnoot492
Als of de koning 't recht al willens wou verzuimen.Ga naar voetnoot493
Zoo wint hy 't hart des volx, en leght op zijne luimen.Ga naar voetnoot490-94Ga naar voetnoot494
495[regelnummer]
Al 't stamhuis bidt hem aen. de dageraet des mansGa naar voetnoot495
Zijn jeught, en schoonheit geeft hem gunst en eenen glans
By alle joffers, die hem gunstigh zien naer d'oogen,Ga naar voetnoot497
Ten wasdom van zijne eere, en aenzien, en vermogen,Ga naar voetnoot498
Dat stijght allengs in top van 't opperste gezagh.
500[regelnummer]
Waeckt gy niet op: hy zal u wecken met den slagh,Ga naar voetnoot500
En 't slaghzwaert op den hals. men mompelt onder kloeckenGa naar voetnoot501
Dat hy Achitofel by wijlen ging bezoecken,
Te Gilo, zijne stadt.
Joab:
die vos is hem te loos.Ga naar voetnoot502-03
Bedtgenooten:
Niet schalck en loos alleen, maer teffens loos en boos.Ga naar voetnoot504
505[regelnummer]
Wy kennen zijnen aert.
Bedtgenooten:
Het draeght dien naem by 't hof, doch blijft by ons verdacht.Ga naar voetnoot507
Joab:
Het achterdencken kent geen paelen, slaet met maghtGa naar voetnoot508
Al voort.men kan op los vermoên niet zekers bouwen.Ga naar voetnoot509
510[regelnummer]
Het gelt den koning eerst:
Bedtgenooten:
en echter 's konings vrouwen.Ga naar voetnoot510
| |
[pagina 48]
| |
Joab:
Hebt gy uwe achterdocht den koning niet ontdeckt?
Bedtgenooten:
Hoe durven wy? zy weckt een' leeu, die David weckt.
Joab:
Een leeu versteurt zich niet, geweckt van zijn leeuwinne.Ga naar voetnoot513
Bedtgenooten:
Wy koestren slechts zijn min, als voesters van zijn minne;Ga naar voetnoot514
515[regelnummer]
En reppen van geen' staet, uit angst voor ongena.Ga naar voetnoot515
Joab:
Ontziet gy 't, zoo gaet heene, ontdeckt het Berseba.Ga naar voetnoot516
Bedtgenooten:
En zoo zy ons ontdeckt, dan staen wy ruim noch slimmer.Ga naar voetnoot517
Zy spant de kroon in 't hart, en haet al 't joffretimmer,Ga naar voetnoot518
De bedtgenooten, en haer' aenhang. d'uchtendzon,
520[regelnummer]
Gelijck gy weet, behaeght hem min dan Absolon:
Wanneer die met zijn haer in zijn gezicht komt praelen,Ga naar voetnoot521
Zoo schoon als Godt hem schiep, zou vaders gramschap daelen,
En stellen allen schijn van nadocht aen een zy:Ga naar voetnoot523
Dan lagen al des zoons beschuldigers in ly.Ga naar voetnoot524
Joab:
525[regelnummer]
De koning stelde ons tot een wachter van zijn benden.
Bedtgenooten:
En zoo de zoon het roer des staets eens quaem te wenden.
Joab:
De zes paer stammen zijn in 's konings eedt getreên.Ga naar voetnoot527
Bedtgenooten:
En zooze eens weifelen, en raecken op de been?Ga naar voetnoot528
Joab:
Daer hoeft meer tijt toe. dat gerucht zou verre klincken.
Bedtgenooten:
530[regelnummer]
Gelooft de hulck van 't rijck is heimelijck aen 't zincken.Ga naar voetnoot530
| |
[pagina 49]
| |
Joab:
Hoe slaept de stuurman dan, dat hy 't gevaer niet merckt?Ga naar voetnoot531
Bedtgenooten:
Wie zal ons zeggen hoe Godts oordeel hier in werckt?
Joab:
De wacht van 't leger staet den koning eerst bevolen.Ga naar voetnoot533
Bedtgenooten:
Wat is het leger, zoo de legerhoofden doolen?
Joab:
535[regelnummer]
Wat zoecktge dan by ons in dit gedroomt gevaer?
Bedtgenooten:
Weck uwen meester op: gy zijt 's rijx amptenaer,
En veltheer over 't heir, of hy uw' raet wou volgen.Ga naar voetnoot537
Joab:
Dat's zorghelijck. hy is oploopende en verbolgen.Ga naar voetnoot538
Bedtgenooten:
Gy zoeckt zijn veiligheit, behoudenis, en rust.
Joab:
540[regelnummer]
Hy heeft op mijn verzoeck zijn' zoon noch eerst gekust.Ga naar voetnoot540
Hoe durf ick, zonder gront, nu Absolon betygen?Ga naar voetnoot541
En wert de zoon dit wijs?Ga naar voetnoot542
Bedtgenooten:
De vader zal het zwijgen.
Joab:
Dat 's hachelijck: en zoo de zoon, in 't hof gedaeght,
Verschijnt, en eischt voor recht te zien wie hem beklaeght?Ga naar voetnoot544
545[regelnummer]
Waer berght zich Joab dan? die Ammons hooft niet spaerde,
Dat koningklijcke bloet, zou my met blancken zwaerde
Vervolgen, langer dan mijn ziel in 't lichaem leeft.
'k Zie hier geene uitkomst, zoo ons Godt geene uitkomst geeft.
Wy hoopen dat hy met den avont weêr zal keeren
550[regelnummer]
Van Hebron, en de vrede in Juda triomfeeren.
'k Wil evenwel uw vrees verbergen. onderstut
Het rijck met uw gebeên, en gaenwe in Arons hut.Ga naar voetnoot552
| |
[pagina 50]
| |
I. Zang:
De koning droegh zijn nachtgetijdenGa naar voetnoot553
Den hemel op, die hem
555[regelnummer]
En gansch Jerusalem
Ten hooghste wou verblijden,
Door 't liefelijck verdraegen
Met zijnen liefsten zoon,Ga naar voetnoot557-58
Als harp en keel op eenen toon.Ga naar voetnoot559
560[regelnummer]
Die pais reckt 's vaders dagen,
Als olie, in een goude lamp,
De vlam noch aenvoedt, en den dampGa naar voetnoot562
Der duisternisse drijft uit d'oogen.
Wat was de koning opgetogen!Ga naar voetnoot564
I. Tegenzang:
565[regelnummer]
De kroon en scepter lagen achter.Ga naar voetnoot565
Hy scheen een ziel met Godt,Ga naar voetnoot566
Zijn heil, en hooghste lot.
Hy wenschte, als tempelwachter,
Het heilighdom te hoeden,
570[regelnummer]
In 't midden van Godts schaer
Met blijden zang en harpesnaer
Zijne aendacht aen te voeden.Ga naar voetnoot572
Hy triomfeerde met zijn maet,Ga naar voetnoot573
Die, hoogh in top, al hooger gaet,
575[regelnummer]
Van geene pennen t'achterhaelen.Ga naar voetnoot575
Men kan den yver niet bepaelen.Ga naar voetnoot576
II. Zang:
Maer midlerwijl [wat moght dit wezen?]
Daer 't oor dien galm inzwelghtGa naar voetnoot578
Verschijnt iet, dat zich belght:Ga naar voetnoot579
580[regelnummer]
Want onder uitgelezen
Muzijck wil iet ontbreeckenGa naar voetnoot581
Aen zoete eenstemmigheit,Ga naar voetnoot582
Die graetige ooren streelt en vleit,
Misschien om af te steecken,Ga naar voetnoot584
| |
[pagina 51]
| |
585[regelnummer]
Iet haetlijx, strijdigh tegens gunst,Ga naar voetnoot585
Te laeten hooren, daer de kunst
Wat alssems mengt met honighklancken.
Geen oor kan zich dien smaeck misdancken.Ga naar voetnoot588
II. Tegenzang:
Zoo ging 't. de harpenaer en zinger,
590[regelnummer]
Die met zijn aengezicht,
En voorhooft eerst een licht
Van vreught gaf, zijnen vinger
En keel volghde, in 't schakeeren
Van klancken, scheen een wijl
595[regelnummer]
Te flaeuwen in dien stijl,Ga naar voetnoot595
En zijne vreught t'ontbeeren,
Als of hem d'eerste moedt ontviel.
De klaere spiegel van de ziel,
Zijn aenschijn, scheen bezwalckt van waessem.Ga naar voetnoot599
600[regelnummer]
Wat is ons blyschap kort van aessem!Ga naar voetnoot600
III. Zang:
Zou David, 't licht van Godts profeeten,
Bespieglen in den geestGa naar voetnoot602
Iet, daer zijn hart voor vreest,Ga naar voetnoot603
Dat Arons zoons niet weeten?Ga naar voetnoot604
605[regelnummer]
Zou hy van ver' zien komen
Een onweêr, dat misschien
Geen weereltwijzen zien?Ga naar voetnoot607
Hanthaver van de vroomen,
Beschut den koning, die uw hutGa naar voetnoot609
610[regelnummer]
Ter harte neemt, het volck beschutGa naar voetnoot610
Voor inheemsche oorelogen.
Een oogh bewaeckt alle oogen.Ga naar voetnoot612
III. Tegenzang:
Geen koningen is rust beschoren,
Ten minste een korte wijl.Ga naar voetnoot613-14
615[regelnummer]
Dit was en blijft de stijlGa naar voetnoot615
| |
[pagina 52]
| |
Der weerelt. vorsten zijn gekoren
Tot wachters over onderzaten.
Zy zitten steil en hoogh,
En slaen hun waeckende oogh
620[regelnummer]
Door alle huizen, alle straeten.
Zy zien en kennen 't onderscheit
Van ieders aert. hun wijs beleitGa naar voetnoot621-22
Hoeft onorde in haer ploy te schicken.Ga naar voetnoot623
's Volx rust is 't wit, daer wijze op micken.Ga naar voetnoot624
625[regelnummer]
De hofbazuin, die tegens 't zuiden kraeit,Ga naar voetnoot625
Spelt onweêr, dat van Hebron herwaert waeit.
|
|