De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663
(1936)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 30]
| |
Koning David In ballingschap.
| |
[pagina 31]
| |
'k Zal midderwijl te rug hier ergens in een' hoeck
25[regelnummer]
Wech schuilen, en hem niet genaecken al te vaerdigh,Ga naar voetnoot25
Al kende hy ons zijn genade en aenschijn waerdigh.Ga naar voetnoot26
Thamar:
Heer broeder, 'k hebbe uw' zin en meening wel verstaen.Ga naar voetnoot27
Vertreck een kleine wijl: daer komt heer vader aen.
Levyten treên vooruit. de hofstoet volght in orden,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Met 's konings lijfstaffiers. al is hy grijs geworden,Ga naar voetnoot30
En sestigh jaeren out: het aenschijn ziet verblijt:
Het voorhooft zet geen kreuck. Godt recke zijnen tijt.Ga naar voetnoot32
Hy heft zijne oogen en het hart met vreught naer boven,
Gereet den hooghsten met gezang en harp te loven.
35[regelnummer]
Godt stercke vader in zijn' yver voor de wet.Ga naar voetnoot35
David:
Godt zegene mijn kint. wat jaeght u uit uw bedt?
Mijn hofwacht heeft noch eerst den berghaen hooren kraeien.Ga naar voetnoot37
Zoeckt gy de Godtheit oock met nachtgezang te paeien,Ga naar voetnoot38
Zoo volghme in Moses hut Godtvruchtigh na, en paerGa naar voetnoot39
40[regelnummer]
Uw liefelijcke keel met 's konings harp en snaer.
Thamar:
Ick koom, heer vader, uit den naem van mijnen broeder.
David:
Uw komste is aengenaem. Godts engel zy de hoeder
Van Absolon, mijn' zoon. wat is uw boodtschap toch?
Thamar:
Hy wenscht den koning [moght hem d'eer gebeuren] nochGa naar voetnoot44
45[regelnummer]
Te spreecken: want hem zijn gelegentheden jaegen.Ga naar voetnoot45
Hy schroomt heer vader 's nachts te moeien, iet te vraegen,Ga naar voetnoot46
Eer ick hem gunst verwerve, uit zusterlijcken plicht.
David:
De zon verheught ons min dan Absolons gezicht.
Wat schroomt hy? laet hem vry terstont te voorschijn komen.
50[regelnummer]
Hy hoeft ons aenschijn, oock by midnacht, niet te schroomen,Ga naar voetnoot50
Maer spreecke ons aen, gelijck voorheene, vranck en vry.
| |
[pagina 32]
| |
Thamar:
Ick ga hem haelen uit des konings galery.
Waer zijtge, broeder? koom te voorschijn.
Absolon:
Thamar zuster,
Wat antwoort kreeghtge?
Thamar:
Zet uw hart nu vry geruster.
55[regelnummer]
Uw vader wacht u. ga, spreeck hem vrymoedigh aen:
De wegh is nu gebaent.
Absolon:
Zoo durf ick henegaen?Ga naar voetnoot56
Thamar:
Vrymoedigh, als by daegh. gy hoeft geensins te zwichten.Ga naar voetnoot57
Absolon:
Ter goeder uure. ick voel mijn hart alree verlichten.Ga naar voetnoot58
De koning moedight my, en treedt zelf herrewaert.Ga naar voetnoot59
David:
60[regelnummer]
Wel Absolon, mijn zoon, heeft iemant u bezwaert,Ga naar voetnoot60
Dat gy ons aenschijn zoeckt by nacht? zegh op: laet hooren.
Wy zijn de zelve, en noch uw vader, als te vooren,Ga naar voetnoot62
En gy mijn waertste zoon. tre nader: schroom niet meer.
Tre nader, zoon. ontfang mijn' zegen. groey in eer,
65[regelnummer]
En in gezontheit. deel in 't koningklijck vermogen,
Gelijck een erfgenaem, ter hoogheit opgetogen,Ga naar voetnoot66
Tot staet en heerschappy. ô hoofttack van mijn kroon!Ga naar voetnoot67
Rijs op. spreeck vader aen, gelijckge zijt gewoon.
Absolon:
Genadighste, 'k verschijn om een geringe bede,
70[regelnummer]
Een kinderlijck verzoeck, magh 't zijn: doch eer ick tredeGa naar voetnoot70
Ter zaecke, sta het vry uw koningklijck gedult
Te recken, door 't verhael van mijn voorlede schult,Ga naar voetnoot71-72Ga naar voetnoot72
En droeve ballingschap, met recht hier uit gesproten,
En 't zoenen van die smet, waerop ick heb genotenGa naar voetnoot74
75[regelnummer]
Den grooten zegen van uw aenschijn weêr te zien,
Daer mijn verzoeck uit vloeit. 'k heb met geboge knienGa naar voetnoot76
Den hemel dier belooft, toen rouw my overlade,Ga naar voetnoot77
Zoo my gebeurde, ontlast van vaders ongenade,
Jerusalem en u te zien met volle vreught,
| |
[pagina 33]
| |
80[regelnummer]
'k Zou Gode danckbaer zijn, voor die genote deught,Ga naar voetnoot80
En weldaet, en, voor 't volck en alle Godts gemeente,
Te Hebron offren, by 't aertsvaderlijck gebeente.Ga naar voetnoot82
Dat zoude u Syrie en gansch Gessur, grootvaêrs stadt,Ga naar voetnoot83
Daer ick, 's rijx balling, lang in droeffenisse zat,Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Getuigen: en hoe kan zich 't vrolijck hart onthouden
Van schreien, aengezien mijn schult is quijtgeschouden,Ga naar voetnoot86
De nederslagh verzoent? dees bevaert, Godt belooftGa naar voetnoot87
Met eenen hoogen eedt, blijft maelen in mijn hooft,Ga naar voetnoot88
Verdaghvaert my mijn schult, naer Moses eisch, te boeten.Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
Uw dienaer worpt zich met dees hoop voor 's konings voeten,Ga naar voetnoot90
En bidt om oorelof, dat hy zijn ziel ontlast'Ga naar voetnoot91
Van zulck een godtsschult. hier staet mijn geweten vast.Ga naar voetnoot92
Och vader, heb ick my besmet met Ammons wonden,
En 't broederlijcke bloet: hoe kon ick mijn geschonden
95[regelnummer]
Mijn schoone zuster zien, een bloem getreên in 't stof?
Dat ging uw kroon te na, en d'eer van 's konings hof.
De treck tot zuster, die uit eene zelve moederGa naar voetnoot97
Met my sproot, eischte wraeck, die zagh noch bloet, noch broeder,
Noch iemant aen. zoo wort een edel hart vervoertGa naar voetnoot98-99
100[regelnummer]
Van gramschap, als het bloet ontstelt is, en geroert.Ga naar voetnoot100
Wat vieltme lang, na dat langduurigh ommezwerven,
Uw hof en aenschijn noch twee jaeren hier te derven!
Gy hebt u evenwel noch over my ontfermt,
De straf getoomt, en uw' weerspannigen beschermt.Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
U is alree bekent hoe by my was beslotenGa naar voetnoot105
Te noôn op 't offerfeest zoo veele altaergenooten,
Als mijne godevaert uit omgelege steênGa naar voetnoot107
Begunstighden. het volck quam op dien roep by een,
Noch vroeger dan men docht. dit perst my dus te spoeden,Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
En hunnen yver, die zoo groot is, aen te voeden,Ga naar voetnoot110
Eer zy verstroien. door dien toeval, niet verwacht,Ga naar voetnoot111
Dient mijne reis gespoet, ontijdigh, en by nacht.
Magh ick dees godtschult nu in Hebron Godt betaelen,
| |
[pagina 34]
| |
Uw kroon zal op mijn hooft met vollen zegen straelen.
David:
115[regelnummer]
Wat haelt gy Thamar op, en Ammon? zwijgh hier af.Ga naar voetnoot115
Gena bestulpt uw schult, gelijck de zerck zijn graf.Ga naar voetnoot116
Brengt uw belofte dit door zoo veel toestels mede;Ga naar voetnoot117
Treck op, mijn zoon: treck op naer Hebron: keer met vrede.Ga naar voetnoot118
'k Had dees godtvruchtigheit en tijding dezen nacht
120[regelnummer]
Van mijnen Absolon, dien schoonen, niet verwacht.
Hy licht alle andren voor, in Godt zijn woort te houden.Ga naar voetnoot121
Wy hebben hem te spa zijn misdrijf quijt geschouden.
Wat draeght de zoon ontzagh aen vaders majesteit!Ga naar voetnoot123
Met welck een nedrigh harte en onderdaenigheit
125[regelnummer]
Bejegende hy ons, in 't bloeien van zijn jaeren!Ga naar voetnoot125
Wat heeft mijn troon een steun aen zulcke ryxpylaeren
Van zoonen! een geluck, dat weinigen gebeurt.Ga naar voetnoot126-27
De hemel heeft voor hem zijn gaven uitgekeurt,Ga naar voetnoot128
Naerdien de schoonheit en godtvruchtigheit te gader
130[regelnummer]
Met grooter gunst zich in hem paeren. volgh uw' vader,Ga naar voetnoot130
Mijn dochter Thamar. volgh my na, terwijl de rey
Van Aron ons met zang naer Moses hut geley'.Ga naar voetnoot132
Levyten, heft nu aen met uitgeleze klanckenGa naar voetnoot131-33
En vrolijckheit den naem des oppersten te dancken,
135[regelnummer]
Om 't onderling verdragh van vader en van kint,Ga naar voetnoot135
Ons waerder dan de kroon, en 't waerste dat men vint.
Wanneer de zang bestemt het geen men heeft verkoren,Ga naar voetnoot137
Dan klinckt die galm en wijs veel schooner in onze ooren.
I. Zang:
Zingt ter eere van de kroon,
140[regelnummer]
Nu de zoon
Treckt op vaders welbehaegen,Ga naar voetnoot141
Nu gehoorzaeme Absolon
Met de zonGa naar voetnoot143
Godt zijn offers op zal draegen.
145[regelnummer]
Wie Godt zijn belofte houdt,
En betrouwt
| |
[pagina 35]
| |
Op den troost der oude vadren,Ga naar voetnoot147
Toont dat hy zijn' oirsprong nam
Uit den stam,
150[regelnummer]
Daer de stammen om vergadren.Ga naar voetnoot150
I. Tegenzang:
Hebron is het kerreckhof,
Dat de stof
En 't gebeent der oudren heiligh
In zijn' stillen schoot bewaert,Ga naar voetnoot151-54
155[regelnummer]
Daer elck vaertGa naar voetnoot155
Om te bidden stil en veiligh.Ga naar voetnoot156
Om der vadren overschotGa naar voetnoot157
Hoort'er Godt
Naer d'aendachtige gebeden.Ga naar voetnoot159
160[regelnummer]
's Volx brantoffer, hem gewijt
Op zijn' tijt,
Eert zijn' naem uit alle steden.
II. Zang:
Hebron, vryburgh der Hebreen,Ga naar voetnoot163
Zagh voorheen
165[regelnummer]
David hier de kroon opzetten,
Daer hy zeven jaeren trots
Van die rots
Zijn benijders zagh verpletten.
Absolon, die schoone, zaghGa naar voetnoot165-168
Hier den dagh
170[regelnummer]
Opgaen uit des hemels poorte.
Billijck dat zijn hart gewecktGa naar voetnoot171
Nu noch treckt
Naer de stadt van zijn geboorte.
II. Tegenzang:
175[regelnummer]
Billijck dat hy op die stê,Ga naar voetnoot175
Om den vrê
En zijn vaders zoen verworven,
| |
[pagina 36]
| |
Godt wil eeren, nu hy lang,
Droef en bang,
180[regelnummer]
Als rijxballing heeft gezworven.
Wie zijn woort verwaereloost,Ga naar voetnoot181
En zich troostGa naar voetnoot182
Dat Godts naem by Jakobs troepenGa naar voetnoot183
Los en ydel blijft onteert,Ga naar voetnoot184
185[regelnummer]
Wort verleert
Hem lichtvaerdigh aen te roepen.
III. Zang:
Tusschen bloet en bloetverwant
Is een bant
Van natuur, niet licht te breecken.
190[regelnummer]
Van een' boom scheurt nimmer tack
Zonder krack,
Zonder zucht, en jammerteken.Ga naar voetnoot192
Tusschen vader, en zijn kint,
Dat hy mint,
195[regelnummer]
Is de taeiste bant van maegen;
Daer natuur, geraeckt in strijt,Ga naar voetnoot196
Maghtigh lijt
Watze kan en niet kan draegen.Ga naar voetnoot197-98
III. Tegenzang:
Als Godts zegen dan 't gedeeld'Ga naar voetnoot199
200[regelnummer]
Heilzaem heelt,
En vereenight het gescheiden,
Spaert een danckbaer hart geen stof
Om Godts lof
Door danckoffers uit te breiden.Ga naar voetnoot204
205[regelnummer]
Absolon treckt, heet van gloet,Ga naar voetnoot205
Op dien voet,Ga naar voetnoot206
Daer de stammen sterck vergaeren.Ga naar voetnoot207
O godtvruchte en vreedzaeme aert,
Gode waert
210[regelnummer]
Meer dan wieroock, en altaeren!
| |
[pagina 37]
| |
David:
Beleef ick dees gezegende uur!
Gewis een versche dootquetsuurGa naar voetnoot212
Bequam noit balssem aengenaemer
Dan my dees wijs. mijn dochter Thamer,Ga naar voetnoot214
215[regelnummer]
Hoe luidt dit anders dan het plagh!
'k Verlang na'et opgaen van den dagh
Te hooren hoe ontelbre zielen,
Als byen in een' bykorf, krielenGa naar voetnoot218
Te Hebron, daer geheele steên
220[regelnummer]
Mijn zoons danckoffers bly bekleên.Ga naar voetnoot220
Trê met ons in, om tijt te winnen.
Nu straelen goude cherubinnen
En Godt, uit zijn' genadetroon,Ga naar voetnoot222-23
Ons klaerder toe, op dezen toon.
225[regelnummer]
De Godtheit schijnt mijn hart te wecken.Ga naar voetnoot225
Ick wil hier op mijn snaeren treckenGa naar voetnoot226
Zoo hoogh als oit, tot 's hemels prijs.
Dees blyschap eischt een nieuwe wijs.
|
|