De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendDe CXLVIII. Harpzang.Ga naar voetnoot*Laudate Dominum de coelis. Looft den Heer, gy hovelingen
Van het hemelsche palais,
Rijck van pais.
Looft hem boven 's hemels ringen,Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Daer gy zweeft, van trans in trans,
In Godts glans.Ga naar voetnoot1-6
Looft den Koning van zijne Engelen,
Boden van de hooghste maght.
Hemelwacht,
10[regelnummer]
Heir des hemels, helptme strengelen,
Helptme vlechten 's Hooghsten lof
In zijn hof.Ga naar voetnoot7-12
| |
[pagina 564]
| |
Looft hem, zon, en maen te gader,
Die by beurte, dagh en nacht,
15[regelnummer]
Treckt te wacht.Ga naar voetnoot14-15
Starren, looft der starren vader,
Voor wiens heldren glans uw licht
Strijckt, en zwicht.
Eerste kreits van 's hemels ronden,
20[regelnummer]
Hooghste hemeltrans, geef eerGa naar voetnoot19-20
Godt den Heer.
Waetren, aen Godts maght gebonden,
Boven 't starlicht, hemelzee,Ga naar voetnoot22-23
Looft hem me:Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Want de Godtheit schiep u t'samen
Met een woort. toen zy 't beval
Stont het al.Ga naar voetnoot27
Op Godts woort en wencken quamen
Wat men zagh, wat niemant zaghGa naar voetnoot29
30[regelnummer]
Voor den dagh.Ga naar voetnoot25-30
Hy bondtze alle aen zijne wetten,
Om bestendigh vast te staen,
Van hun baen
Niet een voetstap te verzetten.
35[regelnummer]
Wat hy schiep door zijn gebodt
Hoort naer Godt.
Looft, gy burgery der aerde,
Godt, wien ieder element
Dient, en kent.Ga naar voetnoot38-39
40[regelnummer]
Draecken, die uw hol bewaerde,
Grondelooze zeen, en meer,Ga naar voetnoot41
Looft den Heer.
Vier, en hagel, sneeuw, en kegel,Ga naar voetnoot43
IJs, en vorst, en storrembuy,
45[regelnummer]
Die niet luyGa naar voetnoot45
Stadigh past op's hemels regel,Ga naar voetnoot46
't Zy gy brant, of laeft, of koelt,
Ofte woelt:Ga naar voetnoot47-48
Bergen, dalen, vruchtbre boomen,Ga naar voetnoot49
| |
[pagina 565]
| |
50[regelnummer]
Cederboomen, hemel hoogh
Voor ons oogh,
Wat in 't wilt wast, of zich toomen
Laet van ackermans verstant,
En zijn hant:Ga naar voetnoot52-54
55[regelnummer]
Alle wilde en tamme dieren,
Slangen, zwanger van vergift,
Vlught, en drift
Die door d'ydel lucht loopt zwieren,Ga naar voetnoot57-58
En het zaet betaelt dus eêl
60[regelnummer]
Met uw keel:Ga naar voetnoot59-60
Koningen op 's weerelts stoelen,Ga naar voetnoot61
Vrije volcken, heeren van
Uwen ban,Ga naar voetnoot63
Rechters, die, daer pleiters woelen,
65[regelnummer]
Vonnis velt, 't oneffen slechtGa naar voetnoot65
In 't gerecht:
Jongelingen, frisch van leden,
Kuische Maeghden, grijze liên,
Waert t'ontzien,
70[regelnummer]
Stercke mannen, looft met reden
'S hooghsten naem, die zoo verrijckt
Niemant wijckt:Ga naar voetnoot71-72
Want in hemel en op aerde
Wort de hooghste alleen gekent,
75[regelnummer]
Zonder endt.Ga naar voetnoot75
Hy verlost en houdt in waerde
Jakobs stamhuis, zijn geslacht,
Dat hy acht.Ga naar voetnoot76-78
Dat dees lofzang zy gezongen
80[regelnummer]
Door zijn Heiligen met vreught,
Heel verheught.
Dat hem 't stamhuis met de tongen
Van het volck, by Godt gezien,
Eere en dien'.
|
|