De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663
(1936)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 21]
| |
Vondels werken
| |
[pagina 23]
| |
J. V. Vondels
| |
[pagina 24]
| |
KONING DAVID IN BALLINGSCHAP
VAN 1660. AFGEDRUKT NAAR DE TEKST VAN DE eerste uitgave (t'Amsterdam, Voor de weduwe van Abraham de Wees, op den Middeldam, 1660). Het titelblad is op de vorige bladzij typografisch nagevolgd. Unger Bibliographie, nr. 604. | |
[pagina 25]
| |
Den edelen en gestrengen heere Andries de Graef,
| |
[pagina 26]
| |
23 maghtigh is uit te harden: en de heilige Geest toont ons, als inGa naar voetnoot23 24 eenen klaeren spiegel, wat het gezicht van eene badende BersabeGa naar voetnoot24 25 vermagh op den grootdaedigen koning David, eenen profeet,Ga naar voetnoot25 26 yveraer voor de wet, en man naer Godts hart; en hoe het reucke-Ga naar voetnoot26-27 27 loos verydelen der zinnen eeuwen van jammeren en oorlogen na 28 zich sleept, die, uit Davids huis gesproten, alle zijne afkomste, enGa naar voetnoot28 29 nazaten, uitgezondert Salomons geluckigen tijt, verduuren, enGa naar voetnoot29 30 profeet Nathans dreigement, uit Godts mont, bevestigen: gelijck 31 dat schrickelijcke vonnis met deze woorden gevelt lagh: Het zwaertGa naar voetnoot31-35 32 zal in der eeuwigheit van uwen huize niet aflaten. ick zal een ongeluck 33 uit uwen huize tegens u verwecken, uwe vrouwen voor uwe oogen wech 34 rucken, uwen naesten geven, en hy zalze by klaeren zonneschijn be- 35 slaepen. Hier koos ick koning Davids ballingschap, en haer jammer- 36 lijck gevolgh, als een leerzaem voorbeelt, dat rijcke stof en leven- 37 dige verwen tot eene spreeckende tooneelschildery bestelt: wantGa naar voetnoot37 38 men ziet in dien schichtigen ommezwaey van staet allerhandeGa naar voetnoot38 39 hartstoghten zich openbaeren, en t'zamenworstelen in lijdende en 40 verblijdende personaedjen, naer datze hier nadeel of voordeelGa naar voetnoot40 41 uit trecken. Een oude getuighenis zeght van Euripides Fenisse,Ga naar voetnoot41 42 by den heer gezant Huigh de Groot, onsterfelijcker gedachte-Ga naar voetnoot42 43 nisse, geluckigh en heerlijck vertaelt, dat het een treurspel is, 44 gepropt van hartstoghten, rijck van personaedjen, en vol uitnee-Ga naar voetnoot44 45 mende spreucken. Hoe na of verre ick, in de schaduwe van zulckGa naar voetnoot45 46 eenen aelouden voorganger, volge, daer van zou de heer Burger- 47 meester konnen oordeelen, indien hij zich gewaerdighde by ge-Ga naar voetnoot47 48 legenheit eens zijne oogen op de tekeninge en schickinge van ditGa naar voetnoot48 49 treurtafereel te slaen, terwijl ick wensche te blijven
Weledele en grootachtbaere heer
Uwe weled. en grootachtb. ootmoedige dienaer
J. V. Vondel. | |
[pagina 27]
| |
Inhoudt.1 Toen David, zoon van Jesse, en koning van Juda en Israël, zichGa naar voetnoot1 2 door overspel met Berseba, en door moort met Urias bloet be-Ga naar voetnoot2 3 smet hadde, dreighde hem profeet Nathan, uit Godts mont, metGa naar voetnoot3-6 4 eenen langduurigen nasleep van straffen en plaegen, hier op te 5 volgen, schoon de misdaet, door schultbekentenisse, en boetvaer- 6 digheit, gezoent was. Hierop volghden eerst het overlijden derGa naar voetnoot6 7 vrucht, Ammons zusterschennis, Absolons broederslaght, enGa naar voetnoot7 8 endelijck, na zijne gelede ballingschap en verzoeninge, des zoonsGa naar voetnoot8-9 9 wederspannigh opzet, om naer vaders leven en kroon te staen. 10 De zoon, verzagh zich van eenen stoet lijfschutten, wagens, enGa naar voetnoot10 11 paerden, ging, als rechter, in het poortgerecht zitten, en, overschoonGa naar voetnoot11 12 en bevalligh, onderhiel de gemeente minzaem, en gespraeckzaem,Ga naar voetnoot12 13 en onderkroop allengs het hart van alle stammen. Toen AbsolonGa naar voetnoot13 14 nu den tijt rijp zagh, om het schelmstuck in 't werck te stellen,Ga naar voetnoot14 15 nam hy, glimpelijck en schijnheiligh, oorlof van den vader, omGa naar voetnoot15 16 naer Hebron, der Hebreen gebedeplaets, te reizen, en zich t'ont- 17 slaen van den bant der offerbelofte, waer door hy, geduurende deGa naar voetnoot17 18 ballingschap, zijn geweten aen Godt verbonden hadde. Ondertus- 19 schen washet [ongetwijfelt met Achitofels raet] besteecken, dat alleGa naar voetnoot19 20 stammen, van Dan tot Berseba, zich daer zouden gereet houden,Ga naar voetnoot20 21 op den naem van 's princen bedevaert en offer te helpen bekleeden.Ga naar voetnoot21 22 Hy komt dan te Hebron, daer Achitofel, 's konings geheimraet,Ga naar voetnoot22-23 23 en de stamheeren, op het kerckhof der aertsvaderen, met den 24 prince in vloeckverwantschap treden, Absolon, met geklanck vanGa naar voetnoot24 25 bazuinen en volle staetsie, voor koning afkundigen, hem zalven,Ga naar voetnoot25 26 en kroonen, en voort gewapender hant naer Jerusalem, den rijx- 27 stoel, optrecken. David besluit, op deze onverwachte maere, deGa naar voetnoot27 28 stadt te verlaeten, en tien beddegenooten den burgh te beveelen.Ga naar voetnoot28 29 Hy treckt schreiende, het hooft met eenen rousluier beschaduwt, | |
[pagina 28]
| |
30 en baervoets, met aertspriesteren, Leviten, de bondtkiste, en alle 31 zijnen aenhang, ter stede uit, over de Cederbeeck, naer den Olijf- 32 bergh, en, daer geene openbaeringe noch goddelijck antwoort 33 uit den genadetroon verneemende, gebiet d'aertspriesters metGa naar voetnoot33 34 hunne zoonen, en de Levyten, en het heilighdom weder stedewaertGa naar voetnoot34 35 te keeren, ofze hem, in dien droeven schijn, noch moghten dienen,Ga naar voetnoot35 36 en voor gevaer waerschuwen. Ondertusschen ruckt de zoon, door 37 zuster Thamars tusschenspraeck niet vermorwt, zonder slagh enGa naar voetnoot37 38 stoot, Jerusalem in, beraet zich met Achitofel, die [om der weife- 39 lenden aenhang te verzekeren van des zoons onverzoenbaerheit 40 met den vader,] den nieuwen koning, nu zijnen heer, raet Davids 41 beddegenooten in het openbaer te beslaepen, en den balling ter- 42 stont in zijn zogh te volgen. Chusaï, Davids geheimraet, en vrient,Ga naar voetnoot42 43 ten hove wederkeerende, stoot Achitofels raetslagh van terstontGa naar voetnoot43 44 de koning te vervolgen glimpelijck om, en wint uitstel. Simei, 45 Sauls bloetvrient, komt oock in de stadt, en verhaelt, om gunstGa naar voetnoot45 46 by den wederspanneling te winnen, hoe hy den balling, arm en 47 nootdruftigh, van Siba ter noot met luttel voorraet voorzien, teGa naar voetnoot47 48 Bahurim vloeckte, en met steenen smeet. Absolon vaert voort, 49 om 's konings beddegenooten te misbruicken. Achitofel, ziende 50 zijnen raetslagh door Chusaï omgestooten, en wanhoopende aen 51 Absolons behoudenis, besluit uit mistroostigheit zich in Gilo, zijneGa naar voetnoot51 52 stadt, om het leven te helpen, waerop d'aertspriesters, wien hetGa naar voetnoot52 53 toekomende geopenbaert wort, Absolons aenstaende nederlaegh 54 voorspellen, en hoe hy, na het verlies des veltslaghs, onder het 55 vlughten, in 't bosch van Efraim, by zijn haer en locken aen eenen 56 boom hangende, den dootsteeck in zijn harte zou gevoelen.
57 Het inhoudt van dit treurspel is geschept uit het tweede boeckGa naar voetnoot57 58 der koningen, en Josefus zevende boeck van de geschiedenissen 59 der Joden.
60 Het tooneel is te Jerusalem, voor Davids burgh. Het treurspel 61 begint te midnacht en endight met den avont. De Levyten bekleedenGa naar voetnoot61 62 den rey. | |
[pagina 29]
| |
De Treurspeelers.ABSOLON. De Prins. THAMAR. De Princes. DAVID. De koning. REY van LEVYTEN. URIAS GEEST. DAVIDS BEDGENOOTEN. JOAB. De Veltheer. BODE. TWEEDE BODE. AERTSPRIESTERS. BERSABE. De koningin. ACHITOFEL. Hofraet. CHUSAI. Hofraet. SIMEI. Sauls bloetvrient. |
|