De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendSpreeckende Personaedjen.Ga naar voetnoot*HOFMEESTER, eerste raet. FILOPAIE, Jepthaes gemaelin. SLOTVOOGHT. REY VAN MAEGHDEN. IFIS, Jeptha's dochter. JEPTHA. De lantvooght, rechter, en veltheer. HOFPRIESTER. WETGELEERDE. | |
[pagina 781]
| |
Jeptha.
| |
[pagina 782]
| |
Is 't wonder dat ick levendigh de zon
25[regelnummer]
Verwacht: zoo had de blyschap al de geestenGa naar voetnoot24-25Ga naar voetnoot25
Van 't hart gezet: toen ick, op d'eer der feesten,Ga naar voetnoot26
Mijn lief in zijn triomfe, na den slagh,Ga naar voetnoot27
En Ammons val, verwellekomde, en zagh
Hem heerlijck hier te Masfe 't hof opvaeren,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Door al den drang, en toevloet van de schaeren.
Ick zeegh, op dat gezicht, ter aerde in 't stof.
De hofstoet droegh my, als een lijck, op 't hof,Ga naar voetnoot32
Tot dat mijn hart bequam, natuur zich redde.Ga naar voetnoot33
Mijn dochter stont bekreeten voor het bedde,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
En steende, en kermde, en zuchte in zulck een noot.
De vader sprack: nu, moeder is niet doot.
Zy krijght haer verf. toen kusteze mijn wangen,Ga naar voetnoot37
En bleecken mont, uit hartelijck verlangen.
Ick quam, gelijck de zon uit eene wolck,
40[regelnummer]
Te voorschijn, toegejuicht van 't hof, en 't volck.Ga naar voetnoot40
Nu wort die vreught verdubbelt: want wy hooren
Dat Efraim den veltslagh heeft verloren,
Voor Jeptha vlught naer d'oevers der Jordaen.
Zoo moeten al Godts vyanden vergaen.Ga naar voetnoot44
Hofmeester:
45[regelnummer]
Mevrouw, 't is kunst de blyschap in te toomen,
Zoo wel als rouw te maetigen. wy koomenGa naar voetnoot46
In beide wel te kort. de weerelt gaet
Door druck en vreught by beurte. wie de maet
En regel treft is wijs. de kanssen keeren.
50[regelnummer]
Men spiegle zich aen Jeptha, om te leeren
't Verandren van elcks lot, dan droef, dan bly.
De zwaertzy zet hem hoogh: de spillezyGa naar voetnoot52
Verneêrt hem door d'onwettigheit in 't erven;
Dies hy, geschupt van zijne broêrs, most zwerven,Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Zich eerst in Tob geneeren op den roof;Ga naar voetnoot55
Daer hy den vloet van 't Heidensch ongeloof,
Gelijck een dam, behinderde in te breecken.Ga naar voetnoot57
| |
[pagina 783]
| |
Wat heeft zijn deught ons menighmael gebleken!Ga naar voetnoot58
Het heiloos heir van Ammon quam in 't veltGa naar voetnoot59
60[regelnummer]
Hereischen al wat Juda met gewelt
Zijn Goôn ontruckte, als Isax erfgenaemenGa naar voetnoot61
Eerst herwaert uit Egypten over quamen:Ga naar voetnoot62
Schoon 't Ammon niet, maer 't hooft der AmorreenGa naar voetnoot63
Ontruckt, by ons dry eeuwen achtereenGa naar voetnoot64
65[regelnummer]
Bezeten was in pais. men zat verlegen.Ga naar voetnoot65
Gansch Galaäd zocht troost aen Jepthaes degen,
Verhief hierom 's lants balling tot 's lants hooft,
En over 't heir. op dit verdragh belooftGa naar voetnoot68
Hy hun zijn trou, en strijt, als 's volcks verweerder,
70[regelnummer]
Wint twintigh steên, wort hier, als triomfeerder,Ga naar voetnoot70
Te Masfa, na dien zwaeren slagh, begroet.
Filopaie:
Mijn dochter juicht hem vrolijck in 't gemoet,Ga naar voetnoot72
Groet vader voor de hofpoort met tamboeren,Ga naar voetnoot73
En reien: maer dit scheen zijn hart t'ontroeren:Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Doch d'oirzaeck kon ick noit uit hem verstaen.
Daer schuilt iet, my te duister om te raên.Ga naar voetnoot76
Hofmeester:
Niet duister: want het is terstont gebleken
Hoe Efraim den kam quam op te steecken,Ga naar voetnoot78
By duizenden den zegenrijcken helt
80[regelnummer]
Het voorhooft biên, en daegen in het velt,Ga naar voetnoot80
Daer d'allerhooghste uw wapenrecht verdaedight.Ga naar voetnoot81
Filopaie:
De hemel heeft ons weder begenadight.Ga naar voetnoot82
Zoo schijnt de vorst een Godt, geen sterflijck mensch.
Wien 't lot niet dient, het rolt naer mijnen wensch.Ga naar voetnoot84
Hofmeester:
85[regelnummer]
Een teêre vrou spat uit, al t' ongelaetigh,Ga naar voetnoot85
| |
[pagina 784]
| |
In weelde en druck: een manshart draeght zich maetighGa naar voetnoot86
In beide, en kent het weifelende lot;
Dat rolt elck toe naer 't wijs beleit van Godt.
Niets staet hier stil. geen blyschap is volkomen.
90[regelnummer]
Geen druck mist troost: en tusschen hoop en schroomen
Verslijt de tijt des levens. quaet en goet
Elck heeft zijn tijt, en beurte, als eb, en vloet.Ga naar voetnoot92
Filopaie:
Ons erfgenaeme en dochter dorst ons vergenGa naar voetnoot93
Of zy een wijl zich eenzaem op de bergenGa naar voetnoot94
95[regelnummer]
Verquicken moght met haeren trouwen rey.Ga naar voetnoot95
De vader gaf haer vrolijck het geley.Ga naar voetnoot96
Zy scheide, en nu zijn net, naer dat ick reken,
Twee maenden, dat my lastigh viel, verstreecken.Ga naar voetnoot98
Hofmeester:
Men zalze haest ten hove weder zien.Ga naar voetnoot99
Filopaie:
100[regelnummer]
'k Zal haer met vreught omhelzen: zoo misschien
Geen ongeval, Godt keer 't, haer stuit in 't keeren.Ga naar voetnoot101
Een moeder kon misschien haer hart ontbeeren,Ga naar voetnoot102
Haer eenigh kroost geensins; een kint, nu rijpGa naar voetnoot103
En huwbaer; meer dan menschelijck begrijp
105[regelnummer]
Kan vatten, met vernuft verciert, en gaven.Ga naar voetnoot105
Men ziet om 't hof de jonge heeren draven,Ga naar voetnoot106
En vlammen op der maeghden bloem, zoo schoon.Ga naar voetnoot107
Godtvruchtigheit spant in het hart de kroon,
Als 't eêlste, daer de hemel haer me zegent.
110[regelnummer]
Geluckigh die zoo schoon een roos bejegent,Ga naar voetnoot110
Geluckiger dieze afpluckt met zijn hant.
Zoo 't vrystont zulck een perle, een diamant
Te hechten aen een kroon, 't zou Memfis passen:Ga naar voetnoot113
Maer neen, z'is voor geen' Heiden opgewassen;
115[regelnummer]
Geen' koning, die, noch vremt van Moses wet,Ga naar voetnoot115
Onwaerdigh is dees schoone in 't heiloos bedtGa naar voetnoot116
| |
[pagina 785]
| |
t'Omhelzen, schoon zijn kroon in top moght steigeren.Ga naar voetnoot117
Al eischte haer een koning, 'k zouze weigeren.
Hofmeester, is 't niet recht, bestraf mijn' roem.Ga naar voetnoot119
Hofmeester:
120[regelnummer]
Mevrouw, gy noemde uw dochter flus een bloem.Ga naar voetnoot120
Filopaie:
Met reên, is 't vreemt dat ick haer schoonheit prijze?
Een bloem gelijcke?Ga naar voetnoot122
Hofmeester:
Ick straf het geener wijze.
Maer zaeghtge noit des morgens bloemen staen,
En vontze voor den avontstont vergaen,
125[regelnummer]
Van brant gezengt, van hagelsteen geslagen,
Of afgemaeit? Wat kan een bloem verdraegen,
Een buye ter genade in ope lucht!Ga naar voetnoot127
Hofmeester:
Neen, ick heb niet quaets vernomen,
130[regelnummer]
Prijs schoonheit, als een gaef, van Godt gekomen;
Maer stelle alleen 't verwelcken by de verfGa naar voetnoot131
Der schoonste bloem. Godt laetze vaders erfGa naar voetnoot132
Bezitten. 'k wensch dat gy in haer mooght leven,
En haere vrucht.Ga naar voetnoot133-34
Filopaie:
Dat wil de hemel geven.
135[regelnummer]
Die, onder tien geboôn van Moses wet,
Wie d'ouders eert in zulck een waerde zet,Ga naar voetnoot136
Dat hy haer heil belooft, en blijde jaeren.Ga naar voetnoot137
Op zulck een' wensch wil u de hemel spaeren.Ga naar voetnoot138
Hofmeester:
Dat zy, van 't lant, de vader, uit den slagh,Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
U, elck om 't blyste, in d'armen vallen magh,Ga naar voetnoot140
Is al mijn wensch: het kan niet lang vertrecken.
| |
[pagina 786]
| |
Filopaie:
Ick hoop mijn heer zal zelf de bo verstrecken.Ga naar voetnoot142
Daer duncktme hoort men 's lants bazuin in 't velt.
Ay, zie eens uit.
Hofmeester:
Verwellekom den helt.
145[regelnummer]
De slotvooght komt, bestuwt met krijghsstandaerden.Ga naar voetnoot145
Men hoort alreê het pruischen van de paerden.Ga naar voetnoot146
SLOTVOOGHT. FILOPAIE. HOFMEESTER.
Slotvooght:
Ter goeder tijt vinde ick mevrouw gezont.Ga naar voetnoot147
Filopaie:
Hoe staet het? is mijn heer noch ongewont?
Slotvooght:
Gelijck hy trock om Efraim t'ontmoeten,
150[regelnummer]
Wiens heirbanier ick offere aen uw voeten
Eerbiedigh door 't gebodt van uwen heer.Ga naar voetnoot151
Ontfang dit pant van zege. Godt zy d'eer.
Ontfang dien stier, uit louter gout gegoten.Ga naar voetnoot153
Die stoots was, heeft de horens afgestooten.Ga naar voetnoot154
Filopaie:
155[regelnummer]
Wat zienwe? ô vreught! gelooft, gelooft zy Godt.
Men steeck' dit voort ter tinne uit van het slot,Ga naar voetnoot156
Op dat het blijck' hoe wy het velt behielen.Ga naar voetnoot157
Aldus moet Godt de vyanden vernielen,Ga naar voetnoot158
Die Jeptha en zijn' hoogheit wederstaen.Ga naar voetnoot159
Slotvooght:
160[regelnummer]
De vyant vlught aen d'oevers der Jordaen,
Gansch Efraim zwicht voor Manasses degen.Ga naar voetnoot161
Hofmeester:
Dat Godt voortaen Manasses afkomst zegen'.
Filopaie:
Verhael den strijt: het zekerste bescheitGa naar voetnoot163
| |
[pagina 787]
| |
Weet gy op 't naust. Verhael het wijs beleit.Ga naar voetnoot164
165[regelnummer]
Mijn yver volghde uw' optoght met gebeden,Ga naar voetnoot165
En vasten. Godt heeft zelf voor ons gestreden.
Een post vooruit verkuntschapte ons 't geluckGa naar voetnoot167
Des strijts in 't gros: maer 't lustme stuck voor stuckGa naar voetnoot168
Te hooren hoe 't zich toedroegh onder 't stryen.
170[regelnummer]
't Verhael moet Gode alleen ten prijs gedyen.Ga naar voetnoot170
Slotvooght:
Gewelt, en haet, en nijt zijn uitgebroet
In 't Heidensch nest. een' ander heil en spoetGa naar voetnoot172
Misgunnen, en den bontgenoot bespringen,
Zijn wettigh recht onwettigh hem t'ontwringen,Ga naar voetnoot174
175[regelnummer]
Voeght onbesneên, en Filistijnschen aert,Ga naar voetnoot175
Een' afgodist, die minst Godts wet bewaert:Ga naar voetnoot176
Doch Efraim, niet vry van zulcke vlecken,Ga naar voetnoot177
Ontziet zich niet oproerigh op te trecken,
Aen dees zy der Jordaene, en 't vrye veer,Ga naar voetnoot179
180[regelnummer]
Manasse uit trots te daegen voor de speer;Ga naar voetnoot180
Toen Ammon en zijne ysre krijghsgeledenGa naar voetnoot181
Getrappelt, wy al teffens twintigh stedenGa naar voetnoot182
Verlichtten van het juck der slaverny,
Van afgoôn, zwart van roock, en smoockery;Ga naar voetnoot184
185[regelnummer]
Zoo verre 't lant bepaelt wort van vier streecken,Ga naar voetnoot185
De bergen, en Jordaen, en bey de beecken,
Als Arrenon, en Jabok, die gelijckGa naar voetnoot187
Uitloopen in den stroom van 't heiligh rijck.Ga naar voetnoot188
Wy pooghden 't pleit door middelaers te slechten,
190[regelnummer]
't Geschil met reên, en geen rappier te rechten,Ga naar voetnoot190
En hielden 't staen vier weecken, eer men vocht.Ga naar voetnoot191
Elck spant zijn tent van wederzy. elck broghtGa naar voetnoot192
Zijn reden in wat hem ten oorlogh porde:Ga naar voetnoot193
Maer Efraim bleef wreveligh, en morde.
| |
[pagina 788]
| |
195[regelnummer]
Geen dreigement ontbrack' er naer zijn' aert,Ga naar voetnoot195
Het basterthuis, en lant met vier en zwaertGa naar voetnoot196
Te dempen, stam en tack en al verdelgen.Ga naar voetnoot197
O Jakob, zie eens op hoe uwe telgen
Verbasteren, zoo hebt gy Esau niet
200[regelnummer]
Bejegent, die u dreigende verstiet.Ga naar voetnoot200
Men hadde hen niet eens, als bontgenooten,
Gekent, en van den wapenroof verstootenGa naar voetnoot201-202
Op Ammons toght; een ongegront beklagh;
Want toen men trock, getroost om Ammon slaghGa naar voetnoot204
205[regelnummer]
Te leveren, en aenhielt datze ons steven,Ga naar voetnoot205
Ontzeiden zy 't. men trock [het golt ons leven,Ga naar voetnoot206
En eer, en staet,] den vyant in 't gemoet.Ga naar voetnoot207
Men greep hem aen, en zette voet by voet.Ga naar voetnoot208
Nu had men 't Gode, en Jepthas vuist te dancken
210[regelnummer]
Dat Ammon zwichte. och, geene artsny kon kranckenGa naar voetnoot210
Genezen, die des artsens raet versmaên.Ga naar voetnoot211
Zy wrockten vast, en niemant liet zich raên.Ga naar voetnoot212
Men rust dan toe om hantgemeen te worden.Ga naar voetnoot213
Men stelt met kracht de standers in slaghorden.Ga naar voetnoot214
215[regelnummer]
De morgenzon, die met den heldren dagh
De wapenoogst der wetgebroedren zagh,Ga naar voetnoot216
En hun gereet een nederlaegh te baeren,Ga naar voetnoot217
Scheen drymael, dootsch van schrick, te rugh te vaeren.Ga naar voetnoot218
Uw man, in 't hart der heirkracht, tuight in 't kort'Ga naar voetnoot219
220[regelnummer]
Voor Abrams Godt, dat hy onschuldigh wort
Tot slaen geperst, daer 't bloet der wetgenooten,Ga naar voetnoot221
Gelijck een zee, zal werden uitgegoten.Ga naar voetnoot222
Hy kent zich vry van wraeck, en broederslaght,Ga naar voetnoot223
Waer door Godts naem ontwijt wort, en veracht;Ga naar voetnoot224
225[regelnummer]
Verblijft het aen Manasse, zijnen broeder,Ga naar voetnoot225
| |
[pagina 789]
| |
En Josefs zoon, van eene zelve moederGa naar voetnoot226
Gebaert als hy; wil trecken eene lijn,Ga naar voetnoot227
Oock tegens al die Josef vyant zijn:Ga naar voetnoot228
Dat 's verre van met zwaert en spiets te deerenGa naar voetnoot229
230[regelnummer]
Die Kanaän voor 't heidendom verweeren.Ga naar voetnoot230
Filopaie:
Godt, die geen recht om gunst noch afgunst buight,Ga naar voetnoot231
Hoor wat mijn man in 't openbaer betuight.
Slotvooght:
Terwijlze zich dus schrap in orden zetten,
Ging Efraïm den moedt der benden wetten,Ga naar voetnoot234
235[regelnummer]
Daer hy alom, vol moedts, in 't midden reedt.Ga naar voetnoot235
Nu houdt u aen dien eens gestaefden eedt,Ga naar voetnoot236
Die u verbint dit bastertbloet te keeren,
Het welck den leeuw van Juda wil regeeren,Ga naar voetnoot238
De stammen dwingt alleen hem naer den mont
240[regelnummer]
Te zien, ons part noch deel aen krijghseer gont.Ga naar voetnoot240
Schoon Ammon leght door 't bastertbloet verslonnen:Ga naar voetnoot241
Valt rustigh aen: wy zien den slagh gewonnen.Ga naar voetnoot242
De krijghbazuin klinckt op van overal.
Zy stooten toe met schrickelijck geschal.Ga naar voetnoot244
245[regelnummer]
De bodem dreunt, op 't ysselijck ontmoetenGa naar voetnoot245
Van zeissenradt, en hoeve, en paerdevoeten.Ga naar voetnoot246
Geschrey, gebriesch, de stofwolck, het gerucht,Ga naar voetnoot247
't Geklickklack van het harnas, aen de lucht
Gestegen, mengt zich naer in duizent nooden,Ga naar voetnoot249
250[regelnummer]
En jammeren van levenden, en dooden.
Men strijt om strijt. elck staet, gelijck een helt.Ga naar voetnoot251
Het roode meer schuimt bruizende over 't velt,Ga naar voetnoot252
En wint'er velt door 't openen der aderen,Ga naar voetnoot253
Die roockende in een' boezem hier vergaderen.Ga naar voetnoot254
255[regelnummer]
Men twijfelt ruim een uur wie 't winnen zal.
| |
[pagina 790]
| |
Men keert zich noch aen dooden, noch getalGa naar voetnoot256
Van zielen, die hier sneuvelen: maer echterGa naar voetnoot257
Daeght Jeptha Godt, dat hy, de hooghste rechter,Ga naar voetnoot258
't Krackeel beslechte, en geeft zich daer de strijtGa naar voetnoot259
260[regelnummer]
Het bangste valt. hy grijpt den bitsen nijtGa naar voetnoot260
In 't hart aen, wort gevolght van al de braven.Ga naar voetnoot261
Waer hem de haet opdondren ziet, en draven,Ga naar voetnoot262
Begint de moedt te zincken. hy dringt door.
Wat hem bestuwt volght op zijn bloedigh spoor.Ga naar voetnoot264
265[regelnummer]
Een hemelsch heir, van toorne en wraeck ontsteecken,Ga naar voetnoot265
Scheen vlammende aen de wolcken door te breecken
Met wapenklanck, en luidt bazuingeschal,
Dat vee en volck verschrickte, en duin en dal.Ga naar voetnoot268
De vyant flucks aen 't spatten aller wegen:Ga naar voetnoot269
270[regelnummer]
De ruiters eerst. het voetvolck stont verslegen,Ga naar voetnoot270
Wert van de hoef getrappelt, en getreên.Ga naar voetnoot271
Een springvloet, als hy doorbreeckt, ziet noch steen
Noch paelwerck aen, acht hooft, noch dam, noch dijcken,
Maer gaet met vee, en stal, en menschen strijcken.Ga naar voetnoot274
275[regelnummer]
Ons bruizent heir vint nu geen tegenstant.Ga naar voetnoot275
Uw vorst zit af, danckt Godt, die d'overhantGa naar voetnoot276
Hem gunt. hy laet het veer des strooms bezetten,
En d'overvlught der vyanden beletten,Ga naar voetnoot278
Verbiet den haet, te kenbaer aen zijn spraeck,Ga naar voetnoot279
280[regelnummer]
Te spaeren, uit een goddelijcke wraeck.Ga naar voetnoot280
Wat zagh men na den slagh al mannen vellen!
Van duizenden zal 't niemant navertellen.
Daer lagh langs 't velt een veertighduizenttal.
Zoo gaet met recht de hooghmoedt voor den val.Ga naar voetnoot284
Filopaie:
285[regelnummer]
Hoe zijn wy voor die zege aen Godt gehouden!Ga naar voetnoot285
Wat wijdt men hem, die alle zijn vertrouden
| |
[pagina 791]
| |
Beschut, verdelght wat Jeptha met zijn hof
En naem, en bloet wou trappen in het stof!Ga naar voetnoot288
Slotvooght:
De veltheer, door belofte aen Godt verbonden,
290[regelnummer]
Wil offeren, en heeft my afgezonden,
Om u terstont te voeren, daer de maghtGa naar voetnoot291
Van 't danckbaer heir uw blijde komst verwacht.
Belieft het u, zit op: de hackeneienGa naar voetnoot293
En muil staen reê. wy zullen u geleien.
Filopaie:
295[regelnummer]
'k Zie Ifis, van 't geberghte in Galaäd,
Alle oogenblick genaecken naer de stadt.
Kan ick mijn' heer nu volgen, en believen?
Slotvooght:
'k Volgh meesters last, en vreeze hem te grieven,
Door uw vertreck. ontschuldigh my, mevrouw.Ga naar voetnoot299
300[regelnummer]
Gy gaeft aen een' soldaet uw hant en trouw.Ga naar voetnoot300
Een krijgsmans hart kan smaet noch schimp gedoogen.
Filopaie:
Ick min hem, als den appel van mijne oogen.
My trecken man en kint, beide even sterck
Van wederzijde, als in een worstelperck.
305[regelnummer]
Zal ick 't ontbodt van mijnen heer misachten?Ga naar voetnoot305
Of met de zon mijn dochter eerst verwachten?
Hier is geen tijt. hofmeester, geefme raet.Ga naar voetnoot307
Hofmeester:
Volgh eerst uw' heer, en zijn triomffeest. laet
My hier ten hove uwe erfgenaeme ontfangen.
Slotvooght:
310[regelnummer]
Zit op, mevrouw: men wacht u met verlangen.
Hofmeester:
Hoe luttel weetze, ô heer,
Wat voor een lot haer heden schijnt beschoren.
Daer rijdtze heene, en noopt den muil met sporen.Ga naar voetnoot314
| |
[pagina 792]
| |
315[regelnummer]
Godt geef dat zy den lantsheer', die haer mijt,Ga naar voetnoot315
En herwaert draeft, niet onder d'oogen rijdt.
Het waer genoegh om dit altaer t'ontdecken,Ga naar voetnoot317
En 't offer, dat men heden wil voltrecken.
De dochter schijnt, uit eene wolck van stof,Ga naar voetnoot319
320[regelnummer]
Te spoedigen ten berge af, naer het hof,Ga naar voetnoot320
Of 't mistme. ick wil ter tinne uit zien van boven.Ga naar voetnoot321
Een dunne mist, voor 't rijzend licht geschoven,
Belet de zon te schijnen op het slot.
Zy rijdt bedeckt ter kimme uit. goede Godt,Ga naar voetnoot324
325[regelnummer]
Gy zegentze al, die op uw goetheit hoopen!
Uw hant alleen vermoght den knoop t'ontknoopen;
Toen menschenraet te kleen viel, en te kort.Ga naar voetnoot327
De maeght genaeckt, tot zingen aengeport.Ga naar voetnoot328
De zanglust noopt de trippelende voeten.Ga naar voetnoot329
330[regelnummer]
Men zalze in 't hof verwachten, en gemoeten,Ga naar voetnoot330
Dan melden hoe Godt Efraim verneêrt,
De vader weer in 't harnas triomfeert.
I. Zang:
O Galaäd,Ga naar voetnoot333
Die 't voorhooft kroont met palmen,
335[regelnummer]
En op zegegalmen
De maeghden voert ten rey,
Voor Levijs stadt;Ga naar voetnoot337
Ay, help ons triomfeeren,Ga naar voetnoot338
Die nu wederkeerenGa naar voetnoot339
340[regelnummer]
Met bommen, en schalmey:Ga naar voetnoot340
Volgh de maeghdelijcke harten,
Die de doot in 't aenzicht tarten.Ga naar voetnoot342
Volgh Jepthaes spruit.
Zy noodt uw burgers uit.
| |
[pagina 793]
| |
I. Tegenzang:
345[regelnummer]
Toen Ammon prat,Ga naar voetnoot345
Op zijnen zeissenwagenGa naar voetnoot346
Trots ten toon gedraegen,
Wou dempen Jepthaes hof,Ga naar voetnoot348
Zich zelf vermat
350[regelnummer]
Met bolpees, en met slagenGa naar voetnoot350
't Heiligh volck te plaegen,
Te trappen in het stof,
Eeuwigh, als verweze slaven,Ga naar voetnoot353
Naer zijn zweep te leeren draven,
355[regelnummer]
Heeft Godt alleen
Den hooghmoedt afgestreên.Ga naar voetnoot356
II. Zang:
Godt heeft de steên
En sloten omgeworpen,
Heuvels, vlecken, dorpen
360[regelnummer]
Van afgoôn schoon geschuimt,Ga naar voetnoot360
En zijn Hebreen,
Gedruckt in slavernye,Ga naar voetnoot362
d'Eerste heerschappyeGa naar voetnoot363
Genadigh ingeruimt.Ga naar voetnoot364
365[regelnummer]
Astataroth, en Chamos vloden,Ga naar voetnoot365
Idumeesche en Sidons goden.Ga naar voetnoot366
De Heidens vloôn
Met hun beroockte goôn.Ga naar voetnoot368
II. Tegenzang:
Abrahams zaetGa naar voetnoot369
370[regelnummer]
Aenbidt nu, vry van smetten,Ga naar voetnoot370
Naer d'aeloude wetten,
En Moses zuivren stijl,Ga naar voetnoot372
Den toeverlaet
Der vroomen, volght hun zedenGa naar voetnoot373-74
375[regelnummer]
Na in alle steden.
| |
[pagina 794]
| |
Al wat een lange wijl
Was verstroit van 't heil der vadrenGa naar voetnoot377
Ziet men wederom vergadren
Met vreught by een
380[regelnummer]
Ten schimp der onbesneên.Ga naar voetnoot380
III. Zang:
Drymael in 't jaer
Verschijnen twalef stammen
Daer men runders, rammen
Te Silo Gode slaght,Ga naar voetnoot384
385[regelnummer]
Op 't hoogh altaer,
De priesters wieroock zwaeien,Ga naar voetnoot386
En de Godtheit paeien,Ga naar voetnoot387
Geduurigh op hun wacht:Ga naar voetnoot388
Daer de bontkist omgedraegen,Ga naar voetnoot389
390[regelnummer]
Antwoort op 's aertspriesters vraegen,
Orakels spreeckt,Ga naar voetnoot391
Wanneer hy bid en smeeckt.
III. Tegenzang:
Nu Ammon vlught,
Het Heidendom ter schande,
395[regelnummer]
Uit den ganschen lande,
Schroomt Ifis Gode niet,Ga naar voetnoot396
Uit eedle zucht,Ga naar voetnoot397
Een willige offerhande,
Hier ten onderpande,Ga naar voetnoot399
400[regelnummer]
Na al 't geleên verdriet,
En den prijs, behaelt in 't strijden,Ga naar voetnoot401
Lustigh rustigh toe te wijden.Ga naar voetnoot402
Of Jeptha quam:Ga naar voetnoot403
Hier is het offerlam.
Ifis:
405[regelnummer]
De roos van Jericho gaet open,Ga naar voetnoot405
| |
[pagina 795]
| |
In 't opgaen van de morgenstont.
Zy heeft den koelen dau gezopen.Ga naar voetnoot407
Het manne viel haer in den mont:Ga naar voetnoot408
En Ifis hart luickt op, van weeldeGa naar voetnoot409
410[regelnummer]
En blyschap, nu zy dezen dagh
Het offer, datze zich verbeelde,Ga naar voetnoot411
Naer vaders eisch, voltrecken magh,
Den vaderlande en 't volck ten zegen,
Ten prijs van Godt, den eigenaerGa naar voetnoot414
415[regelnummer]
Van al, die door verborge wegen
Zijn heiligen zoo wonderbaer,
En boven hun begrijp, kan leien.Ga naar voetnoot417
Treênwe in, op bommen, en schalmeien.Ga naar voetnoot418
|
|