De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 635]
| |
Ter Bruilofte Van den edelen en hooghachtbaeren Heere, Jongkheere Joan van Waveren, Out Schepen van Amsterdam, En Mejoffer Debora de Blaeuw.aant.Ga naar voetnoot*In Goeilant bloeit een streeck, nu 's Gravenlant geheeten,
Daer d'edelste Aemstelaers een tijt geleden zweetten
Om schraele en barre hey te mesten, en den gront,Ga naar voetnoot3
Die arm was uit zijn' aert, in vette klay en klontGa naar voetnoot4
5[regelnummer]
En vruchtbre klaverweide en beemden te verkeeren.
Zoo komt de kunst Natuur te baet, en kan haer leeren
Wat lantbouw, arbeit, en zorghvuldigheit vermagh.Ga naar voetnoot7
Hier quamen stallingen, en hoeven voor den dagh,Ga naar voetnoot8
Palaizen, vee en vrucht, en laenen, en waeranden.Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Men noemt dees lantstreeck nu de Tempe dezer landen,Ga naar voetnoot10
Daer Peneus, klaer van stroom als glas, door heenevloeit.Ga naar voetnoot11
Hier zingt de nachtegael. hier quinckeleert, en broeit
De vogel, jaer op jaer, zijne eyers uit. hier draegen
De boomen lecker ooft. hier vliegen, en hier jaegenGa naar voetnoot14
15[regelnummer]
De jongkers naer patrijs, en hazen jaghtgezint
Met snuffelenden brack, en vluggen hazewint.Ga naar voetnoot16
De Griecksche Venus scheide uit d'oostersche landouwen,
Verliet haer' bergh, en kerck, om hier haer hof te bouwen,Ga naar voetnoot18
En vondt'er Waveren, die moê gejaeght, dat pasGa naar voetnoot19
20[regelnummer]
Beschaduwt van een linde, in slaep gevallen was,
Op 't ruisschen van een bron, die door verborge sprongenGa naar voetnoot21
| |
[pagina 636]
| |
En aders uit den gront met kunst quam opgedrongen.Ga naar voetnoot22
Hy scheen te groeten die hem in den droom verscheen,
Veel schooner dan menze oit in marmer zagh gesneên
25[regelnummer]
Van d'overoude hant der Fenixkunstenaeren,Ga naar voetnoot25
Die uit veel lichaemen een enkel schoon vergaêren,Ga naar voetnoot26
Om haer te scheppen, die der sterfelijcken maet
En uiterste begrijp zoo verr' te boven gaet,Ga naar voetnoot28
Dat alle schoonheit by dees schoonheit, noit bezweeckenGa naar voetnoot29
30[regelnummer]
Door eeuwen zonder ende, een schaduw wort geleecken,Ga naar voetnoot30
En by het leven slechts gelijckt een bloote schijn,Ga naar voetnoot31
Die 't oogh, uit eene bron, of helder kristalijn,
Bejegent, en verschijnt. wat is de ziel gezegentGa naar voetnoot33
Die dit geluck gebeurt! ô schoonste, gy bejegentGa naar voetnoot34
35[regelnummer]
My hier ter goeder tijt. [zoo spreeckt hy in den droom,]Ga naar voetnoot35
O moeder van de Min, zijt overwellekoomGa naar voetnoot36
In 't graefelijck gewest. hoe koomtge my t'ontmoeten?Ga naar voetnoot37
De Gravelantsche roos, die onder uwe voeten
Haer' geur en gloet ontvouwt, getuightme wie gy zijt,Ga naar voetnoot38-39
40[regelnummer]
Die 't menschelijck geslacht uw vrientschap niet benijt.Ga naar voetnoot40
Ick wenschte uw Heiligheit al overlang t'aenbidden,
En op het minnefeest aen uw altaer, in 't midden
Der schoone Jofferen, op t'offren wieroockgeur,Ga naar voetnoot43
En krans, en myrtetelgh, met roozen deur en deur
45[regelnummer]
Bevlochten: maer 't geluck, 't welck vloeit uit uw genade,Ga naar voetnoot44-45
Verstackme van mijn' wensch, en rechte wedergade:Ga naar voetnoot46
Mijn tijtgenooten zijn een poos vooruitgetreên.Ga naar voetnoot47
Zy scheen hem hierop aen te lachen, en bescheen
Hem onder 't lachen met zoo minnelijcke loncken,
50[regelnummer]
Dat d'oogen zijne borst al heimelijck ontvoncken
Met eenen zoeten brant. ten leste berstze eens uit.Ga naar voetnoot51
De roozemont luickt op, en stemt met dit geluit:Ga naar voetnoot52
O brave Jongelingk, by Venus uitgekoren,Ga naar voetnoot53
Het bruiloftslot wort elck van boven toebeschoren.Ga naar voetnoot54
| |
[pagina 637]
| |
55[regelnummer]
Een ieder heeft zijn' tijt, en uur, hem toegeleit.
d'Aeloude en vruchtbre stam, die zich zoo weeligh spreitGa naar voetnoot56
En groeit door Henrick en zijn mannelijcke kinderen,Ga naar voetnoot57
Wil ick in d'afkomst niet besnoeien, noch verminderen,Ga naar voetnoot58
Maer door een bruiloft aen elckandere uitbesteên,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
En smilten in zijn bloet twee tacken onder een,
Den neef, en zijne nicht: en om dit uit te werckenGa naar voetnoot61
Verlaet ick Cyprus, en zoo veel gewijde kercken,Ga naar voetnoot62
En koom nu 's Gravenlant bezoecken met mijn' zoon.
Uw vaders wapen met den Arent en de kroon
65[regelnummer]
Gekroont, toen Ferdinand hem 't Ridderszwaert vereerde,Ga naar voetnoot64-65
Zal erven op zijn bloet. zoo iemant minnen leerde
Door 't hemelsche beleit, zult gy, doorgloeit van brant,Ga naar voetnoot67
De bloem van uw geslacht gaen plucken met uw hant.
Uw grootvaêr Oetgens, door zijn diensten aengenaemer,Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
Als eerste stichter van de zeeverzekerkamer,Ga naar voetnoot70
De rijcke wisselbanck, en 't leenhuis, is wel waertGa naar voetnoot71
Te bloeien in zijn zaet. uw grootvaêr Spiegel paert
U vrolijck met dees hoop, dat gy, als hy, en d'ouden,
De vryheit van den Staet zult voorstaen, en behoudenGa naar voetnoot72-74
75[regelnummer]
Door erfgenaemen uit uwe egade aengeteelt.
Uw eigen vader zagh zich garen afgebeelt
Naer 't leven in uw vrucht, en wenscht dat hy den neven,Ga naar voetnoot76-77Ga naar voetnoot77
Te spruiten uit uw trouw, magh tot een' spiegel gevenGa naar voetnoot78
Zijn diensten, Aemstels stadt en 't vrye vaderlant
80[regelnummer]
Geschoncken reis op reis. op op dan, sluit den bant
Van trouwe met uw liefste, en laet de min niet flaeuwen,
Dat ieder uit het kroost oock d'ouders kennen magh.
Zoo sprackze: hy ontwaeckte, en eer zijn oogh haer zagh
85[regelnummer]
Verdweenze uit zijn gezicht naer 't hof, by haer verkozen.Ga naar voetnoot85
| |
[pagina 638]
| |
d'Ontwaeckte riepze na, die op een spoor van roozen
In d'ope lucht verdween, en liet hem van dien tijtGa naar voetnoot87
In een' geduurigen en jammerlijcken strijt,
Bekommert om het hart van Debora te winnen.
90[regelnummer]
Dit 's zijn bejagh alleen. hier worstelen de zinnenGa naar voetnoot90
Van wederzijde om strijt. zy weet de min t'ontraên,Ga naar voetnoot91
Al vrijt wat maeghschaps wel. hy weetze t'ondergaenGa naar voetnoot92
Met heuscheit, en bescheit, gesterckt uit Venus hoven,Ga naar voetnoot93
En pooght het oude vier van haere min te doven,Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
Daerna een' nieuwen brant t'ontvoncken uit deze asch,Ga naar voetnoot95
En 't hart, zoo hardt als steen, in murw en knebaer wasch
Te zien veranderen. dit heeft zijn zwaericheden:
Maer wat vermogen niet de traenen en gebeden
Des minnaers op een vrouw, in 't eêlste van haer jeught,Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
Wanneerze zich verbeelt 't genot van d'eerste vreught,Ga naar voetnoot100
Geschapen om het al wat leven voelt te buigen?Ga naar voetnoot101
Waervan de stammen en geslachten eeuwigh tuigen,
En d'oorlogen, zoo wijt de weerelt door gevoert,
Waer Venus de trompet en trommel heeft geroertGa naar voetnoot104
105[regelnummer]
In 't hart der mannen, oock in d'Amazoonsche steden,
Zoo schuw van bruiloften, uit kracht van eere en eden.Ga naar voetnoot106
De Minnegodt belacht dien eedt, een' lossen knoop,
Waer hy te velde treckt, en sleipt zoo groot een' hoop
Van helden achter aen en uitgeleze vrouwen,Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
Die, na haer eerste trouw, den oogst van min herbouwen,Ga naar voetnoot110
Waertoe dees Schoone stemt, die zedigh en beleeftGa naar voetnoot111
Den afgeslaefden helt 't gewenschte jawoort geeft,Ga naar voetnoot112
Waerna de bruiloft volght, op d'aenkomst van Godt Hymen,
Die 't lieve paer nu groet, en voorlicht, en op rijmenGa naar voetnoot114
115[regelnummer]
Aldus naer 't groen prieel van 't weeligh bruitsbed leit:
Nu volgh, geluckigh paer, mijn fackel. waerom schreit
De Schoone? zwaerlijck valt een weduwe t'ontveinzenGa naar voetnoot117
| |
[pagina 639]
| |
't Geen al de bruiloftsrey kan zien door haer gepeinzen,Ga naar voetnoot118
Dat is 't genoegen van den Bruigom en zijn Bruit,
120[regelnummer]
't Welck uit de zaligheit van 't wettigh bruitsbed spruit,
Het bruitsbed, dat u wacht, van blyschap opgenomen.Ga naar voetnoot121
Dit leert de menschen hoe zy op de weerelt komen,
En houden, op den voet der oudren, eenen toon.Ga naar voetnoot123
Hier kust men dat het klapt: hier is de schaduw schoon.Ga naar voetnoot124
J. V. VONDEL.
t'Amsterdam, voor de Weduwe van Abraham de Wees, op den Middeldam, 1658. |
|