De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 728]
| |
Ter bruilofte van den weledelen Heere Peter van Heimbach,
Raetsheere van Keurvorst Brandenburg, in het Hertoghdom Kleef, en Graefschap van der Marck, &c.
| |
[pagina 729]
| |
Op zulck een schoone, en zagh in haer den schat
Der schoonheên zich onschatbaer openbaeren:
20[regelnummer]
Gelijck van outs Leander, [toen de schaeren
Vast yverden om Venus met een' kus
Te Sestus toe te wyden duif, en musch,
En rozekrans, feestoen, en myrtebladen,]
In Hero zagh, en zich niet kon verzaden
25[regelnummer]
Met zulck een licht, dat uit haer aenschijn scheen,Ga naar voetnoot20-25
De harten der aendringenden alleenGa naar voetnoot26
Naer zich trock, als de morgenzon alle oogen,
Wanneerze rijst. de Raetsheer, opgetogen
Door dit gezicht, vergat zich, en een vlamGa naar voetnoot29
30[regelnummer]
Ontvonckte 't hart, om binnen Amsterdam
De kennis van dees schoonheit aen te voeden.Ga naar voetnoot31
Zijn jeughdigh hart raeckt meer en meer aen 't gloeden.Ga naar voetnoot32
De minne spant de snaeren van zijn veêl
Op galmen van haer liefelijke keel,
35[regelnummer]
En gaet ten dansse op haer gedicht, en nooten.Ga naar voetnoot33-35
Nu denckt hy noch aen Keurhof, noch aen grooten,Ga naar voetnoot36
Noch oorlogh van den Keurvorst, die, te velt
In 't harrenas, den koning van de Belt
Hanthaven wil by 't recht der noortsche kroonen,Ga naar voetnoot37-39
40[regelnummer]
En d'adelaers van Leopoldus troonenGa naar voetnoot40
In 't aenzicht plant van Karel, die, te snoot,
Zijn zuster, en haer' heer, den Koer, verstootGa naar voetnoot41-42
Van 't wettigh erf, dat, billijck en bevredight,Ga naar voetnoot43
Gustavus kroon en stoel noit heeft beledight.Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
De minnaer zet de staetzorgh uit den zin,
En volght alleen den standert van de min,Ga naar voetnoot46
Belegert dit kasteel in zyn gedachten,
Treckt af en aen op d'ingestelde wachten,Ga naar voetnoot48
Houdt spraeck, genaeckt van verre nacht en dagh,Ga naar voetnoot49
| |
[pagina 730]
| |
50[regelnummer]
Bespiet waer hy het hart bestormen magh,
Op hoop of zy het endtlijck op moght geven,
En daedingen, behoudens lijf en leven.Ga naar voetnoot52
Een schoonheit, die verwonderinge baert,Ga naar voetnoot53
Is een belegh en krijgh voor Troje waert.Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
De midnacht, die de verf der zichtbre dingen
Misverft, en streelt wat van bekommeringenGa naar voetnoot55-56
En arrebeit en zweet leght afgeslooft,Ga naar voetnoot57
Stont met haer slede in toppunt, boven 't hooftGa naar voetnoot58
Der weerelt. al de menschen, en de vogels,
60[regelnummer]
Beschaduwt van haere uitgespreide vlogels,
Genoten rust, en loken d'oogen toe,
Behalven hy, die, geen vryaedje moe,Ga naar voetnoot62
Bekommert om de liefste te behaegen,
Op Nasoos trant, volharde in 't jammerklagen;Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Wanneer, zoo 't scheen, hem vaders geest verscheen
Voor 't bedde, daer de zoon de frissche leênGa naar voetnoot66
Hadde uitgestreckt. hoe scheen de helt te leven!
Nu niet gestelt, als toen hy was vergeven
Met helsch venijn, hem uit een goude schael
70[regelnummer]
Geschoncken, op 't moordaedigh feest en mael,
En hofbancket: als d'eer der Keurestaeten
Vergiftight lagh, en van de hoop verlaeten.Ga naar voetnoot68-72
De vader, noch gedachtigh aen den zoon,
Vertrooste, voor de koets, met dezen toonGa naar voetnoot74
75[regelnummer]
't Verlangend hart, gepynight onder 't vryen:
Mijn waerde zoon, wat was 't my een verblyen,
Zoo dra myne asch, en koudt gebeente in 't graf
Gevoelden dat u Min de sporen gafGa naar voetnoot78
Om vierigh by dees zedige aen te houden;Ga naar voetnoot79
80[regelnummer]
Te volgen 't spoor der oudren en getrouden;
Te winnen een', waer in mijn geest herleeft;Ga naar voetnoot81
Een' die mijn' naem den ouden luister geeft,
Op 't voorbeelt van den grootvaêr, wiens geweeten
Zich in den dienst der Keuren heeft gequeetenGa naar voetnoot84
| |
[pagina 731]
| |
85[regelnummer]
Te Heidelbergh, en Kleef; als Keurgezant
Zijn meesters last gesterckt by Ferdinand;
Van Barbaryn omhelst wert, als zijn' broeder;Ga naar voetnoot87
By Luidewijck, en Vrankrijcks grooten hoeder
Den Kardinael Armand zoo hoogh gezet;Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
In 's Gravenhaege, en Leeuwaerde, om de wet
En 't hofrecht van die landen te bewaeren,Ga naar voetnoot91
Genoot wert, in het opgaen van zyn jaeren.
Ick zwyge hoe de Keurvorst om mijn trouGa naar voetnoot93
Veel nooder dan zijn' vinger missen wou
95[regelnummer]
Den Kantzelier, die zijn gespreide volckenGa naar voetnoot95
Regeerde, en 't hof van Brandenburgh, door wolcken
En starren heene, alom in top verhief.
Volhardt, hou aen by uw verkore lief:
Zy zal uw min met wederminne loonen,
100[regelnummer]
't Geluckigh ende alle uw verdrieten kroonen.
Uw moeder ziet de bruiloft in 't gemoet,Ga naar voetnoot101
Een' jongen neef allengs, op grootvaêrs voetGa naar voetnoot102
En vaders spoor en voorgang, met zijn schreden
Hen volgen, en hun ampt ten hove kleeden.Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
Zoo sprack hy, en verdween aen ydel lucht,Ga naar voetnoot105
Gelijck een droom. de minnaer met een zucht
Van liefde volght den wensch van zynen vader,
Geraeckt in 't hart der liefste, spreecktze nader,
Tot datze in 't endt bewillight 's minnaers be.
110[regelnummer]
De bruiloftsgodt daelt neder, als dees twee,
Een hart, een ziel, in 't bruiloftshuis vergaêren,Ga naar voetnoot111
Geleitze met zijn tortse, op zang en snaeren,
Naer 't weeligh bed, daer 't op een scheiden gaet,Ga naar voetnoot113
De bloode bruit haer maeghdelijck gewaet
115[regelnummer]
Verworpt, op klanck van toegezonge rymen,Ga naar voetnoot115
En dus ontfangt het afscheit van godt Hymen:
Wat schaemroot verft de rozen op uw wang
Noch rooder door de traenen? dit 's de gang
Dien grootmoêr, en uw moeder voor u gingen;
120[regelnummer]
Toen zy getroost de bruidegoms ontfingen,Ga naar voetnoot120
| |
[pagina 732]
| |
Omvlochten met haere armen, blanck en zacht,
En 's morgens zich bedanckten van den nacht,Ga naar voetnoot122
Die zulck een vreugt en vrientschap kon verwecken.
De duiven van de minne treckebecken,
125[regelnummer]
Op 't klappen van het kussen, mont aen mont.
De bruigom, lang aen 't quynen, wort gezont
Door dezen geur, gepluckt op roode tippen
Van nimmer zadt genoegh gekuste lippen:
En Venus, die de vlam ontvonckt, en blust,
130[regelnummer]
Noopt zelf de bruit, tot datze wederkust.Ga naar voetnoot130
Gelieven, kust dat mont en harten kleven.
Het bruiloftsbedt is d'acker, daer het leven
Op bloeit, en groeit, al even groen en bly.
Dit 's Venus bouw. hier staet de weerelt by.Ga naar voetnoot134
|
|