De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendDen E. Jongeling Joannes Wandelman
| |
[pagina 722]
| |
Als men niet Godts heilzin vatGa naar voetnoot4
5[regelnummer]
Uit de boecken, blaên, en schoolen,
Blyft men buiten 't licht verdoolen,
In dien grooten Labyrinth.Ga naar voetnoot7
Maer die 't eenigh kluwen vint,
En den draet der Roomsche waerheit,
10[regelnummer]
Kan zich redden uit de naerheitGa naar voetnoot10
Van dien doolhof, en zyn paên,
Daer de blinden in vergaen.
Wandelman, met Godt verbonden,
Heeft den draet alree gevonden,
15[regelnummer]
Die hem, waerwaert hy zich keert,
Alle bypaên kennen leert.Ga naar voetnoot16
Op het licht van Jesus starren,Ga naar voetnoot17
Weet hy veiligh zich t'ontwarren
Uit de stricken van den nacht.Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Hy kan, wacker op zyn wacht,Ga naar voetnoot20
Voor het heiligh Sion waecken,Ga naar voetnoot21
Over adder, slang, en draecken
Veiligh stappen, en gezont,
Daer venyn, noch tant hem wont.Ga naar voetnoot22-24
25[regelnummer]
Onder 't brallen, piepen, bassen,
Vlammespuwen, en grimmassenGa naar voetnoot26
Van 't veelhoofdigh helsch gespan,Ga naar voetnoot27
Wandelt wackre Wandelman,
Zonder hair of nop te zengen,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Met een zucht om elck te brengenGa naar voetnoot30
In Godts heillicht, daer men niet,Ga naar voetnoot31
Niet dan Godt en klaerheit ziet.
|
|