De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendDe CXLVI. Harpzang.Ga naar voetnoot*Laudate Dominum, quoniam bonus est. Looft den Heer met danckbre lofgezangen.
Huwt de keel aen uwe schelle snaer.Ga naar voetnoot1-2
Schept nu lust met lofzang hem t'ontfangen,
Heerelijck en blijde in 't openbaer
5[regelnummer]
In te haelen hem, die nu de veste
Van Jerusalem zoo trots hersticht,
Het verstroide stamhuis eens ten leste
Weêr herstelt, en van het juck verlicht.
Hy geneest en zalft verslege harten.
10[regelnummer]
Hy verbint de wonden, na hun leedt,
Na zoo veele elende, en droeve smerten.
Godt is monsterheer, en telt en meetGa naar voetnoot12
| |
[pagina 561]
| |
't Heir der starren dat in zijn geleden,Ga naar voetnoot13
Heentreet, als hy elck noemt by zijn' naem.
15[regelnummer]
Groot is Godt, in zijne almogentheden
Overkrachtigh. niemant kan de faemGa naar voetnoot16
En 't getal van zijne alwijze wercken
Achterhaelen. hy beschut in kruisGa naar voetnoot16-18Ga naar voetnoot18
Wat zachtmoedigh is. zijn maght de stercken
20[regelnummer]
Morsselt en verplet tot stof, en gruis.
Treet met zang en cyter voor hem heenen.
Zingt en speelt ter eere van dien Heer,
Die 't gewest, te heet en droogh bescheenen.Ga naar voetnoot23
Met zijn wolcken deckt, het aerdtrijck weêr
25[regelnummer]
Regen gunt, dat bergh en dal verquicken,Ga naar voetnoot25
Gras en kruit verleenen, elck tot nut,Ga naar voetnoot26
Vee hun voeder geeft, eer d'ackers sticken,Ga naar voetnoot27
't Leven van de jonge raven stut,
Als het nest hem aenschreit, zoo verlegen.Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Godt heeft geen behaegen aen den roem
Op het brieschend paert, en's ruiters degen:Ga naar voetnoot30-31
Noch de stercke beenen van de bloem
En de heirkracht der geweldenaerenGa naar voetnoot32-33
Kunnen hem gevallen, wien behaeght
35[regelnummer]
Wat godtvruchtigh leeft, en in gevaeren
Op hem hoopt, en, needrigh en vertsaeght,Ga naar voetnoot36
Van den morgen af tot 's avonds spade,
Wacht op zijne onendige genade.
|
|